Catastrofe, crisis, momentum

Afsluitende reflectie op de jaarserie

De jaarserie In de schaduw van catastrofes schetst een onheilspellend beeld. Laten we het allemaal over ons heenkomen, of is er een uitweg? ‘Ook de moedigste onder ons heeft slechts zelden de moed tot datgene wat hij eigenlijk weet,’[1] schreef Nietzsche. We hebben de geestelijke ruimte van de Schriften nodig om te beseffen wat er speelt en waartoe we geroepen zijn.

De in de jaarserie van 2023 verschenen artikelen en interviews vormen een even indrukwekkend als verontrustend cultuurfilosofisch palet van peilingen en duidingen van onze tijd, cirkelend rond de catastrofe die zich bezig is te voltrekken: de opwarming van de aarde, met bijbehorende klimaatverandering en teloorgang van biodiversiteit.[2] Dat het beeld onheilspellend zou worden viel bij een thema als In de schaduw van catastrofes te verwachten. Het is stellig ook niet de bedoeling van de redactie geweest om het bij algemene beschouwingen te laten, maar ook op zoek te gaan naar waar en hoe er zakengedaan wordt. De urgentie is onmiskenbaar, in de interviews en bij alle scribenten staat het denken in relatie tot de praktijk, komt het meestal ook op uit de praktijk, en krijgen bepaalde concrete stappen en andere praktijken contouren. Er kan iets veranderen als we ‘coöperatief’ gaan denken en leven, valt te lezen bij Martijntje Smits. Dat is nodig, want bepaalde ‘nieuwe technologische ontwikkelingen’ blijken ‘fenomenen die de natuurlijke orde tarten en zich niet gemakkelijk laten temmen’ (73/3, p.5). Henk Kievit schrijft over een dergelijke poging tot ‘temmen’, waar in de Gelderse Vallei – die wij vooral nog met onoplosbare stikstofproblematiek associëren – een ‘werken met ecosystemen’ vorm krijgt, met ‘gedeeld eigenaarschap’ en een ‘andere manier van organiseren’. ‘De kracht van een ecosysteem in de natuur is dat het zichzelf organiseert’, schrijft hij, maar ‘in de mensenwereld gaat dat niet vanzelf. Dat roept de vraag op: hoe kunnen we ecosystemen organiseren?’ (73/4, p.5) Kunnen ‘commons’ – de herovering van gemeenschappelijke ruimte op de commercialisering, om afspraken te maken en samen te werken – een uitweg bieden? (73/3, p.7; 73/4, p.2)

Paul Kingsnorth gelooft daar niet (meer) in. Hij is aan de Ierse kust gaan wonen, op een ‘wijkplaats’ aan de rand van een cultuur waarin niets meer heilig is. Bij hem valt de onheilspellende uitdrukking ‘planetaire ecocide’ (73/1, p.5; 73/6, p.2). Zonder ‘masterplan’ wacht hij daar met zijn gezin op wat komen gaat. Volgens hem is er dus niet maar een ‘klimaatprobleem’, waarvoor vast wel technologische innovaties gevonden worden, zodat we opgelucht adem kunnen halen en vrijwel op de oude voet kunnen voortgaan. Nee, zegt Kingsnorth, wereldwijd is er niets meer of minder dan een gestaag uitroeien van leven gaande, dat ook onszelf op het aller directst aangaat, en ons aller toekomst zelfs reëel bedreigt. Dit is het probleem: ‘Als de natuur geen ontzag meer inboezemt, niet leidt tot een levenshouding van eerbied voor al wat leeft, dan gaat de mens “los”.’ (73/1, p.6) Er is iets met ons gebeurd, de zozeer gekoesterde menselijke autonomie heeft een voor de natuur donkere, zelfs fatale keerzijde.En alles hangt werkelijk met alles samen.

Het woord ‘catastrofe’ is dus zeker niet te veel gezegd, en het is werkelijk een ‘schaduw’ die wij over ons heen ervaren. H.W. von der Dunk gaf ooit een artikel de titel mee: ‘Elke tijd is overgangstijd’[3]. Precies dát is vandaag echter de vraag. Gaan we niet een catastrofe tegemoet, of liever: een onontwarbaar verweven kluwen van diverse catastrofes die onderling zozeer blijken samen te hangen dat we er als mensheid aan onderdoor gaan? Er is immers niet alleen de klimaatcrisis, maar ook de niet aflatende en ook niet te stoppen stroom van vluchtelingen met diverse achtergronden, de crisis van de democratie en het verval van de rechtsstaat, en de erfenis van Europees kolonialisme en racisme, die niet voltooid verleden tijd blijkt te zijn, maar om bewustwording en daden van omkeer roept. En alles hangt werkelijk met alles samen.

Ontegenzeggelijk heeft onze tijd iets apocalyptisch, hetgeen ook inhoudt dat de pretentie dat de wetenschap wel iets kan bedenken om hieruit te komen ons uit handen valt. De dingen onttrekken zich aan onze greep en we krijgen oog voor machten en krachten die onze vermogens te boven gaan. Dat hoeft nog niet het Bijbelse einde der tijden te betekenen, het kan ook iets als Untergang des Abendlandes zijn, een woest kolkende stroomversnelling waarin een cultuur en zelfs een planeet ten onder gaat. Maar zoals Kingsnorth dat verwoordt is het al onheilspellend genoeg: ‘We staan aan het begin van een economische en sociale ineenstorting die tientallen jaren of zelfs eeuwen kan aanhouden – en die zich voltrekt tegen de achtergrond van een planetaire ecocide die niemand blijkbaar kan voorkomen.’ (73/1, p.5)

Waar blijft de theologie?!
De theologie is in de jaarserie tot dusverre zo goed als afwezig. Zeker, ieder nummer bevat een Bijbelschets, maar in de verschillende interviews en artikelen komen religie en metafysica indien al, dan enkel duidenderwijs ter sprake, als inmiddels toch wel interessante verschijnselen. En vanwege de impact die religieuze overtuigingen en gedachten op de samenleving kunnen uitoefenen, zijn ze tot op zekere hoogte ook zelfs relevant. Maar God en zijn Rijk vormen niet de vaste zekerheid op de achtergrond, laat staan het vertrekpunt van duiden en denken. De techniek heeft in onze cultuur haar eigen autonomie opgeëist, ons doen geloven in de maakbaarheid. We hebben ook niet beseft dat we door daarin mee te gaan ons van de natuur, en ook van God en van onszelf, vervreemd hebben. Heeft de theologie hier niet iets tegenin te brengen? Maar wat zullen wij theologen dan zeggen? Zit er iets anders op dan ons stilletjes in de achterste rij van het koor te voegen en te doen alsof we altijd al uit volle borst hebben meegezongen? Maar wát hebben we dan meegezongen?

In Tijdgeest, de zaterdagbijlage van dagblad Trouw[4], verzucht Matthias Smalbrugge, hoogleraar religie en theologie aan de Vrije Universiteit: ‘Helaas is de theologie tegenwoordig volgend, ze neemt niet langer het initiatief.’ En dat komt volgens hem omdat de theologie is meegegaan in de gedachte dat geloof iets strikt persoonlijks is, wat men doorgaans verbindt met een confessionele identiteit. Terwijl religie zich overal in samenleving en politiek weer manifesteert en het karakter krijgt van identiteitsfactor, laat de theologie het afweten waar het erom gaat ‘het echte intellectuele debat nieuw leven in te blazen’. Zonder dat het woord valt pleit hij voor een betrekkelijk nieuwe loot aan de theologische stam: publieke theologie. De vraag bij zijn cri de coeur is wel wat de theologie echt als eigen geluid in te brengen heeft. En met welk gezag en welke kracht? Religie is inderdaad terug van weg geweest, maar is dat iets anders of meer dan wat de sociale wetenschappen aan menselijke praktijken bestuderen?

De in Noord-Amerika werkzame theologe van Nederlandse komaf Hilda P. Koster, één van de redacteuren van het in 2019 verschenen T&T Clark Handbook of Christian Theology and Climate Change[5], maakt zich sterk voor een ecologische theologie, of kortweg: ecotheologie. Die krijgt van haar niet alleen de taak toebedeeld om een adequaat theologisch antwoord te formuleren op de groeiende ecologische crisis, maar tegelijk ook ‘to redress the anthropocentric, individualistic and otherworldly orientation of most (modern) Christian theology’[6]. Ecotheologie kan zich niet tot de vervuiling en opwarming van de aarde beperken, want zoals James H. Cone terecht heeft vastgesteld: ‘the mechanistic and instrumental logic that leads to the “exploitation of animals and the ravaging of nature” is the same logic that “led to slavery… and the rule of white supremacy throughout the world”’[7]. Ecotheologie moet zich daarom bezighouden met ecologische gerechtigheid, en door dat te doen wordt ze publieke theologie[8] – theologie die haar woordje kan doen en relevant is. Tot zover de uitdaging, maar wat voor theologie levert dat inhoudelijk op? Koster gaat te rade bij de ‘Kairos theology’ van het gelijknamige document uit 1985 dat in het Zuid-Afrika van de apartheid een belangrijke rol heeft gespeeld. De huidige klimaatcrisis ziet zij als zo’n kairosmoment, en een theologie die dat serieus neemt wordt ten eerste profetische theologie, daarnaast een theologie die van beneden af begint, vanuit een epistemologisch perspectief dat inzet bij de armen, de gemarginaliseerden, vrouwen en de onderdrukte inheemse bevolkingsgroepen, en ten slotte een theologie die ‘springs off and is informed by its involvement with these grassroots movements’ [9].Waar is God? Doet Hij ertoe? Zo ja, hoe dan?

Het woord ‘kairos’ heeft dezelfde kleur als wat wij vandaag ‘momentum’ noemen, dat er zich mogelijkheden en kansen voordoen die wij hebben aan te grijpen en te benutten. Koster stelt dat de theologie die daarbij hoort profetisch is, dat is: de huidige situatie van God en zijn Rijk uit doorlicht. Volgens haar valt dat samen met een blik van beneden af en een denken dat zijn oorsprong heeft bij de bewegingen tot verandering die zich daar in de diepte van menselijk leed manifesteren. Dat impliceert dat het kairosmoment per saldo een appèl op ons is. Dat zou ik niet graag ontkennen, we dienen de aarde trouw te blijven en met beide benen erop te blijven staan. Maar we bewegen ons dan met ons denken en handelen wel in een wereld van alleen maar handelende of falende mensen, een wereld waarin zich een planetaire ecocide voltrekt. Waar is God? Doet Hij ertoe? Zo ja, hoe dan?

Praktische wijsheid?
Vanuit een heel ander perspectief heeft Prof. Dirk-Martin Grube recentelijk aandacht gevraagd voor hoe in het denken van Paul Tillich (1886-1965), een Duitse protestantse theoloog, diezelfde categorie kairos een sleutelrol krijgt toebedeeld. Kairos staat bij Tillich voor een moment dat zich wel in de geschiedenis voordoet, maar dat buiten de normale samenhang van de geschiedenis staat, en dat door binnen te breken in die geschiedenis de gang der dingen onderbreekt. Het schudt ons denken door elkaar en dwingt het in een totaal ander perspectief.[10] De komst van Jezus Christus is zo’n kairosmoment geweest, maar ook de val van de Berlijnse muur.[11] Grube denkt zelf aan de coronacrisis, die het geloof in het prestatievermogen van de wetenschap heeft geschokt. En laat de manier waarop men zich tijdens de coronacrisis op individuele mensenrechten heeft beroepen niet zien dat dat inmiddels een ongeremd egoïsme moet legitimeren?![12] Grube pleit ervoor principes te ontwikkelen die in onzekere situaties een beslissen mogelijk maken dat zich bewust is van de eigen verantwoordelijkheid.[13] Hij noemt dat praktische wijsheid[14], alleen al nodig omdat we de beslissingen niet aan de wetenschap kunnen overlaten.

Ook hier is de vraag hoeveel Rijk van God in het kairosmoment zit, en wat de inhoud ervan is. Als de val van de Berlijnse muur net zo’n kairosmoment is geweest als de komst en het werk van Jezus Christus, cirkelt het dan ook hier niet allemaal om wat wij ervan maken? Daar komt bij dat een dergelijk hanteren van het begrip ‘kairos’ de plank ook behoorlijk kan misslaan; we kunnen menen dat een moment zich als momentum laat duiden, terwijl het zeker achteraf, maar met een goede wichelroede ook op het moment zelf al een verleiding was, een dwaalweg.[15]

Crisis en kairos
De vraag of er perspectief is, een uitweg, dringt zich bij deze jaarserie steeds meer aan ons op. Als het werkelijk om catastrofes gaat, zit er dan iets anders op dan ze over je heen te laten komen? De huidige klimaatproblematiek was een misschien wel te voorziene, maar inmiddels niet meer te overziene catastrofe, en wat ermee annex is spoelt als een vloedgolf over ons heen en raakt ons bestaan in vele opzichten. Als we de Bijbel opslaan komen we de nodige calamiteiten tegen, in de tocht van Israël door de woestijn, in de wegvoering in de ballingschap, maar we horen niet het woord ‘catastrofe’. Het is geen Bijbels woord, en dat is niet toevallig, want God zit er niet in. Het woord ‘oordeel’ is wél Bijbels, en het klinkt door in dat andere woord waarmee wij de uitdagingen van onze tijd benoemen: crisis.[16] Dat ik op dit woord verder denk is niet alleen en niet primair om daarmee de theologie gelegenheid te geven een woordje mee te spreken. Nee, het is vooral omdat het woord ‘oordeel’ het ons onmogelijk maakt over de catastrofes – met name die van de klimaatverandering – op een afstandelijke manier te spreken, alsof we het nu maar fatalistisch over ons heen moeten laten komen. Net doen of er niets aan de hand is gaat niet meer, we hebben er allemaal mee te maken, we ervaren de gevolgen ervan aan den lijve. Zeker, er zijn klimaatontkenners, maar ze vormen een slinkende minderheid. En ook als je niet zeker weet of de opwarming van de aarde wel echt door ons mensen wordt veroorzaakt, of hoopt dat die op een mooie dag ineens vanzelf zal stoppen, dan valt hetgeen we wél weten – als we de moed ertoe hebben – niet te ontkennen: dat fijnstof tot longproblemen leidt, dat intensieve geitenhouderij Q-koorts heeft veroorzaakt, dat gebruik van landbouwgif – de statistieken liegen niet – een significante toename van de ziekte van Parkinson laat zien, enz. Het onbegrijpelijke en ergerlijke in de klimaatdiscussie in ons land is dat bedrijven en politici er soms alles aan doen om die los te zien van die kluwen van de daar onlosmakelijk mee verbonden crises en doen alsof het allemaal technisch behapbaar en politiek maakbaar is. Niet alleen onder klimaatontkenning, maar ook onder deze manier van omgaan ermee ligt het levenscredo – in de woorden van Martijntje Smits – ‘wij willen onze manier van leven niet opgeven’ (III,6). Het zal ons opbreken, want de opwarming van de aarde is geen geïsoleerd probleem, ze heeft vele vertakkingen en diepe wortels. De klimaatproblematiek is dan ook niet met technische middelen op te lossen, ze vraagt niet alleen om ‘moed om te weten’ met bijbehorende fundamenteel-ethische bezinning en keuzes, maar ook en meer en dieper nog: ze is een ‘crisis’ die vraagt om schuldbelijdenis en omkeer.

Dat laatste ligt besloten in het Bijbelse woord ‘crisis’, dat in het Nieuwe Testament meestal wordt vertaald met ‘oordeel’, maar enkel is te verstaan vanuit kruis en opstanding van Jezus Christus. In Hem heeft God deze wereld ‘geoordeeld’, maar dat is niet: uitzichtloos afgeschreven en aan de ondergang prijsgegeven. Nee, waar God in kruis en opstanding van Christus het oordeel voltrekt, wordt ‘de heerser van deze wereld’ ‘veroordeeld’ en ‘uitgebannen’ (Joh. 12:31; 16:11). Dit oordeel heeft dus kosmische dimensies, en vraagt van ons een nieuwe manier van kijken en oordelen. Die krijgen we alleen aangereikt in een aandachtig en volhardend luisteren naar de Schrift, want ‘alles wat vroeger geschreven is, is met het oog op ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg van de volharding en van de vertroosting door de Schriften de hoop zouden vasthouden.’ (Rom. 15:4)Meer dan ooit hebben we de adem van de Geest nodig.

We zijn er dus niet met wat teksten op een rij zetten en met elkaar verbinden, al is dat wel het ‘handwerk’ dat er onontbeerlijk bij hoort. Maar daarbij kunnen we nog op en bij onszelf blijven, en we ontkomen dan niet aan het gevaar om hetgeen we gevonden hebben naar onze hand te zetten, in de vorm van enkele handzame ‘normen en waarden’. Zo’n omgang met de Schriften maakt de theologie kortademig, terwijl we meer dan ooit de lange adem van de Geest nodig hebben. Hoe? Met eenvoud en helderheid geeft de Heidelberger Catechismus als spits van het sabbatsgebod aan, dat het erom gaat ‘alle dagen van ons leven te rusten van onze boze werken en God door zijn Geest in ons te laten werken.’ Ik vrees dat die woorden vaak quietistisch worden opgevat, zonder te beseffen dat waar de Geest van Christus aan het werk is wij in een niet aflatende vernieuwing van ons denken en leven worden meegenomen, met als perspectief: te onderkennen wat de wil van God is (vgl. Rom. 12:2). De Geest leidt ons de geestelijke ruimte van de Schriften binnen en brengt ons in die weg daadwerkelijk op andere gedachten, altijd bij Christus en van Hem uit. We gaan verstaan waar het op aankomt in ons leven, we leren altijd weer nieuwe dingen over God en onszelf, over de mensen om ons heen en de dieren die Hij aan ons heeft toevertrouwd. Hebben we – ik geef maar een voorbeeld – het als ‘Bijbelvaste’ christenen wel echt gehoord dat God de dieren ‘bij Adam bracht’ en hem opdroeg hun ‘namen te geven’ (Gen. 2:19), om zo te verhinderen dat we ze ooit als ‘ding’ zouden zien en behandelen? De Here geeft niet een stel ‘normen en waarden’ om aan de hand daarvan de problemen te lijf te gaan. Psalm 119 is niet zonder reden de langste Psalm, gedrenkt als die is in de vreugdevolle verwondering dat de Here het ons wérkelijk niet alleen laat uitzoeken, maar in zijn Woord onze gang en treden vastmaakt (Psalm 119:67, berijming 1773).

Ons bezinnen op wat ons vandaag te doen staat heeft de geestelijke ruimte van de Schriften nodig om moed te vatten en vol te houden. In Jezus Christus is er toekomst. Ook al maakt de proclamatie dat aan Hem alle macht in hemel en op aarde is gegeven deze wereld niet al tot de nieuwe aarde. Wel klinkt de belofte dat Hij alle dagen bij en met de zijnen is, tot aan de voltooiing van de wereld (vgl. Matt. 28:18-20). Dan kunnen ‘de dagen kwaad zijn’ (Ef. 5:16), maar als Paulus dat neerschrijft is dat niet de jammerklacht van iemand die bij de pakken neerzit. Nee, het dient als aansporing om de ‘kairoi’ uit te buiten, om die ‘momentums’ waarin God openingen geeft, waar Hij ons wil gebruiken, te ‘vermarkten’. Goed Bijbels onderricht leert ons telkens weer dat deze ‘kairoi’ niet de kansen zijn die wij moeten grijpen en er het beste van maken. Eerder in deze brief heeft de apostel aangegeven dat de ‘goede werken’, met het oog waarop wij ‘in Christus Jezus geschapen zijn’, voor ons ‘klaarliggen’, om ‘erin te wandelen’ (Ef. 2:10). Zo is Christus alle dagen bij ons, en bij het oog hebben voor door God gegeven ‘momentums’ hoort daarom een afscheid van alle dwaasheid. Stoppen met doen alsof God er niet is of er niet toe doet, en zoeken te verstaan wat de wil van de Heer is (Ef. 5:17), in het geloof zoals Dietrich Bonhoeffer dat in één van de donkerste periodes van onze moderne geschiedenis verwoordde: ‘Ik geloof dat God geen tijdloos lot is, maar dat Hij wacht en antwoordt op oprechte gebeden en verantwoordelijke daden.’ [17]

Prof. dr. G.C. den Hertog is emeritus-hoogleraar systematische theologie van de Theologische Universiteit Apeldoorn.

  1. F.W. Nietzsche, Götzen‑Dämmerung oder Wie man mit dem Hammer philosophiert, KSA 6, p. 59 (cursivering in het origineel).
  2. Verwijzingen naar artikelen in deze jaargang staan in de lopende tekst, met eerst het betreffende nummer en daarna de pagina.
  3. H.W. von der Dunk, ‘Elke tijd is overgangstijd. Over gelijk en ongelijk van cultuurpessimis­me’, in: H.W. von der Dunk, Elke tijd is overgangstijd. Opstellen over onze omgang met geschiedenis, Amsterdam 1996, p. 9-28.
  4. Matthias Smalbrugge, ‘Red de koningin der wetenschappen’, in: Trouw, Tijdgeest, 28 oktober 2023.
  5. Hilda P. Koster & Ernst M. Conradie (Eds.), T&T Clark Handbook of Christian Theology and Climate Change, Edinburgh 2019, p. 435.
  6. Hilda P. Koster, ‘Ecological theology as a public theology’, in: Christoph Hübenthal & Christiane Alpers (Eds.), T&T Clark Handbook of Public Theology, Edinburgh 2022, p. 435 (p. 432-447).
  7. Koster, ‘Ecological theology as a public theology’, p. 439.
  8. Vgl. Koster, ‘Ecological theology as a public theology’, p. 441.
  9. Vgl. Koster, ‘Ecological theology as a public theology’, p. 446 (p. 444-446).
  10. Vgl. Dirk-Martin Grube, ‘Paul Tillichs Kairosbegriff und die Krise des westlichen Denkens’, in: Christian Danz, Marc Dumas, Werner Schüßler & Bryan Wagoner (Eds.), Liminal Spaces and Ethical Challenges: Yearbook 2021/2022 (International Yearbook for Tillich Research Volume 15), Berlijn / Boston 2022, p. 121v (p. 117-140).
  11. Vgl. Grube, ‘Paul Tillichs Kairosbegriff und die Krise des westlichen Denkens’, p. 122.
  12. Vgl. Grube, ‘Paul Tillichs Kairosbegriff und die Krise des westlichen Denkens’, p. 135.
  13. Vgl. Grube, ‘Paul Tillichs Kairosbegriff und die Krise des westlichen Denkens’, p. 128.
  14. Vgl. Grube, ‘Paul Tillichs Kairosbegriff und die Krise des westlichen Denkens’, p. 139.
  15. Vgl. Alf Christophersen, Kairos. Protestantische Zeitdeutungskämpfe in der Weimarer Republik, (Beiträge zur historischen Theologie Bd. 143), Tübingen 2008.
  16. Beatrice de Graaf heeft het huidige crisisbesef vanuit het historisch perspectief van de laatste twee eeuwen getekend in haar: Crisis!. Essay ter gelegenheid van de Maand van de Geschiedenis, Amsterdam 2022. Vgl. mijn bespreking in Philosophia Reformata 88 (2023) p. 58-63 (https://brill.com/view/journals/phir/aop/article-10.1163-23528230-bja10059/article-10.1163-23528230-bja10059.xml).
  17. Dietrich Bonhoeffer, ‘Rechenschaft an der Wende zum Jahr 1943. Nach zehn Jahren’, in: Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung. Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft, Herausgegeben von Christian Gremmels, Eberhard Bethge und Renate Bethge, in Zusammenarbeit mit Ilse Tödt, DBW Bd. 8, Gütersloh 1998, p. 30v.