Een gesprek tussen christelijke personalisten

Balanceren tussen persoon en gemeenschap

Het personalisme heeft in Nederland nooit veel aandacht gehad,  terwijl daar wel alle reden toe is. De belangrijkste pleitbezorger voor het personalisme in Nederland is de Leidse rechtsfilosoof Timo Slootweg, die recent het boek Langs tragische einders uitbracht, waarin hij het Bijbels personalisme verdedigt. Hoewel deze stroming waardevolle inzichten bevat, ligt het gevaar op de loer dat hierin de verbinding van de persoon met het bonum commune en de gemeenschap vergeten wordt.

De geringe aandacht voor het personalisme is opmerkelijk, aangezien Nederland rond de Tweede Wereldoorlog een aantal personalistische denkers heeft gekend. De belangrijkste Nederlandse personalisten zijn Paul Scholten, Philip Kohnstamm en Willem Banning. Hun gemeenschappelijke deler was hun theologische binding aan het (vrijzinnig) protestantisme en hun politieke betrokkenheid, wat zich uitte in lidmaatschap van de PvdA en voorlopers daarvan zoals de Vrijzinnig-Democratische Bond.

Wellicht komt de beperkte aandacht voor het personalisme in Nederland door deze politieke verbinding met de sociaaldemocratie, terwijl in landen zoals Italië en België de politieke vertaalslag via de christendemocratie gemaakt werd. In Nederland leunde de christendemocratie sterk op het antirevolutionair gedachtegoed van Abraham Kuyper en zijn volgers, waardoor het personalisme niet noodzakelijk was voor de intellectuele voeding. Bovendien kende het personalisme in Italië en België een grote katholieke stroming die in Nederland nooit van de grond is gekomen.

Volgens Slootweg is de afname van de belangstelling voor het personalisme na de Tweede Wereldoorlog vooral te wijten aan de succesvolle verspreiding hiervan. ‘Het personalisme nestelde zich in allerlei richtingen en stromingen, en in allerlei vakgebieden en wetenschappen vond het doorwerking.’[1] Hierdoor zou intellectuele doordenking niet meer noodzakelijk zijn.                              

Slootweg vraagt al geruime tijd aandacht voor het personalisme middels een ruim aantal boeken, bundels en artikelen over deze stroming. Zo schreef hij in 2013 samen met Bas Hengstmengel de bundel Recht en Persoon, waarin Paul Scholten als christelijke personalist werd gepresenteerd. In 2016 verscheen het boek Uit de schaduw van de wet waarin hij aandacht vroeg voor het joods-christelijke personalisme. In 2019 bracht hij samen met Claudia Bouteligier de bundel Rechtvaardigheid, persoon en creativiteit uit, waarin denkers zoals Emmanuel Mounier en Martin Buber besproken werden. En recent schreef hij dus Langs tragische einders, waarin hij het Bijbels personalisme tegenover het socratisch denken poneert. Hoe moet het Bijbels personalisme van Slootweg gezien worden tegen de achtergrond van de bredere stroming van het personalisme en haar verschillende christelijke varianten? 

Ik-jij-relatie
Het personalisme is een filosofische stroming uit de 19e en 20e eeuw, die de persoon centraal stelt in het denken. Niet de idee, de historie of de strijd tussen de klassen maar de menselijke persoon moet het doel van filosofische reflectie zijn. De persoon wordt hierbij geduid als relationeel wezen die in de relatie tot de ander tot bloei komt. Vanuit deze overtuiging reageert het personalisme op stromingen zoals het rationalisme, kapitalisme, materialisme, individualisme, communisme en fascisme, waarin de persoon ondergeschikt wordt gemaakt aan het kapitaal, de staat of het collectief. Deze ideologieën maken de menselijke persoon tot een middel in plaats van een doel in zichzelf. De wijze waarop de persoon vervolgens gedefinieerd wordt, verschilt. De Franse personalist Jacques Maritain zei hierover: ‘There are a dozen personalist doctrines, which at times have nothing more in common than the word person.’[2]

Voor de vraag naar het Bijbels personalisme moet onderscheid gemaakt worden tussen het joods en het christelijk personalisme. Bekend is de joodse denker Martin Buber, die de persoon vanuit de ik-jij-relatie definieert. De mens wordt persoon in de relatie tot de ander. Ook de Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas benadrukt dit relationele aspect van de mens die persoon wordt in het gelaat van de ander. Binnen het christelijk personalisme zijn drie varianten te onderscheiden. Allereerst is er het protestants personalisme, waarvan Philip Kohnstamm, Karl Barth, Emil Brunner en Paul Scholten belangrijke vertegenwoordiger zijn. Kierkegaard heeft een belangrijk stempel op het protestants personalisme gedrukt waardoor het nauw verwant is aan het existentialisme. Het Bijbels personalisme combineert elementen uit het joodse personalisme en het protestants personalisme, waarbij een existentiële benadering wordt gekozen.

Naast het protestants personalisme kent het christelijk personalisme ook een augustijnse variant,  waar katholieke denkers zoals Henri de Lubac en Joseph Ratzinger uit putten. Ratzinger zei hierover: ‘De ontmoeting met het personalisme was een spirituele ervaring voor mij en drukte een stempel op me, vooral omdat ik het direct associeerde met het denken van de H. Augustinus, die me geraakt had met zijn Belijdenissen waarin de kracht van de menselijke passie en diepte tot uiting komt.’[3] Tot slot is er het thomistisch personalisme, waar Josef Pieper, Karol Wojtyla en Jacques Maritain de belangrijkste vertegenwoordigers van zijn.Een onderscheid tussen naastenliefde en mensenliefde

Het Bijbels personalisme van Slootweg is intrinsiek polemisch. Het vormt daarmee een relatief begrip. ‘Het leeft van waar het zich van distantieert: de slavernij van het onvrije rationele denken’, zoals Slootweg dit noemt. ‘Het richt zich principieel en bij voorbaat tegen elke poging om de mens voor eens en altijd te begrijpen.’[4] Dit Bijbels personalisme heeft dus een anti-essentialistisch karakter. Slootweg haalt Kierkegaard aan en stelt dat de mens als persoon vrij is. Hierin is vrijheid echter niet verbonden met de essentie van de mens, zoals in het augustijns en thomistisch personalisme, maar vrijheid volgt uit het concrete leven. Het gaat om het handelen, beslissen en geloven van de mens.

Dit handelen komt vooral tot uiting in zijn verhouding tot de medemens. Slootweg maakt een onderscheid tussen naastenliefde en mensenliefde. ‘In het christendom komt de naastenliefde in de plaats van de liefde voor de mensheid. Mensenliefde is niet op de persoon gericht, noch op de persoonlijke geestelijke act van liefde, noch op de concrete naaste.’[5] Mensenliefde objectiveert de naaste, het maakt hem tot een nummer, een abstracte entiteit en verhindert dat sprake kan zijn van echte ontmoeting. Christelijke liefde is gevend van aard. ‘Christelijke liefde is je weg te schenken aan de persoon van de ander: antwoord te geven aan zijn appel, ook zónder dat je hem begrijpt.’[6] Maar om in staat te zijn tot zo’n ontmoeting moet je eerst persoon worden, jezelf leren kennen en door de crisis heengegaan zijn.

Realistisch?
In Langs tragische einders legt Slootweg uit dat deze vorm van naastenliefde ook consequenties heeft voor het recht en de staat. ‘De ontmoeting moet het doel zijn van de staat. Staat en recht zijn dienstbaar daaraan.’[7] Niet de staat maar het individu of de persoon is de bestemming van de staat. Met zijn boek zet Slootweg een belangrijke stap in zijn denken over de gemeenschap, het recht en de staat voor het Bijbels personalisme. In feite zegt hij dat het doel van de staat de liefde tot de naaste moet zijn. De vraag is echter of dit realistisch is in een rechtsgemeenschap. Is het daadwerkelijk mogelijk om met alle burgers van een stad of zelfs met geheel Nederland en Europa in een verhouding van liefde te leven? En kan deze verhouding van de liefde zelfs ook het recht beheersen?

Om deze vragen te beantwoorden moeten we te rade gaan bij een thomistische personalist, Josef Pieper. Hij heeft zijn gedachten over het recht uitgewerkt vanuit de deugd van de rechtvaardigheid. Uiteindelijk gaat het in het recht om rechtvaardigheid, zo stellen Slootweg en Pieper beiden. De manieren waarop ze rechtvaardigheid definiëren verschillen echter. Volgens Pieper is de kenmerkende eigenschap van rechtvaardigheid dat deze deugd de mens ordent ‘in dat wat betrekking heeft op de ander’. Hij citeert daarbij Thomas van Aquino waarbij hij opmerkt dat ‘het anders-zijn, het gescheiden-zijn van de partner hierbij letterlijker en nauwkeuriger bedoeld is dan op het eerste gezicht misschien lijkt’.[8]

De rechtvaardigheid is juist onderscheiden van de liefde aangezien de situatie van rechtvaardigheid ervan uitgaat dat mensen zich tot elkaar verstaan als anderen, bijna als vreemden. Pieper geeft aan dat bijvoorbeeld tussen een vader en kind nooit sprake kan zijn van strikte rechtvaardigheid, omdat het kind en de vader aan elkaar vertrouwd zijn. Rechtvaardigheid betekent volgens Pieper dat men erkent waar men niet kan liefhebben.Je kunt niet met iedereen vrienden zijn

Voor een samenleving is een zekere manier van distantie tot de ander nodig. Je kunt niet met iedereen vrienden zijn, aangezien je niet de tijd hebt om iedereen van de rechtsgemeenschap te leren kennen. De rechtvaardigheid is daarom de oplossing voor een juiste verhouding met de onbekende ander. Toch is hiermee niet alles gezegd en maakt Slootweg wel degelijk een terecht punt in zijn oriëntatie op de naastenliefde in de rechtsgemeenschap. Ook Pieper erkent dit en haalt Thomas aan die zegt dat ‘rechtvaardigheid zonder barmhartigheid iets gruwelijks is’.[9] Slootweg raakt hiermee de eeuwenoude vraag naar het samenbindend weefsel van een rechtsgemeenschap. Wat houdt een gemeenschap bijeen anders dan de strikte rechtvaardige verhouding tot de ander?

Voor deze vraag moeten we nog een andere belangrijke thomistische personalist in gesprek brengen met Slootwegs Bijbels personalisme. De Franse personalist Jacques Maritain heeft zijn gehele leven nagedacht over de implicaties van het personalisme voor de rechtsgemeenschap. Jacques Maritain was opgevoed als vrijzinnig protestant maar was tot zijn kennismaking met het katholicisme in 1906 agnostisch van overtuiging. In 1906 bekeerde hij zich tot het rooms-katholicisme, dat vanaf dan de basis zou vormen voor zijn politieke denken. De kennismaking met Thomas van Aquino vormde voor Maritain een verlichting van het verstand. Hij werkte zijn studie van Thomas uit in een thomistisch personalisme.

Het thomistisch personalisme is teleologisch van aard, wat inhoudt dat de gehele werkelijkheid doordacht wordt vanuit doelredeneringen. Alles in de werkelijkheid heeft een voorgeschreven doel en de beantwoording aan dit doel bepaalt de zin ervan. De menselijke persoon heeft volgens het thomistisch personalisme God als doel. De mens is gericht op God en is geschapen naar het beeld van God. Door deze gelijkenis neemt de mens als persoon daarom een bijzondere plek in het universum in. Doordat de mens als persoon vrijheid bezit om keuzes te maken overstijgt hij volgens Thomas van Aquino de sterren, de natuur en zelfs de engelen.

Contemplatief leven
Daarnaast vertoont de mens gelijkenis met God door het bezit van de rede. Als intellectueel wezen heeft de mens daardoor het doel een contemplatief leven te leiden. Dat overstijgt het praktische en het politieke leven omdat het gericht is op het ultieme doel, de waarheid, God zelf. De morele deugden staan ten dienste aan dit doel, door Maritain en Pieper ook wel het bonum commune genoemd, het gemeenschappelijk goede.

Niet alleen de mens in relatie tot God maar ook de mens in relatie tot zijn medemens deelt een bonum commune dat verwezenlijkt moet worden op de aarde. Maritain haalt Thomas van Aquino aan, die (in de Summa Theologiae) stelt dat elke persoon zich verhoudt tot de gemeenschap als een deel tot het geheel. De gemeenschap is zelfs noodzakelijk voor de mens om een persoon te worden. De mens wordt persoon in een gezin, via verenigingen en via maatschappelijk engagement. De mens is geen monade, zegt Maritain, maar deel van het geheel. De menselijke persoon neigt van nature zelfs naar gemeenschap. Dit vloeit voort uit het ingeschapen menselijk verlangen naar liefde, dat relatie met andere personen veronderstelt.

De mens is niet alleen in zijn materiële behoeftes afhankelijk van de medemens maar kent ook een geestelijke afhankelijkheid. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de noodzaak van de medemens om perfectie in het morele leven te bereiken. Sommige deugden, zoals de rechtvaardigheid, zijn per definitie alleen in relatie tot de ander uit te oefenen.

Wat houdt de gemeenschap van personen dan bijeen? Volgens Maritain en Pieper is dit de notie van het bonum commune, door Pieper omschreven als ‘het sociale product, het gezamenlijk resultaat van het gemeenschapsleven.’[10] Hij nuanceert dit echter vanuit het personalisme door te stellen dat het bonum commune nooit uitputtend kan worden omschreven omdat men nooit kan uitputtend kan omschrijven wat de mens zelf in de grond van de zaak is.[11]De mens zou eerst een terugtrekkende beweging uit de gemeenschap moeten maken

Toch vinden Pieper en Maritain het van belang om de persoon en het bonum commune bij elkaar te houden; het een kan niet zonder het ander. Dit aspect lijkt Slootweg te vergeten. Slootweg bekritiseert het abstracte denken waarin de enkeling verloren gaat in de gemeenschap. In het Bijbels personalisme wordt de mens juist persoon door enkeling te worden, stelt hij. Hiervoor moet de mens dus eerst een terugtrekkende beweging uit de gemeenschap maken. Volgens hem moet de mens enkeling worden en moet het recht ten dienste staan aan het individu en de tragische dimensies die bij het leven van het individu horen. 

Hoe word je een persoon? Op die vraag zouden twee antwoorden gegeven kunnen worden. Het Bijbels personalisme van Slootweg zegt dat je daarvoor bij jezelf te rade moet gaan en in de eigen verhouding met God moet treden. Slootweg benadrukt het concrete en subjectieve van de individuele ontmoeting met God. Deze ontmoeting is immers voor iedereen anders.

Het thomistisch personalisme erkent het belang van deze ontmoeting maar benadrukt nog twee andere zaken in het persoon-worden. Allereerst is daar het belang van de gemeenschap waaraan je je kunt spiegelen en die je helpt concrete deugden zoals rechtvaardigheid in de praktijk te brengen. Zonder de ander als ander kun je nooit rechtvaardigheid als deugd beoefenen en dus ook nooit rechtvaardig worden.

De gemene deler met de andere burgers van een rechtsgemeenschap is het bonum commune dat geen optelsom is van deelbelangen maar het welzijn van allen. Deze notie is niet alleen Grieks en moet ook niet verworpen worden, zoals het Bijbels personalisme zegt in haar afkeer van het Griekse denken. Het bonum commune is diep christelijk en wordt al aangehaald in de brief van Barnabas uit de eerste eeuw na Christus. In het vierde hoofdstuk klinkt de oproep: ‘Leef niet alleen door je terug te trekken alsof je al rechtvaardig bent gemaakt, maar kom samen en zoek het bonum commune.’ Ook het augustijns personalisme kent een sterk accent op het bonum commune. Dat is niet alleen zichtbaar bij Ratzinger maar ook bij Augustinus zelf, die het hele boek XIX van De Civitate Dei wijdt aan de vraag wat het bonum commune inhoudt en hoe dit verwezenlijkt moet worden in de hemelse en aardse stad.

‘Geestelijke slavernij’
Augustinus wijst in dit boek op het belang van de deugden voor het verwezenlijken van het algemeen belang. Ook het thomistisch personalisme keert steeds terug naar de deugden. Dit is een belangrijk verschil met het Bijbels personalisme. Augustijnse en thomistische personalisten stellen dat de deugd een zekere objectiviteit kent. De deugdethiek veronderstelt dat iedereen dezelfde steile weg gaat. Om een persoon te worden zijn objectieve normen nodig, zo zeggen het augustijns en thomistisch personalisme. Het Bijbels personalisme wijst de deugdenleer af, Slootweg noemt het zelfs ‘geestelijke slavernij’.[12] De gedachte hierachter is dat de deugd veralgemeniseert en de concrete persoon hiermee in gedrang komt. In het Bijbels personalisme worden objectiviteit en subjectiviteit duidelijk tegenover elkaar geplaatst. Het is óf de objectieve deugd, óf de subjectieve persoon, terwijl het augustijns en thomistisch personalisme een en-en-benadering voorstaat.

Het augustijns personalisme verenigt deze objectieve normen uit het Griekse denken met het meer subjectieve denken over de persoon. Vooral Ratzinger heeft steeds gewezen op het feit dat God zowel logos als persoon is. Het is belangrijk objectiviteit en subjectiviteit bij elkaar te houden omdat daarmee twee gevaren vermeden worden.

Aan de ene kant bestaat het gevaar om God louter vanuit de subjectiviteit te zien, waardoor de objectieve moraal verdwijnt. God is niet een horizontale gesprekspartner. God eist iets van de mens. God stelt een vraag: Adam, waar ben je? En God geeft een bevel en een belofte: Abraham, ga uit je land en Ik zal je tot een groot volk maken.

Aan de andere kant heeft het Bijbelse personalisme terecht gewezen op het gevaar dat de relatie met God en de naaste alleen vanuit de objectiviteit wordt bezien. Dan komt de aristotelische rechtvaardigheid toch weer via de achterdeur de kerk binnen en gaat Luthers ontdekking van de schenkende rechtvaardigheid verloren. Liefde gaat de wet te boven en die ontdekking van het Bijbelse personalisme moet steeds weer opnieuw ingebracht worden in de theologie.Het is steeds de vraag welke tijd welk accent nodig heeft

Wat kunnen we concluderen van dit gesprek tussen de verschillende christelijke personalisten? Slootweg benadrukt met het Bijbelse personalisme de concrete individualiteit van de mens als persoon. De gemeenschap staat volgens hem ten dienste aan de mens en niet andersom. Deze notie is van belang om de unieke persoon en zijn vrijheid te beschermen. Door het gehele christelijke personalisme komt dit accent op de persoon terug, maar niet alle christelijke personalisten gaan zo ver in de afwijzing van de gemeenschap. In het thomistisch personalisme van Maritain en Pieper kent ook de menselijke persoon een eigen zelfstandigheid en vrijheid,  maar is deze altijd gericht op de christelijke en politieke gemeenschap.

Zo gezien is het dus balanceren tussen uitersten en denken in termen van en-en, niet in termen van of-of. Het is niet alleen persoon of gemeenschap maar de persoon heeft de gemeenschap nodig en de gemeenschap de persoon. Dat heeft consequenties voor het denken over kerk en staat. De kerk is geen democratie waarin het louter om de gelijkwaardige ontmoeting tussen God en mens gaat. God eist iets van de mens en in deze dynamiek verworden zijn beloftes niet tot goedkope genade. Ook voor de staat heeft dit consequenties. In de ontmoeting in een democratie moet bijvoorbeeld de objectieve deugd ingebracht worden zodat de ontmoeting tussen mensen een doel heeft en niet vervalt in relativisme. Dit maakt persoon-worden juist uitdagend. Het is steeds de vraag welke tijd welk accent nodig heeft in deze balanceerkunst tussen persoon en gemeenschap.

M. Potappel LLM MA is PhD-student aan de Theologische Universiteit Kampen / Utrecht, waar hij een proefschrift schrijft over mensenrechten bij Maritain en Wolterstorff. Hij is als fellow verbonden aan het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.  

  1. Timo Slootweg, Rechtvaardigheid, persoon en creativiteit, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2013, p. 22.
  2. Jacques Maritain and John J. Fitzgerald, ‘The person and the Common Good’ in The Review of Politics, vol. 8. No 4 (oct. 1946), p. 420.
  3. Joseph Ratzinger, Milestones, memoirs: 1927-1977, San Francisco, Ignatius Press 2010, p. 55.
  4. Timo Slootweg, Rechtvaardigheid, persoon en creativiteit, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2013, p. 15.
  5. Timo Slootweg, Langs tragische einders, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2023, p. 145.
  6. Timo Slootweg, Langs tragische einders, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2023, p. 146.
  7. Timo Slootweg, Langs tragische einders, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2023, p. 146.
  8. Josef Pieper, Over de rechtvaardigheid, Hasselt: Heideland, 1960, p. 20.
  9. Josef Pieper, Over de rechtvaardigheid, Hasselt: Heideland, 1960, p. 84.
  10. Josef Pieper, Over de rechtvaardigheid, Hasselt: Heideland, 1960, p. 67.
  11. Josef Pieper, Over de rechtvaardigheid, Hasselt: Heideland, 1960, p. 69.
  12. Timo Slootweg, Langs tragische einders, ’s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 2023, p. 233.