Ongenadig schuren langs de ziel

Bij het 400e geboortejaar van Blaise Pascal

Blaise Pascal (1623 – 1662) was een geniaal wis- en natuurkundige, en een diepzinnig verdediger van de waarheid van het christelijk geloof. Dat geloof is waar, omdat het de enig juiste verklaring voor de dubbelzinnigheid van onze natuur biedt. Maar dat inzicht is niet zomaar gemakkelijk toepasbaar.

Blaise Pascal is een harde. Hij vleit ons niet, geen moment. Hij is onverbiddelijk. Hij is streng over ons taalgebruik: onze woorden mogen niet meer dan onze gedachten onthullen, zonder enige opsmuk. Hij eist dat de wetenschap zich gestreng op experimenten en deductie baseert, en de grenzen van haar kennen erkent. Ons verstand dient zich zelfs te vernederen, om ruimte te maken voor de ontvankelijkheid voor een hogere orde. Van de groten van deze aarde verwacht hij dat zij zich realiseren dat hun positie het resultaat van toeval en willekeurige wetten is, dat ze dat moeten inzien om zich vervolgens ootmoedig te wijden aan de zorg voor behoeftigen. Hij wil vooral dat wij onze dubbelzinnigheid (duplicité) gaan beseffen, dat we gaan begrijpen dat onze rusteloosheid een hoge oorsprong en een diepe val veronderstelt, dat wij onttroonde koningen zijn, en dat alleen het christelijk geloof ons uitlegt hoe dat zit.  

En het uiteindelijke doel van ons leven is dat we deze wereld geheel verzaken, de lust tot verstrooiing in onszelf doden en ons gehele leven alleen aan God wijden en aan onze arme en zieke medeschepselen. Ziekte is de natuurlijke toestand van een christen, is zelfs begeerlijk omdat die ons van onze hoogmoed en ons misplaatste zelfvertrouwen geneest en ons leert hoe kwetsbaar en afhankelijk we zijn. We moeten ook voorkomen dat we ons te veel aan anderen, of dat anderen zich te veel aan ons hechten: wij mensen kunnen immers elkaars einddoel niet zijn.

Ons leven kent een bloedig einde, hoe groot de komedie ook is geweest die aan ons sterven voorafgaat: en dan, na onze dood, strooit men wat aarde op ons hoofd, en dat was het. Tijdens ons korte leven neemt onze ziel intrek in ons lichaam, maar zij weet dat dit aardse verblijf spoedig uitloopt op een reis naar haar eeuwige bestemming. Wij mensen zijn als gevangenen die in een rij staan opgesteld om te worden geëxecuteerd, de één na de ander wordt uit de rij gehaald en gedood, en de nog levenden kijken elkaar wanhopig aan, wachtend op hun beurt. 

IJzeren riem
Pascal is niet alleen hard voor zijn lezers, hij is het ook voor zichzelf. Hij droeg onder zijn kleding, op zijn naakte lichaam, een ijzeren riem met naar binnen gekeerde ijzeren punten. Zodra hij een zondige of verstrooiende gedachte in zich op voelde komen, drukte hij met zijn lichaam tegen de leuning van zijn stoel zodat de punten zijn vlees pijnigden.

Tegen het einde van zijn leven, na jaren van lijden – vanaf zijn negentiende is hij geen dag zonder pijn geweest – laat Pascal zich overbrengen naar het huis van zijn oudste zuster, Gilberte Périer. In juni 1662 verlaat hij zijn Parijse woning aan de rue des Francs-Bourgeois-Saint-Michel om zijn intrek te nemen in het huis dat we nu nog kunnen terugvinden aan de rue du Cardinal-Lemoine nr. 67. Hij neemt alleen een paar boeken mee en zijn bijbel. Door de straat rijden de koetsjes waarmee hij samen met enkele vrienden het eerste openbaar vervoer in Parijs heeft georganiseerd. In het huis dat hij nu verlaat, heeft hij zijn tweede bekering beleefd: een moment van extase, een visioen dat wordt gevolgd door het vaste besluit om zijn God nooit meer te verlaten.

Dat heeft hij in de voorgaande jaren gedaan door – op advies van zijn artsen – alle intellectuele arbeid te mijden en zich wat meer te ontspannen en te amuseren in de salons van Parijs. Die bekering – in enkele steekwoorden en korte zinnen vastgelegd op een stukje perkament (het Memoriaal) dat hij tot aan zijn dood in de zoom van zijn jas bij zich draagt –leidt tot de definitieve terugkeer tot de jansenistische spiritualiteit van Port-Royal. Die heeft hij in 1646 leren kennen, toen zijn vader een ongeluk had gehad en drie maanden lang werd verpleegd door twee edellieden die dat jansenisme beleden.Hij wilde liever sterven in een tehuis voor armen

Pascal, toen 23 jaar oud, had toen het boek over de frequente communie van Antoine Arnauld gelezen, en van Cornelius Jansenius diens verhandeling over de reformatie van de inwendige mens. Tot dan was hij godsdienstig geweest, ‘zoals wij dat allen zijn, voordat wij echt godsdienstig worden’ (Isaäc van Dijk). Dat hij daarvan was afgedwaald, mag hem nooit meer overkomen. Aan de orde van de liefde moet zijn leven zijn toegewijd.

Liever nog dan ten huize van Gilberte wil hij sterven in een tehuis voor de armen en ongeneeslijk zieken, want bij hen wil hij horen. Op de liefde voor de armen zal Christus de wereld oordelen, is zijn overtuiging. Op advies van zijn artsen wordt zijn verzoek om in een tehuis te sterven, niet ingewilligd. Onthecht aan de wetenschap, onthecht aan alle polemieken die hij tegen de jezuïeten en de agnosten heeft gevoerd, onthecht aan zijn familieleden en vrienden, zijn de laatste zes maanden van zijn leven één grote, geduldige voorbereiding op de dood. De helft van zijn vermogen laat hij na aan armen en zieken, zo legt hij vast in het testament dat hij begin augustus 1662 opstelt.

Helemaal aan het einde heeft hij alleen nog maar behoefte aan de biecht en aan het laatste sacrament. De biecht wordt hem een- en andermaal afgenomen, maar het sacrament blijft hem nog onthouden omdat de artsen denken dat het einde nog niet nabij is. Sacrament en laatste oliesel ontvangt hij uiteindelijk op de avond van 17 augustus 1662, terwijl hij zegt: ‘Dat God mij nooit verlate!’ (‘Que Dieu ne m’abandonne jamais!’). Hij overlijdt op 19 augustus, en wordt twee dagen later in de kerk van Saint-Étienne-du-Mont begraven. 

Honderden snippers
Daarna zoeken zijn nabestaanden en vrienden naarstig en nieuwsgierig in zijn nagelaten papieren. Zij weten dat hij de laatste jaren van zijn leven bezig is geweest met het schrijven van een apologie van het christelijk geloof, en daar hebben zij hoge verwachtingen van. Wat ze aantreffen, stelt hen teleur. Geen manuscript van een boek dat zo naar de drukker kan, maar honderden snippers papier met haastig neergekrabbelde aantekeningen. Sommige zijn uitgewerkt, sommige ook bij elkaar gebonden als een eerste poging om al deze gedachten te ordenen, maar verder dan dat blijkt Pascal niet te zijn gekomen. Van deze nalatenschap worden twee kopieën gemaakt, en pas in 1669 verschijnt de eerste uitgave van het boek waaraan de naam van Pascal altijd verbonden zal blijven: zijn Pensées, de Gedachten.

De wijze waarop het christelijk geloof eerder was verdedigd, verwerpt Pascal. De redeneringen van Anselmus in diens Proslogion en van de grote Thomas in zijn Summa zijn misschien wel juist en geldig, maar vooral nogal gecompliceerd. Als je ze begrepen hebt, ben je ze alweer vergeten zodra je naar buiten gelopen bent. Ze overtuigen niet echt, en beklijven daarom niet. Pascal kiest een andere weg, de psychologische, of antropologische, of morele. Hij kijkt naar de mens, ziet hem in zijn verlangens en begeerten, in zijn hang naar verstrooiing en amusement, in zijn zoeken naar vergetelheid, in zijn grootheid en ellende, in zijn hoedanigheid als denkend riet, in al zijn kwetsbaarheid maar ook in zijn hoge roeping, en stelt hem het christelijk geloof voor.De orde van de geest heeft Pascal altijd bekoord

Want er staat wel wat op het spel. De orde in de wereld is omgekeerd, of preciezer geformuleerd: de drie ordes die de verschillende domeinen in het leven vormen, zijn in een verkeerde verhouding tot elkaar komen te staan. Die drie ordes, of domeinen, zijn de orde van het vlees (het leven van deze wereld), de orde van de geest (filosofie en wetenschap) en de orde van de liefde (kerk en geloof). Dat die ordes in een andere, desastreuze verhouding tot elkaar zijn komen te staan, daaraan is de kerk volgens Pascal de hoofdschuldige.

Pascal is een man van wetenschap, een genie: hij schrijft als jongen een verhandeling over het geluid, ontdekt als 11-jarige zelfstandig de 32e stelling van Euclides, ontwerpt de eerste rekenmachine, legt de grondslag voor de waarschijnlijkheidsberekeningen, en bewijst dat er in de natuur wel degelijk een vacuüm bestaat. Deze wereld, de orde van de geest, heeft hem zijn gehele leven bekoord. Het is niet zo dat hij er na zijn bekering afstand van heeft genomen, al heeft men het zo wel voorgesteld. Hij heeft er lange tijd zelfs een ongepast gevoel van trots en van zelfbewustzijn aan ontleend – hetgeen hij later betreurt. De wereld van de wetenschap, de wereld van de wis- en natuurkunde, is alleen met de zintuigen (ervaring) en de rede toegankelijk.

In het traditionele denken gold dat de natuur een afkeer heeft van het ledige (horror vacui), en dat het vacuüm dus niet kan bestaan en niet bestaat. Maar de proeven die Pascal uitvoert met zijn glazen buis gevuld met kwik, bewijzen onomstotelijk dat het vacuüm wel bestaat. Door experimenten en onderzoek zal onze kennis van de natuur steeds meer toenemen en is er dus vooruitgang in onze kennis mogelijk. Daartegenover staan de vakken die niet op de ervaring maar op autoriteit gebaseerd zijn: de geschiedenis en de geografie, de rechtsgeleerdheid, de talen, en vooral de theologie. Alles wat men kan weten over die onderwerpen is in oude boeken vervat en men kan daar niets aan toevoegen. 

Zachter en lakser
De eerste fout die de kerk van zijn dagen maakt, is volgens Pascal dat zij de resultaten van de wetenschappelijke revolutie verwerpt, een domein betreedt waar de kerk helemaal geen verstand van heeft en zich dus ook niet mee moet bemoeien. En de wetenschap moet van haar kant erkennen dat zij veel weet en ontdekt en dat er een groei in kennis is, maar dat ons eindige verstand nooit de oneindigheid van de natuur – van de macro- en microkosmos, van het heelal en van de kleinste delen in ons lichaam – zal kunnen ontrafelen. Verneder u dus, hoogmoedige rede, en beperk u tot uw eigen domein.

De tweede fout die de kerk heeft begaan, is dat zij zich aan de wereld heeft aangepast. Door de Reformatie heeft de kerk veel terrein verloren. De stoottroepen van de nieuwe orde van de jezuïeten moeten het verloren terrein heroveren. Enerzijds door een intellectuele elite klaar te stomen om de Reformatie te bestrijden. Maar dat kan ook, dachten zij, door de moraal van de kerk aan te passen aan de gevoeligheden van de wereld: wat minder streng en rigoureus, wat zachter en lakser, zodat de leer en het leven van de kerk de wereld niet zou afstoten. Een nieuwe theologie heeft de oude, die van Augustinus, vervangen.

De gevolgen van deze keuzes, van deze domheid en valse vrede, zijn desastreus: voorheen vormden de orde van de geest (de filosofie) en die van de liefde (het geloof en de kerk) een bondgenootschap als kritisch tegenover van de eerste orde, de orde van deze wereld, van de begeerte en de macht, het volle leven en de politiek. Door de jezuïeten vormt de kerk geen kritisch tegenover meer om het leven van de wereld te disciplineren en in goede banen te leiden. En door haar keuze tegen de wetenschap heeft de kerk de wetenschap in de armen van de politiek gedreven, die een tweemanschap dreigen te vormen (de moderne staat en de soevereine wetenschap) dat het leven in Europa gaat domineren.

De kerk, aldus Pascal, moet dus uit deze impasse geraken door het eigen goed recht van de wetenschap te erkennen, en die wetenschap tegelijk op haar grenzen te wijzen. En zij moet de wereld weer met de hoogheilige ernst van het evangelie tegemoet treden en geen morele concessies doen.

In die wereld is een manier van denken dominant geworden die door de filosofie van Montaigne is gevormd. Montaigne, de scepticus, de grote geleerde die in zijn Essais meer vragen stelt dan antwoorden geeft, de agnost, de twijfelaar, de man van beschaving die stelligheden mijdt en het leven leefbaar houdt door de goede vorm en de goede smaak, het gecultiveerde gesprek, de ironie, de terughoudendheid. Pascal heeft deze manier van denken en leven – het leven van de honnête homme – in de salons en in zijn eigen vriendenkring leren kennen. En in zijn eigen hart. ‘Het is niet in Montaigne maar in mijzelf dat ik dit heb aangetroffen.’We zijn een denkend riet, een ‘niets’ tussen twee oneindigheden

Deze moderne mens bereik je niet door hem een gedachtespinsel voor te houden over een entiteit ‘waarboven niets gedacht kan worden’ en die dan God zou zijn, of door redeneringen over causaliteit en finaliteit die duidelijk zouden maken dat alles een oorsprong, oorzaak en doel heeft en dat dat het bestaan van God zou bewijzen. Die mens bereik je alleen door hem aan te spreken midden in zijn bestaan, in een leven dat van dubbelzinnigheden aan elkaar hangt: de hang naar verstrooiing die ons hart leeg laat, de zoektocht naar amusement die niet kan verhelpen dat de stilte van de oneindige ruimten ons angst aanjaagt. Deze ‘ellende’ gaat gepaard met de grootheid van ons denken, van onze aspiraties, van een diepste verlangen dat in het hier en nu, in dit saeculum, geen voldoening vindt. We zijn een denkend riet, een niets (néant) tussen twee oneindigheden.

Alleen het mysterie van de zondeval – een voor ons onbegrijpelijke gebeurtenis weliswaar, omdat zij heeft plaatsgevonden ‘in een heel andere natuurtoestand dan de onze en ons huidige bevattingsvermogen te boven gaat’ – maakt dit dubbelzinnige, tweeslachtige leven doorgrondelijk. Niet de wetenschap leert ons dit: zij brengt wel een vermeerdering van kennis en wil wel, in bondgenootschap met de politiek, de menselijke conditie verbeteren, maar tast in het duister omtrent onze ware natuur en kan die niet veranderen. Het is niet de rede (la raison), maar ons hart (le coeur) dat ons dit leert, niet het hart in de moderne, romantische betekenis van het woord (als zetel van gevoel en emoties), maar ons hart als orgaan van intuïtieve, pre- en supra-rationele kennis, die teruggaat op een ‘natuurlijk licht’ dat verre van irrationeel is. ‘Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent.’ 

Een betere vriend
Dit debat met de moderne agnost en zijn ongemakkelijke nonchalance gaat bij Pascal in toenemende mate gepaard met het schrijven van teksten die van een mystieke gloed zijn doortrokken. Zo schrijft hij een meditatie ‘over de bekering van de zondaar’, waarin het gaat over het nieuwe licht dat ons leven binnendringt, dat voor vrees en ontreddering zorgt, een geheel nieuwe zienswijze, een verandering van smaak, een nieuwe bitterheid en een nieuwe zoetheid. En zo schrijft hij ook over het mysterie van Jezus, over Zijn lijden in Gethsémané, in de totale verlating, waar Hij het heil aanbrengt terwijl Zijn discipelen slapen. Die overdenking loopt dan over in een gesprek tussen Pascal en Jezus:

Jezus: ‘Troost je. Je zou Mij niet zoeken indien je Mij niet had gevonden. In Mijn doodsstrijd dacht ik aan je; Ik heb deze bloeddruppels voor jou vergoten. Jouw bekering is Mijn zaak. Wees niet bang en bid met vertrouwen, zoals voor Mij. Ik ben bij je aanwezig door Mijn woord in de Schrift, door Mijn Geest in de kerk, en door goddelijke ingevingen, en door Mijn macht in de priesters, en door Mijn gebed in de gelovigen. Ik ben een betere vriend voor je dan deze of gene, want Ik heb meer voor je gedaan dan zij, en zij verdragen niet wat Ik van je heb verdragen, en zij sterven niet voor jou als jij trouweloos en wreed bent, zoals Ik heb gedaan, en zoals Ik bereid ben te doen en in Mijn uitverkorenen doe – en in het heilig sacrament. Als je je zonden kende, zou je de moed verliezen.’

Pascal: ‘Dat zal ik ook, Heer, want door de bevestiging die U daarvan geeft, ben ik overtuigd van hun verdorvenheid.’

Jezus: ‘Nee, want door Mij, door wie je dit leert, kun je ervan genezen, en dat Ik het je zeg is een teken dat Ik je ook wil genezen. In de mate waarin je er boete voor doet, zul je ze ook onderkennen en zal je gezegd worden: Zie hier de zonden die je vergeven zijn. Doe daarom boete voor je verborgen zonden en voor de verborgen verdorvenheid in de zonden die je wel kent.’

Pascal: ‘Heer, ik geef U alles.’

Jezus: ‘Ik houd inniger van je dan jij van je vuiligheid gehouden hebt. Ik ben onheilig geworden om jou, die slechts stof bent, te redden. Dat de eer daarvoor Mij toekome, en niet jou, worm en stof!’

Pascal: ‘Ik zie mijn afgrond van trots, van nieuwsgierigheid, van begeerte. Er is geen enkele betrekking tussen mij en God, noch tussen mij en de rechtvaardige Jezus Christus. Maar Hij is voor mij tot zonde gemaakt [2 Korinthe 5:21]. Al Uw geselslagen zijn op Hem neergekomen. Hij is verfoeilijker dan ik, en in plaats van mij te verafschuwen als ik naar Hem toega en Hem bijsta, beschouwt Hij het als een eer. Maar Hij heeft Zichzelf genezen en met des te meer reden zal Hij mij genezen. Ik moet mijn wonden bij de Zijne voegen, mij met Hem verenigen, en door Zichzelf te redden zal Hij mij redden.’

De wijze waarop dit genie de genade heeft vertolkt, heeft de eeuwen door zowel rooms-katholieken als protestanten bekoord – terwijl de sceptici, agnosten van Allard Pierson tot Jérôme Heldring, zich aangesproken voelden door de diepten van zijn psychologisch inzicht. Doordat zijn geloofsgenoten, de jansenisten in de Rooms-Katholieke Kerk, Frankrijk moesten verlaten en ook naar Nederland vluchtten, is er een bijzondere band tussen Pascal en ons land: de tekst van het Memoriaal en de levensbeschrijving door zijn zuster Gilberte zijn in Nederland voor het eerst in druk verschenen, en het enige handschrift van zijn Abrégé de la vie de Jésus-Christ berust in het Utrechts Archief. Ethische theologen als A.W. Bronsveld, J.A. Cramer, Isaäc van Dijk en W. Aalders hebben zich diepgaand met hem beziggehouden. Recenter hebben hervormd-gereformeerde theologen als A. van Brummelen en P. de Vries indringend over zijn leven en werk geschreven.

De doopsgezinde predikant A. Loosjes heeft eind negentiende eeuw veel van hem vertaald, en heeft zo Johanna Naber en de socialist H.P.G. Quack tot zeer lezenswaardige publicaties geïnspireerd. Herman Bavinck schreef aan het begin van zijn Magnalia Dei over het raadsel dat de mens is en dat dit raadsel alleen in God zijn oplossing vindt, en deed dat met woorden die hij direct aan Pascal ontleende. En dan zijn er nog de grote historici van de natuurwetenschap die zich grondig en zeer congeniaal in hem hebben verdiept, E. J. Dijksterhuis en R. Hooykaas. Arie van den Beukel voert Pascal op als een van de getuigen die hem hebben geholpen het geloof te bewaren in de wereld van de aanmatigende rede.

Nooit gemakkelijk
Toen wij op de Guido de Brès in Rotterdam in de vijfde zaten, zei onze lerares Frans, An den Houting, dat we dat jaar Pascal zouden gaan lezen. En ze vroeg aan Ewald Mackay en mij of wij alvast met Montaigne wilden beginnen, zodat we de achtergrond beter zouden begrijpen. Zo heb ik Pascal leren kennen, avond aan avond, gewapend met een Prisma-woordenboekje, lezend in mijn pocketuitgave van de Pensées, die ik van Ewald voor mijn verjaardag kreeg. Pascal heeft mij toen – recente zij-instromer die ik was – overtuigd.

Nu geef ik college over Pascal, en nodig ik mijn studenten uit om niet alleen de apologetiek van Pascal in haar historische context te leren kennen en begrijpen, maar zich ook af te vragen hoe relevant de inzichten van Pascal vandaag de dag nog zijn. De antwoorden zijn natuurlijk divers. De discussie spitst zich veelal toe op de vraag of de maatschappelijke en psychische nood waar psychiaters als Esther van Fenema en Dirk de Wachter over schrijven, een nieuw aanknopingspunt zou bieden voor het christelijke inzicht in de ellende en grootheid van de mens. Niet zonder meer, denk ik zelf. Het verlangen en het onbehagen dat de moderne psychiatrie blootlegt, blijft toch vooral gericht op de realisatie van de eigen individualiteit. En daarvan moeten we ons volgens Pascal nu juist bekeren. Geloven is moeilijker dan ooit, wist Pascal, en het zal nooit gemakkelijk worden, omdat het zich altijd tegen ons keert, tegen wie wij zijn en willen zijn.

Vierhonderd jaar na zijn geboorte kan Pascal ons nog altijd inspireren en ons geloof verdiepen – wanneer we tenminste tegen een stootje kunnen. Want hij spreekt ons nooit vriendelijk toe en schuurt ongenadig langs onze ziel. 

Dr. B. J. Spruyt is historicus en publicist, en doceert kerkgeschiedenis en apologetiek aan het Hersteld Hervormd Seminarium (Vrije Universiteit).