Het einde

In de terugblik, waartoe het einde van het jaar gewoontegetrouw uitnodigt, dringt zich steevast een hernieuwd besef van de eindigheid op – van de mens en van al dat we in het ondermaanse aantreffen. De dichters zingen het jammerlijke lied van deze vergankelijkheid. Van de psalmist die schrijft:

‘U spoelt hen weg, zij zijn als de slaap.
In de morgen zijn zij als het gras dat opkomt:
in de morgen bloeit het en komt het op,
’s avonds wordt het afgesneden en het verdort.’

tot aan J.C. Bloems Insomnia:

‘En het leven vliedt gelijk het vlood,
en elk zijn is tot niet zijn geschapen.

Of we nu met Bloem zeggen dat elk wezen zwanger is van de dood, of ons met de psalmist onze stoffelijkheid in herinnering brengen, we bezingen met dergelijke woorden de gang naar het einde dat elk bestaan tekent.

Een grote vis
Hoe gedenken we dit einde? Hoe verhouden we ons, misschien niet zozeer tot ons eigen einde, maar tot het sterfelijke en de stervelingen die hun einde vinden of gevonden hebben? De film Big Fish (2003) van Tim Burton brengt een verhouding tussen een vader en een zoon in beeld. De zoon is vervreemd geraakt van zijn vader omdat hij altijd allerlei fantastische en ongeloofwaardige verhalen vertelde over de reizen waarmee hij zijn leven vulde. De zoon daarentegen wenste feiten. In de fictie van de vader weet hij echter geen feit te ontwaren. De inmiddels ernstig zieke vader begrijpt dit verwijt niet omdat hij het vertelde voor waar houdt. Als de zoon op onderzoek uitgaat, misschien om de leugens van zijn vader definitief te ontmaskeren en de fantastische verhalen voor feiten in te wisselen, komt hij er echter achter dat er waarheid schuilt in de verbeelding van de vader. Deze ontdekking wekt in de zoon, in de laatste stadia van hun relatie, de vaderlijke liefde voor het vertellen. 

Als de vader op zijn sterfbed uiteindelijk zelf niet meer vertellen kan, vraagt hij zijn zoon het verhaal van zijn leven af te ronden. Als erfgenaam van de vaderlijke verbeelding begeleidt de zoon de vader vervolgens naar zijn einde. Hij vertelt hoe de vader aan het ziekenhuis ontsnapt en hoe hij vlucht naar een nabijgelegen meer, alwaar hij in een grote vis verandert en wegzwemt. De beelden van ziekenhuis, vlucht en een getransformeerd bestaan laten zich natuurlijk niet moeilijk duiden. Wat echter bovenal treft is dat de verhouding tot de dood hier niet (Heideggeriaans) begrepen wordt vanuit de verhouding tot de eigen dood, en ook niet (min or meer Levinasiaans) vanuit de dood van de ander – een al te abstracte en algemene categorie – maar vanuit de dood van de meest nabije. In de verhouding tot die dood, zo suggereert de film, schieten de feiten van het stoffelijke en het stoffelijk overschot schromelijk tekort. Die nabijheid hoort elders thuis en kan niet vertolkt worden zonder de (goddelijke?) verbeelding en de verhalen over het einde die zij in ons wekt en waarmee we het levenseinde van de nabije begeleiden. 

Kaddisj
Toen ik enige tijd geleden de hilarische maar tevens fijngevoelige roman Kaddish.com las, moest ik aan Burtons film terugdenken. Ook in dit boek van Nathan Englander speelt de verhouding van vader en zoon een centrale rol. Ook hier wordt de nabijheid en de afstand tussen vader en zoon ter sprake gebracht in termen van een erfenis – ditmaal niet van de verbeeldingskracht maar van de religieuze plicht. Het licht-absurdistische uitgangspunt van de roman is de werkelijk bestaande website kaddish.com. Omdat de zoon na de dood van zijn vader de plicht heeft het kaddisj te zeggen, maar er geen zin in heeft dit elf maanden lang te doen, sluit hij online een contract af waarmee hij de kaddisjplicht overdraagt aan degenen achter de website. Tegenover de nabijheid van de zoon die geacht wordt kaddisj te zeggen, staat de anonieme, afstandelijke en onzichtbare bidder die zich achter de website bevindt. De roman buit dit gegeven op een schrijnend-humoristische manier uit. Wat nu, zo suggereert Englander immers, als zo’n website haar gebruikers oplicht?

Na verloop van tijd, als de zoon last begint te krijgen van gewetenswroeging, bekruipt hem het ongemakkelijke gevoel dat hij door de anonimiteit van de website niet echt weet of de kaddisj wel gezegd is voor zijn vader. Om zekerheid te verkrijgen gaat ook hij op onderzoek uit – en wel om te achterhalen wie er achter de website schuilgaat. De ontwikkeling die de zoon vervolgens doormaakt past in de traditie van de figuur van de boeteling zoals eerder al zo treffend getekend door Isaac Bashevis Singer. In de confrontatie met Chemi, de eigenaar van de website die in Jeruzalem blijkt te wonen, tekent de spanning tussen de afstandelijkheid van de techniek en de nabijheid van de kaddisj zich scherp af. Terwijl Chemi zich verwonderd afvraagt waarom iemand de hele wereld rondreist voor een op ‘een dot-matrix printer’ uitgedraaide overeenkomst die de plicht tot rouwen aan iemand anders overdraagt, stelt de zoon dat het om niets minder dan de ziel van zijn vader en hemzelf gaat en dat hij met deze overeenkomst zijn geboorterecht en -plicht verkwanseld heeft.De nabijheid tot zijn vader doet Chemi de zin van kaddisj begrijpen

Niet alleen voor zijn vader, zo blijkt vervolgens, maar ook voor de bijna drieduizend andere zielen heeft Chemi geen enkele kaddisj gezegd. De boeteling doet daarom wat gedaan moet worden. Hij neemt de plicht die Chemi op zich geladen heeft door alle afgesloten contracten van hem over, en zegt kaddisj, niet alleen voor zijn vader, maar ook voor de drieduizend andere zielen – en voor elke overeenkomst die in de toekomst via de website gesloten wordt. Terwijl de nabijheid tot de vader, die zich in de loop van het boek sterker en sterker aan hem opdringt, de zoon ertoe aanzet om het recht op en de plicht tot rouw terug te eisen, is het tevens deze nabijheid die hem de zin van het zeggen van kaddisj voor de anderen, die hij niet kent, doet begrijpen.

Señor Salama
Een derde scène van vader en zoon, die echter gaat over de leegte die de verdwijning van moeder en zusters heeft achtergelaten, vinden we in het verhaal O jij die het wist, opgenomen in Sefarad (2001), een roman van Antonio Muñoz Molina. Señor Salama, een Sefardische jood, heeft zijn vader beloofd niet alleen elf maanden en één dag kaddisj te zeggen, maar ook om het kamp te bezoeken waar zijn moeder en zusters zijn gedood. Hij gaat naar het kamp toe, maar treft daar slechts een afdak van een station en een verroest bord – verder rest er niets dan een open plek in het bos. Er is wel een gids die señor Salama begeleidt. De gids blijkt een overlevende van het kamp te zijn die de taak op zich heeft genomen op deze plek te blijven, er te zoeken naar wat er nog van het kamp terug te vinden is en de bezoekers erop te wijzen waar de laatste materiële resten precies de ruïnes van zijn.

De gids vertolkt, net als señor Salama zelf, de rol van de superstes, de overlevende die als enige getuigen kan van hetgeen hij overleefd heeft. Het verhaal vertelt opmerkelijk weinig concreets over de moeder en de twee oudere zussen, anders dan de immense pijn van het verlies ervaren door vader en zoon. Misschien is het echter daarom juist een opgericht teken voor wat er zou moeten zijn, maar niet meer is. Ook het stoffelijke – de materiële resten van de lichamen en het kamp – rest niet voorgoed, maar zal zelf uiteindelijk ook verdwijnen, zoals de openingszin van het verhaal al stelt:

‘Op een dag verdwijnen ze, zijn ze weg, voorgoed weggevaagd alsof ze gestorven zijn, alsof ze al zo lang geleden gestorven zijn dat ze in niemands geheugen voortleven, dat er geen tastbare bewijzen meer zijn dat ze op aarde hebben rondgelopen.’  

Zolang de open, lege plek in het bos niet overwoekerd wordt, houdt zij de ruimte vrij waar de bezoeker gewezen kan worden op hetgeen aan de vergetelheid prijsgegeven dreigt te worden. Als ook dit minimale, stoffelijke spoor niet bewaard kan blijven, rest de mens niets dan de woorden en de verhalen waarin hij het testament optekent van degene door wie hij even, voor de korte duur waarin zij in elkaars nabijheid verkeerden, getroffen en geraakt is. En die daarna voor hem onbereikbaar is geworden. Zoals Baudelaire verzucht in het gedicht waaraan de titel van het verhaal van señor Salama is ontleend: ‘zal ik je nimmer weerzien eer de eeuwigheid?’

Prof. dr. G.J. van der Heiden is hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.