’Ga op zoek naar een slimme manier van verspilling’
Wat heeft de klimaatverandering te zeggen over onze verhouding tot de aarde? In de westerse filosofie wordt de aarde als een pro-memorie post gezien, schrijft de filosoof Vincent Blok in zijn nieuwe boek Van wereld naar aarde. De aarde is er, een constante, je hoeft je er niet druk om te maken. Maar dat blijkt in onze tijd anders te liggen. Er zal een ander begrip van de aarde moeten komen, voorbij ‘management en control’.
Vincent Blok (1972) ontkent niet dat we in bijzondere tijden leven, maar we kunnen niet achter de ‘tijdmuur’ kijken. Het idee van de tijdmuur leerde hij ooit van Ernst Jünger, op wie hij promoveerde. Wat zich daarachter aandient onttrekt zich aan onze beheersing. Maar dat maakt ons niet tot machteloze wezens in de stroom van de tijd. Wapenveld sprak met Blok in het kader van de jaarserie In de schaduw van catastrofes, over de vraag hoe ons tijdperk te duiden. Als we – zoals René ten Bos stelt – dwalen, wat zijn dan oriëntatiepunten? Waar moeten we op letten?
We treffen elkaar op een terras in Den Haag, en komen onder meer te spreken over elektrische stepjes, die in veel Duitse steden het straatbeeld bepalen. Ze zijn zo populair geworden, ontdekte Blok, dat de ecologische winst tenietgedaan wordt door de pijlsnelle omzetstijging. Dat heet de paradox van Jevons. Interventies die energie moeten besparen, zorgen er vaak voor dat we netto meer energie verbruiken. We zeggen het ecosysteem centraal te stellen, maar de economie blijft maatgevend. ’Zolang we in het duurzaamheidsdebat niet nadenken over hoe het kapitalisme de economie tot consumentisme reduceert, leidt dat alleen maar tot dit soort interventies.’
In Wageningen is Blok sinds 1 januari 2023 persoonlijk hoogleraar techniekfilosofie en verantwoord innoveren binnen de leerstoelgroep filosofie. In zijn onderzoek richt hij zich op filosofische en ethische vragen rond nieuwe en disruptieve technologieën in de levenswetenschappen (AI, digital twins, biomimicry). Blok reflecteert vanuit een fenomenologisch perspectief op de sociaal-ethische impact die nieuwe technologieën hebben op planten, dieren en mensen, en de manier waarop zij met elkaar samenleven.
Momenteel leidt hij een groot NWO-project over de ethische, juridische en sociale aspecten (ELSA) van Artificiële Intelligentie in duurzame voedselsystemen. Digitale technologieën zoals AI hebben hierin een enorme potentie om bij te dragen aan duurzaamheid, maar roepen ook weerstand op. Denk bijvoorbeeld aan de fundamentele vrijheid en autonomie van producenten en consumenten, aan de consequenties voor werkgelegenheid, en aan de toenemende afhankelijkheid van bedrijven in de voedselketen van enkele grotere technologiebedrijven. Om toch te kunnen profiteren van de potentie van AI, beoogt het ELSA-lab verantwoorde en mensgerichte technologie te ontwikkelen. Daarbij gaat het niet alleen om kritische reflectie, maar ook om de constructieve bijdrage die verantwoorde AI kan leveren.
Leiden
Vincent Blok werd geboren in Scheveningen, in een protestants gezin. Toen zijn ouders in zijn pubertijd scheidden, raakte het geloof bij hem buiten beeld. ‘Hoe mijn familie met deze scheiding omging, kon ik niet rijmen met mijn beeld van geloof en rechtvaardigheid. Ik sloeg een andere weg in, raakte betrokken bij de vredesbeweging, de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika, en kwam in Den Haag in de kraakbeweging terecht. Dat was al in mijn middelbareschooltijd. Ik voelde me hier helemaal thuis. Net als in geloofsgemeenschappen ervoer ik de spirit te gaan voor idealen.
Dat ik filosofie ging ik studeren kwam mede door de eerste Golfoorlog. Irak viel Koeweit binnen en er kwam een coalitie onder de oude Bush tot stand om dat land te bevrijden. Dat zorgde voor veel discussie in de kringen waarin ik verkeerde. De VS waren immers de boeman, de vertegenwoordigers van het imperialisme.
Maar klopte dat wel helemaal? De inval in Koeweit was immers evenzeer onrechtmatig. Die discussie leidde bij mij tot verdieping. Is imperialisme alleen iets buiten ons, of zit het ook in ons? De grote vragen meldden zich bij mij en toen was het duidelijk. Mijn politieke vragen werden existentiële vragen, dan moet je naar de filosofie. Het werd Leiden, omdat ik een degelijke klassieke opleiding wilde, met veel aandacht voor de continentale filosofie. Ik heb geen seconde spijt gehad van mijn keuze, al zat er niet zoveel politiek in de studie. Wel veel Heidegger, maar Arendt lazen we niet. ‘Er kan achter de tijdmuur een andere wereld opduiken’
Belangrijke leermeesters waren Gerard Visser en Wouter Oudemans. Beiden waren, zei het heel verschillend, bezig met wat Heidegger ‘Das Gestell’ noemt. We leven in een cultuur met een dominant maakbaarheidsdiscours. Waar komt dat vandaan? En kun je eruit ontsnappen?
Oudemans meent van niet. Visser zoekt een open plek door in te zoomen op het levende van het leven – zoals hij dat noemt – en dat zo precies mogelijk taal te geven. Ik heb daar veel van geleerd. Bij Visser kwam ook zijn religieuze zoektocht wijsgerig ter sprake, onder andere in gesprek met zijn leermeester Otto Duintjer. Die gaf ons ook een aantal colleges.’
Blok promoveerde op Ernst Jünger. ‘Een heel bijzondere figuur, held uit de Eerste Wereldoorlog, tegenstander van Weimar, maar later ook van Hitler. Jünger heeft zich intensief beziggehouden met de vraag naar ons technische tijdperk. Hij was behalve filosoof ook dichter en romancier, en omarmde de nieuwe werkelijkheid die de techniek ons heeft opgeleverd. Mij interesseerde de vraag hoe Jünger het tijdperk van de techniek in zijn werk ter sprake brengt. Wat is zijn methode? Daarin was ik ook opgeleid, zeker bij Oudemans. Die vroeg altijd naar de methode.
Gevangen
Voor Jünger was de Eerste Wereldoorlog een fundamentele ervaring. Daar zag hij de gestalte van de arbeider dominant worden, vanuit de categorieën techniek en arbeid. Burgers voelen zich hierdoor ontheemd, zij proberen vast te houden aan de idealen van de Verlichting. Jünger las ik in eerste instantie vooral vanuit de kritische analyse van Heidegger. Gaandeweg ontdekte ik echter ook de eigen stem van Jünger, maar toen was mijn proefschrift al af. In een vervolgboek heb ik die eigen stem nog verder kunnen uitwerken.
Jünger is echt een geweldige auteur. In een boek uit 1959, An der Zeitmauer, stelt hij zich de vraag wat het eigene is van een tijdperk. Kun je daarin gevangen zitten? Wat betekent het dat er een nieuw tijdperk kan aanbreken? Dat er een nieuwe ‘Gestalt’ opkomt? En kunnen we dan aan deze kant van de ‘tijdmuur’ iets zinnigs zeggen over de andere kant? Hier speelt een ander begrip van tijd. Tijd kun je chronologisch opvatten, maar ook in de zin van een ‘wereld’ en de taal die daarbij hoort. Heideggers spreken van het ‘substantie-denken’ is een mooi voorbeeld hoe hij het tijdperk van de metafysica probeert te begrijpen in termen van een sterke gerichtheid op ‘dingen’, objecten die eigenschappen hebben. Maar kan er achter de tijdmuur weer een ander soort van denken, een andere wereld opduiken? Dat is een spannende vraag.
Toen ik promoveerde – in 2005 – was er geen droog brood te verdienen in de wijsbegeerte. Ik werd directeur van het Louis Bolk Instituut, dat wortels heeft in de antroposofische hoek, en zich richt op duurzame landbouw, voeding en gezondheid. Hardcore Wageningers wilden er niet naartoe, dus kwamen ze bij mij uit. Ik heb daar een heel boeiende tijd gehad, vijf jaar, en er het vak van onderzoeksdirecteur geleerd. Een deel van het budget kwam van het ministerie van Landbouw, een deel ook van internationale financiers.
Wijsgerig bleef ik actief in Nijmegen, onder andere bij Chris Bremmers, Gertjan van der Heijden en Ben Vedder. Dat weerhield me ervan om helemaal in management op te gaan, een baasje te worden. Wel haalde ik een MBA, je moet ten slotte weten waar je mee bezig bent.
Atelier
In 2010 maakte ik de overstap naar Wageningen, waar ik docent werd bij bedrijfskunde en consumentenwetenschappen. Ik ging de brug slaan tussen duurzame innovatie en filosofie. Het was precies op het goede moment. Er kwam geld vrij, zeker ook vanuit Europa, voor wat ”verantwoord innoveren” werd genoemd. Hier keek men in Wageningen nog niet filosofisch naar, en het gat dat ontstond, daar ben ik ingedoken. Hoe kun je wijsgerige inzichten benutten bij de systematische bezinning op vraagstukken? Geen auteursfilosofie dus, wel denkers benutten bij de analyse van vraagstukken.
Hierdoor werd ik wel uit mijn comfortzone getrokken, ik schreef gewoonlijk drie artikelen per jaar in het Duits, in de Heidegger Studies. Dan was ik wereldberoemd omdat ik weer een voetnoot toegevoegd had. Eigenlijk was het mijn redding dat ik gedwongen werd een stap verder te zetten. Door te zeggen: “Heidegger is gewoon een theorie, Derrida is een andere theorie en nu gaan we hun inzichten gebruiken in onze techniekanalyse.” Dat is echt heel belangrijk geweest in mijn ontwikkeling. Bij de technische universiteiten gebeurde destijds heel weinig met de traditie van de filosofie.‘Techniek kan niet los gezien worden van mens-zijn’
Inmiddels heb ik nu een mooie onderzoeksgroep met elf promovendi en postdocs. Of het nou gaat over AI, over digital twins of welk onderwerp dan ook, wij proberen wijsgerige theorie vruchtbaar toe te passen in een domein waar het niet direct voor ontwikkeld is. Europa wil bijvoorbeeld de transitie van een door fossiele brandstof gedreven economie naar een economie gedreven door hernieuwbare energie. Hoe verhoudt de economische sfeer zich tot de ecologische? Dat is een vraag waar wij wijsgerig mee aan de slag gaan. Derrida heeft over economie geschreven, Levinas ook. Hij is natuurlijk beroemd om zijn ethiek, maar in zijn hoofdwerk heeft hij een lang fragment over economie opgenomen.
We gaan in gesprek met de mensen uit het specifieke vakgebied en proberen aannames in hun debatten vanuit relevante wijsgerige theorie te verhelderen. Dat doen we ook kritisch. Is bijvoorbeeld het spreken over biobased economie niet een contradictio in terminis? Zolang je die biosfeer alleen maar opvat in termen van hernieuwbare energie, doe je dan het leven wel recht? Als je werkelijk biobased wilt zijn, moet je dan niet anders naar de economie gaan kijken?
Wat wij doen lijkt op wat prof. G. van der Leeuw voor ogen stond toen hij na de oorlog als kortstondig minister van Onderwijs de centrale interfaculteit introduceerde. Filosofie als gesprekspartner voor de vakwetenschap rond fundamentele vragen. Dat is mooi werk, maar het komt er zelden van. De centrale interfaculteit heeft het niet gered en in de klassieke universiteiten is wijsbegeerte weer ‘weggestopt’ in het domein geesteswetenschappen.
Mijn werk in Wageningen ervaar ik als relevant, en het maakt mijn beroep als filosoof ook minder eenzaam. Filosofie is zo gewoon een stuk leuker. Je werkt interdisciplinair, in teamverband. Ik heb een promovendus die drie maanden op Harvard is geweest om in de laboratoria van de synthetische biologie te kijken. Dat is spannend, bezig zijn met het creëren van leven, daar wil je als filosoof met je neus bovenop zitten. Mijn leeropdracht betreft de filosofie van technologie en innovatie. Dat biedt ruimte voor fundamentele bezinning, dus meer dan alleen techniekfilosofie. Techniek kan niet los gezien worden van menszijn. Juist door in het atelier bezig te zijn met vragen die zich vanuit de praktijk aandienen, word ik gedwongen tot fundamentele bezinning.
Activisme
Techniek is overigens niet direct het probleem, dat is het economische systeem dat ons ingekapseld heeft. Dat we onszelf steeds meer gaan zien als alleen maar consument vind ik benauwend. Dat leidt tot het marginaliseren van het individu. Exploitatie is een tendens die steeds sterker wordt. Mijn rol is om dit bloot te leggen bij de thema’s die we onderzoeken. Maar ik ben minder dan vroeger geneigd ook publiek allerlei standpunten in te nemen. Mijn intellectuele rol is nu anders. Onlangs kwam het verzoek of ik een keer in toga naar een demonstratie bij de A12 wil gaan. Ik ga het niet doen. Als privépersoon kan dat wel, maar niet als filosoof. Ik ben zeker geëngageerd, maar primair door als filosoof kritische vragen te stellen en alternatieve theorieën en praktijken te exploreren. Mijn vrouw gaat er wel heen en dat vind ik hartstikke mooi.
De ecomodernisten, die alles op de kaart van de maakbaarheid zetten, redeneren: we innoveren ons het probleem uit. En aan de andere kant heb je ‘deep ecology’-mensen die zeggen: techniek is onderdeel van het probleem. Maar die laatste benadering is evengoed georiënteerd op controle en beheersing, op maakbaarheid. Je kunt inzetten op zelfverkozen euthanasie of zelfverkozen geboortebeperking, populair in ecologische kringen in de VS. En je kunt inzetten op eco-efficiëntie, dan wordt uiteindelijk alles afgemeten aan jouw footprint, maar dat lijkt verdacht veel op het fotografische negatief van economische efficiëntie.
Zelf word ik wantrouwend bij een klimaatbeleid dat alles inzet op eco-efficiëntie. De economie spint garen bij dit type beleid. Maar de mens is ook een extravagant wezen, een verspillend wezen. Ik ruik dan te veel een totaliserende tendens. En dan moet je opletten. De geesten worden rijp gemaakt voor ingrepen op grote schaal, ook wereldwijd. En dat leidt zomaar tot een beweging waarin verschillen worden uitgewist. Er zit een homogeniserende tendens in veel klimaatbeleid.
Onze bezinning op de aarde kan ons helpen de begrenzing van de wereld van management en control te begrijpen. De wereld voegt zich misschien nog wel naar onze pogingen om haar te beheersen, maar de aarde stelt een grens aan onze beheersingszucht; de erupties van de aarde onttrekken zich aan onze beheersing en daarmee heeft de mens te leven. Wereld is de wereld van de alledaagsheid, de wereld van de relaties en de betrekkingen, het geheel waar ik als mens deel vanuit maak.
We denken er gewoonlijk niet lang over na. De klimaatverandering brengt hierin verandering. Om met Leonard Cohen te zeggen, ‘there is a crack in everything’. Door die scheur zie je de ruwe, keiharde, ongenaakbare aarde. Aan deze aarde is in de westerse wijsbegeerte nooit veel aandacht besteed. We maken nu mee dat de bedreiging van ons bestaan het vertrouwen in het alledaagse leven op de proef stelt. De aarde is een voorwaarde voor onze betekenisvolle wereld.
De bezinning op de aarde helpt ons een grens te stellen aan de symbiose tussen mensen en dieren, planten en mensen, waarvoor het post-humanisme ijvert. Enerzijds omdat de natuur ook de plaats van struggle en survival is, waarmee we als mens als morele actor geen symbiotische relatie moeten willen hebben. Anderzijds omdat de natuur ook het eruptieve van de aarde is, dat ons weliswaar aangaat, maar waarmee we geen symbiotische relatie hebben.‘Zoek naar kwalitatieve verspilling, niet naar kwantitatieve groei’
Dat betekent niet dat we de chaos moeten omarmen, maar dat we een stap terugdoen en ons bezinnen op onze plaats in de wereld. Ons leven en werken in de stabiele wereld blijkt verankerd te zijn in ons leven en werken op de instabiele aarde. Het ideaal van management en control van de eco-modernistische en de ecologische strategie heeft betrekking op ons leven en werken in de wereld, en miskent dat de wereld verankerd is in de aarde, en dat de mens niet alleen gebonden is aan de wereld maar ook aan de aarde. Als we ons realiseren dat de aarde de bodem vormt voor de menselijke conditie in de wereld, dan wordt duidelijk dat eco-efficiëntie niet langer volstaat en de aarde als humane conditie miskent.
In een totaliserende wereldeconomie dreigt ‘verschilligheid’ te verstikken. Homogenisering en totalisering leiden ertoe dat verschilligheid wordt opgeheven. Het posthumanisme omarmt dat idee. Hier heb ik ook kritiek op Latour, hij moffelt het onderscheid tussen individu en gemeenschap wat te veel weg. Zeggen, zoals Latour doet, dat alles alleen maar relationaliteit is, dat gaat er bij mij niet in. Wil je een zelf zijn, wil je een identiteit hebben, dan moet er ook een verschilligheid zijn. Bij Latour wordt alles een symbiose. Alles is een geheel, is een wereld. Maar het bijzondere is dat de mens afwijkt en buiten de paden treedt.‘Als filosoof kan ik niet op de A12 gaan zitten’
We zullen het vermoed ik over een andere boeg moeten gooien. Wij zijn continu bezig met energie-accumulatie, ook in een economisch systeem. Maar we zouden moeten zoeken naar kwalitatieve verspilling, niet naar kwantitatieve groei. Ik begeleid een promovendus die hiermee bezig is. De energie moet als het ware vrijkomen, losgelaten worden, zegt hij. Hij denk dan in termen van rituele kunst, extase-achtige dingen. Stort je bijvoorbeeld op het leren van Japans. Het vervelende of het mooie van Japans leren is dat zodra jij dood bent, jouw kennis ook weg is. Leren pianospelen is ook een mooi voorbeeld. Maar run je een restaurant dat groeit, dan erven je kinderen dat. En die worden dan rijk en kopen weer spullen. Wij zijn nu, in onze economie, continu bezig om ons te richten op dingen die wel kunnen accumuleren. Maar we moeten op zoek naar een slimme manier van verspilling van energie, anders groeien we kapot.’
Prof. dr. A.J. Nederveen en mr. H.M. Oevermans zijn redacteuren van Wapenveld.