Zingen als sacrament

Over In wind en vuur, de verzamelde liederen van Willem Barnard

In de 350 liederen die Willem Barnard naliet strijden theoloog en dichter om de voorrang. Samen met twee banden toelichtende teksten is er een goudmijn voor liturg, musicus en liefhebber ontsloten.

In de twintigste eeuw was internationaal in kerken een beweging actief die uit was op vernieuwing van de liturgie en alles wat daarmee te maken had. Waren in de eerste helft al signalen in die richting te bespeuren, de werkelijke veranderingen vonden plaats vanaf de jaren ’60 en bepaalden vervolgens de liturgische praktijk in Nederlandse protestantse kerken, met uitzondering van de gemeenten aan de rechterflank. In deze beweging werd gebroken met de sinds de Reformatie bestaande calvinistische traditie van een dienst des Woords waarin de gemeente voornamelijk passief luistert naar een voorganger. Om de secularisatie tegen te gaan werd de kerkdienst verlevendigd en participatie van de kerkgangers gestimuleerd. Een nieuwe visie op gemeente en eredienst ontstond: in plaats van belering en vermaning, kwam het accent te liggen op een vierende gemeente. Aandacht kwam er voor de non-verbale elementen, zoals de muziek, die meer dan woorden het hart konden raken. Gerardus van der Leeuw ontwierp daartoe een legitimerende incarnatietheologie, men oriënteerde zich op andere kerkelijke tradities en er werd ruimte gemaakt voor verschillende kunstvormen.

Anglicaanse spiritualiteit
Een van de belangrijkste figuren in deze ontwikkeling was de dichter en predikant Willem Barnard (1920-1910). Hoewel bevlogen met taal in de weer, was hij in zekere zin ook met het non-verbale bezig, poëzie als het tegenovergestelde van de gewone, beschrijvende taal. Anders dan de kerkmuziek die beïnvloed werd door de Duitse kerkmuziekbeweging, waarin volgens de Lutherse traditie ruimhartig plaats was voor muziek, richtte Barnard zijn aandacht op Engeland. Aanvankelijk was hij een Barthiaan die in liturgisch opzicht de bedenkingen van Noordmans jegens de liturgische vernieuwing deelde. In Engeland werd hij getroffen door de aanstekelijke spiritualiteit van de Anglicaanse kerk en haar liturgie, en koos hij uiteindelijk voor de koers van Van der Leeuw.

Barnard zette zich in voor de vernieuwing van de liturgie bij de Amsterdamse Nocturnen, een liturgische proeftuin, en begon met het schrijven van kerkliederen, dat hij zag als een onlosmakelijk deel van zijn dichterschap. Hij werkte mee aan de nieuwe psalmberijming en dichtte vele liederen, die vooral bekendheid genieten door hun opname in het Liedboek voor de Kerken (1973). Barnards werk berust op twee zuilen, de poëzie en de liturgie, die nauw met elkaar verbonden zijn. Veel liederen ontstonden vanuit een intensief bezig zijn met de verschillende zondagen van het kerkelijk jaar zoals opgenomen in het Romeinse missaal, en voor wat betreft de oudtestamentische lezingen het brevier.

Te binnen brengen wat niet eigen is
Bij Barnard strijden theologie en dichterschap om de voorrang, waarbij het kunstenaarschap toch de nadruk krijgt. Wars van dogmatiek legt hij soms gedurfde associatieve verbanden tussen interpretaties van Bijbelse begrippen, speelt hij met beelden op een opwindend onconventionele manier. Hoewel hij strikt genomen niet behoort tot de Vijftigers, deelt hij met deze groep dichters de lichamelijke beeldspraak en een zekere kleurrijke lichtvoetige vitaliteit. Een zekere naïviteit qua toon doet soms het onderscheid tussen kerklied en kinderlied vervagen. De thematiek is weliswaar op de Bijbel gebaseerd, maar krijgt ook een persoonlijk accent door dynamische beelden als water, vuur, wind, adem, aarde, zon, zaad, waarin meerlagige structuren worden benoemd en blootgelegd. In liturgische zin hebben de teksten niet de bedoeling geloofswaarheden te beschrijven of te uiten, maar te ‘innen’, jezelf te binnen brengen wat je niet eigen is. Zingen is wat Barnard betreft dan ook een sacrament met een gemeenschapsopbouwende kracht. Het is een actieve gebeurtenis vol bewegelijkheid zoals voor hem alles in de liturgie, een spel waarin het geloof lichamelijk en spiritueel wordt beleefd. Barnard leefde zo met en vanuit de taal dat poëzie voor hem een manier van geloven is, sterker nog, hij stelt alleen in de taal en in het zingen in staat te zijn te geloven. Je kunt je dan afvragen of dat geloof dan een talig spel met inspirerende beelden is, of dat er daarbuiten ook nog werkelijk iets ‘bestaat’. Of is er misschien sprake van wat Kellendonk ‘oprecht veinzen’ noemt? Wat dat betreft is Barnard misschien wel een exponent van de groep in de midden-orthodoxie voor wie poëzie, muziek en andere kunstvormen (vaak stilzwijgend) de essentie van hun geloof uitmaken, en vragen naar de existentie van God en alles wat daarmee samenhangt ontweken worden of zelfs onkies bevonden.Bij stukjes en beetjes genieten van Barnards taalveld

De kerkliederen van Barnard zijn nu beschikbaar in een monumentale uitgave die recht doet aan zijn betekenis voor de Nederlandse kerken. Elk lied is van uitvoerig commentaar voorzien, waarin de Bijbelse, poëtische en liturgische aspecten, en de melodie worden behandeld. Daarnaast zijn er hoofdstukken gewijd aan verschillende kanten van Barnard en zijn werk, van de hand van verschillende auteurs, die een welkome aanvulling zijn op de drie proefschriften die reeds aan hem zijn gewijd. Zo is er een fraai geschreven biografisch gedeelte van zijn dochter Renata, en bijdragen over de psalmberijming, de samenwerking met componisten, de liturgische samenhang en verschillende theologische aspecten. De enorme hoeveelheid materiaal en de diepgaande wijze waarop zoveel onderdelen van Barnards hymnologische nalatenschap is behandeld, maakt deze omvangrijke driedelige uitgave er één om lang in rond te dwalen en bij stukjes en beetjes te genieten van Barnards taalveld en poëtisch vernuft. En natuurlijk, niet in de laatste plaats, om de liederen te zingen. Ik denk dat het wel wat zegt over de kwaliteit van een kerklied als de dichtheid aan informatie en de rijkdom aan beelden, lagen en betekenissen die met name in de toelichtingen worden genoemd zo hoog is. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het duizelingwekkende netwerk aan verbanden en Bijbelse verwijzingen (ze staan in de kantlijn vermeld) soms zo geconcentreerd is dat het de meeste kerkgangers boven de pet gaat. De populariteit van een lied berust dan in grote mate op de kwaliteit van de melodie.

Überhaupt kun je je afvragen of met de afnemende Bijbelkennis nog wel veel van de verwijzingen worden verstaan, en of het complexe spel van beelden nog wel appelleert aan behoefte aan eenvoudige emotionele expressie. Wat dat betreft is deze uitgave misschien – het is elders ook al gezegd – een mausoleum, een monument voor een lieddichter die een prominente plaats had in de Nederlandse kerkgeschiedenis van de 20e eeuw. De tijd zal het leren.

Dr. J. Hage is componist en organist in de Domkerk in Utrecht. In 2016 promoveerde hij aan de PThU op een studie naar Willem Mudde en de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging.

N.a.v. Willem Barnard, In wind en vuur, 3 delen. Deel I: alle liederen, met melodie. Deel II en III: toelichtingen op de poëtische, liturgische en muzikale aspecten. Diverse auteurs, onder redactie van: Gerda van de Haar en Klaas Touwen. Skandalon Uitgeverij, 2022 pagina’s.