Denken en nietigheid

De spanning tussen Descartes en Pascal

Abstract

Dat Blaise Pascal 400 jaar geleden geboren is, zal weinig filosofisch geïnteresseerden zijn ontgaan. De dagbladen eerden zijn geboortedag met verschillende bijdragen en onder de titel Een andere moderniteit schreef Klaas Bom een mooi boek over de Franse filosoof en wiskundige. Ook dit blad stond stil bij de geniale wetenschapper (Wapenveld 73/3). Met zijn beroemde Mémorial uit 1654, waarin Pascal indringend getuigt van het verschil tussen de God van de filosofen en de geleerden en de God van Abraham, Izaäk en Jakob, was hij een voorloper van denkbeelden die later in de moderne tijd een centrale rol zouden gaan spelen in de doordenking van de verhouding tussen rede en religie.

Pascal was daarnaast de denker van de menselijke nietigheid. De metafoor die hij daartoe bedacht, is alom bekend. De mens is een denkend riet, un roseau pensant. In de gedachte waarin hij deze metafoor introduceert, stelt hij vast dat het bepaald niet nodig is om hemel en aarde te bewegen om een mens aan zijn einde te brengen. ‘Een beetje wasem of een druppeltje water’ volstaan, zo merkt hij fijntjes op, en het leven van de mens blijkt eenvoudig uitgeblazen – het is alsof hij de psalmist nazegt: ‘Wanneer de wind erover is gegaan, is hij er niet meer en zijn plaats kent hem niet meer.’ Toch is er met die mens iets aan de hand dat Pascal, ondanks zijn relativering van de filosofische rede, onder de noemer van het denken vat. Volgens hem ligt zelfs ‘onze hele waardigheid’ daarin:

‘Maar al zou het hele universum hem verpletteren, dan zou hij altijd nog edeler zijn dan dat wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft en dat het heelal hem de baas is. Het heelal weet niets daarvan.’

Dit zich bewust zijn van de eigen dood staat bij Pascal niet direct in het teken van de gemeenplaats van het mememto mori. Eerder lijkt hij te willen zeggen dat de mens ook de confrontatie met zijn eigen onbeduidendheid aangaat met wat hem zijn eigen waardigheid verleent, namelijk het denken en het vermogen weet te hebben van zichzelf en van de wereld.

Denken en weten krijgen daarmee een fundamenteel andere rol toebedeeld dan bij zijn tijdgenoot en tegenstrever Descartes. In zijn Meditaties tracht de laatste aan te tonen dat het denken de zekere grond van een nieuwe filosofie kan zijn – en hij neemt het gegeven op de koop toe dat daardoor alle andere dingen in de wereld in de eerste plaats niets meer zijn dan ideeën, gedachten of voorstelling van dit denken.

Voor Pascal ontleent het denken zijn waardigheid echter niet aan deze cartesiaanse epistemologische zekerheid. Voor hem is het denken er niet om een vaste en zekere grond van onze kennis te bieden, maar het is ons als vermogen gegeven zodat wij bij onze nietigheid stil kunnen staan. Het denken biedt geen zekerheid, maar stelt ons in staat ons eigen onvermogen onder ogen te komen om ons bestaan een vaste en zekere grond te bieden. Zekerheid hoort voor Pascal op een ander terrein thuis, zoals zijn Mémorial ook getuigt: ‘Certitude, certitude. Sentiment. Joie. Paix.’

Dit artikel komt een jaar na publicatie beschikbaar. Neem een abonnement als je het hele artikel nu al wil lezen.