De grens van onpartijdigheid is leugen en tirannie

Betrokken journalistiek in de praktijk

Maakt het je tot activist als je de Bijbelse vraag stelt ‘Waar is mijn broeder?’ Nadat hij als tiener zijn geboorteland Eritrea ontvlucht was, wist Habtom Yohannes wat hij wilde met zijn leven: journalist worden. En opkomen voor collega’s die wegkwijnen in totalitaire gevangenissen. ‘Een journalist heeft de plicht op te staan tegen tirannie in al zijn vormen en gedaanten. We moeten de wereld de waarheid vertellen.’

‘Twijfel aan alles, zelfs aan het bestaan van God – want als God bestaat, dan zal hij je eerbewijs meer op prijs stellen wanneer het is gebaseerd op verstand dan wanneer het ingegeven is door blinde angst’. Een uitspraak van Thomas Jefferson, en ik voeg hier graag aan toe: ‘twijfel ook aan je eigen verstand door je eigen overtuiging bloot te stellen aan kritiek vanuit andere perspectieven’.

‘En zoals je verlangt dat de mensen jou behandelen, doe dat eerst eens zelf’ (Lucas 6:31). Een betere kop boven elke journalistieke ethiek, dus ook voor betrokken-objectieve journalistiek, bestaat niet.

Waarheid en gerechtigheid
Journalisten die onpartijdig zijn tegenover tirannie met het argument van objectiviteit, zijn even verkeerd bezig als journalisten die machtsstructuren bewust of onbewust verdedigen op grond van betrokkenheid. De eerste groep vergeet de geschiedenis van de patroonheilige van de journalistiek Titus Brandsma [1] en de geschiedenis van Nederlandse verzetskranten als Trouw, Vrij Nederland, Het Parool, De Waarheid en Ons Volk.

We bedrijven immers objectieve journalistiek in alle vrijheid omdat bijzondere landgenoten en collegae ons voorgingen met openlijk verzet tegen tirannie, zonder daarbij met de waarheid te marchanderen.[2] En de tweede groep journalisten loopt gevaar om issues onder het tapijt te schuiven om de club te redden waar ze bij betrokken zijn.

Journalisten zijn geroepen altijd de advocaat van de duivel te spelen; op zoek te gaan naar de waarheid, niet alleen maar naar naakte feiten, maar ook en vooral naar feiten binnen de context. ‘We vertellen maar feiten en daarom zijn wij objectief’ is niet voldoende omdat feiten altijd afhankelijk zijn van de selectie en interpretatie.’[3] De grens van onpartijdigheid is tirannie met inachtneming van de waarheidsvinding; want ook de dictatuur heeft recht op waarheid en gerechtigheid. Anders blijven waarheid en gerechtigheid een instrument in de handen van winnaars of mensen die de waarheid claimen.

Mijn tweede stelling is dat de gevestigde media zich verschuilen achter objectiviteit terwijl hun selectiecriteria van onderwerpen, montages, van redigeren, negeren en prioriteitsstelling (wat op de voorpagina, welk item als eerste in de uitzending, meer tijd voor het ene item dan het andere, gastenkeuze, muziekkeuze, tijdstip, zender) alles behalve doorzichtig zijn.

Journalisten dienen zich te bevrijden van nationalisme, etniciteit/racisme, en religieuze bekrompenheid, om zo de wereld te omarmen en feitelijk te informeren. Onze leidraad dient enkel humaniteit en waarheidsvinding te zijn. Ook al ontkennen wij dat zelf, het beroep van de journalist is onlosmakelijk verbonden met het verbeteren van de wereld.

Niet voor niets noemde Edmund Burke reeds in 1787 de pers de ‘vierde macht’, naast de geestelijkheid, de adel en de gewone mensen. De pers controleert de macht, onthult misdaden en informeert het publiek opdat mensen zich kunnen bewapenen met de juiste informatie, om goede beslissingen te nemen tijdens verkiezingen, en in het dagelijkse leven.

Trouw zijn aan de waarheidsvinding dwingt de journalist om zich te verheffen boven de voornoemde ‘ismes’ in al zijn/haar werk. Zeker in de huidige geglobaliseerde wereld kunnen wij ons niet veroorloven ons te beperken tot onze eigen natie, etniciteit en religie.

Mensensmokkelaars
Eind 1978 ontvluchte ik mijn geboortestad Asmara, toen nog Ethiopië. Na zestien dagen lopen kwam ik aan in de stad Kassala (Soedan). Ik ben een echt nakomertje uit een gezin met acht kinderen, en op het moment van mijn vlucht was ik een tiener. Mijn ouders hadden mij toevertrouwd aan twee oudere mannen, vrienden van mijn oudste broer, die ook Eritrea moesten ontvluchten vanwege de bezetting en de rode terreur van de communistische dictatuur. Politiek onbewust hielp ik reeds vanaf mijn veertiende het Eritrese verzet met, onder andere, het smokkelen en verspreiden van verzetskranten.

De twee vrienden van mijn oudere broer vonden kameeldrijvers in de historische stad Keren, die bereid waren om ons tegen een vergoeding naar Soedan te gidsen. Om ons heen werd er hevig gevochten. De kameeldrijvers, pastoralisten, kenden de weg als hun broekzak. Waren het mensensmokkelaars of mensenhandelaren? Zonder hen hadden wij niet kunnen vluchten. Zou een betrokken journalist ze ‘mensensmokkelaars’ noemen, en een objectieve journalist ‘mensenhandelaren’? Of toch andersom?

Onderweg naar Soedan sloten meer mensen zich bij ons aan. We begonnen onze tocht met drie mensen, maar uiteindelijk omvatte de groep ruim twintig Eritrese vluchtelingen. Onze gidsen loodsten ons veilig langs bloedige gevechten tussen, enerzijds rivaliserende bevrijdingsfronten: (het Eritrean Liberation Front (ELF), tegen het Eritrean People’s Liberation Front (EPLF), en anderzijds tussen de voornoemde bevrijdingslegers en het Ethiopische leger.

Overdag moesten wij ons schuil houden voor de bombardementen van Russische straaljagers, en ’s nachts liepen wij in het donker onder de instructies van onze begeleiders. Maar vlakbij de Soedanese grens zagen onze gidsen het Soedanese leger patrouilleren. Zij vroegen ons even op hen te wachten zolang ze de grens gingen verkennen. Zij kwamen nooit meer terug.

Het Soedanese leger arresteerde ons en wij werden naar een vluchtelingenkamp afgevoerd. We betaalden de militaire bewakers steekpenningen om snel het kamp te kunnen verlaten. Dat lukte. Waren wij legaal bezig of illegaal? Zou een betrokken journalist ons anders omschrijven dan een objectieve journalist?

Hoe de Eritrese onafhankelijkheidsoorlog mij de journalistiek inzoog
We verbleven in de stad Kassala, totdat wij weer nieuwe smokkelaars konden regelen die ons naar de hoofdstad Khartoem konden brengen. Het was in die tijd zelfs voor Soedanezen een privilege om naar de hoofdstad Khartoem af te reizen zonder Bitaka, een identiteitskaart. We werden als goederen, bedekt met zware tenten, op vrachtwagens geladen en zo werden wij naar de hoofdstad getransporteerd. Het voelde als een hete oven. Als je naar het Westen wilt vluchten, dan moet je naar de hoofdstad, want westerse ambassades en journalisten nestelen in de hoofdsteden van Afrika, en altijd in bepaalde compounds.

In Khartoem werden wij opgevangen door de heer Semere Russom, op dat moment nog vertegenwoordiger van het Eritrese Volksbevrijdingsfront (EPLF) in Soedan. Hij vroeg ons een Amerikaanse journalist, Dan Connel, te woord te staan. Dat was eind 1978. Dan Connel freelancete toen voor BBC, VOA en andere westerse media. Vanzelfsprekend werden wij van tevoren in Tigrinya (de Eritrese taal) geïnstrueerd wat wij wel en niet mochten zeggen tegen de journalist, die de Eritrese voertaal niet machtig was. Hij beheerst de taal trouwens nog steeds niet.

In 2001, ruim twintig jaar later, kwam ik Dan Connel weer tegen in mijn geboortestad Asmara, nu niet meer Ethiopië maar Eritrea. Eritrea scheidde zich in 1993 af van Ethiopië na een referendum, georganiseerd door de winnaars van de dertigjarige onafhankelijkheidsoorlog.

Er is een groot verschil tussen een afscheidingsoorlog, een burgeroorlog of een onafhankelijkheidsoorlog, afhankelijk van je eigen vooringenomenheid, betrokkenheid of objectiviteit. Dan Connel was uitgenodigd door de Eritrese regering als een ‘betrokken journalist’ en ‘vriend van het volksfront voor de bevrijding van Eritrea’, de groep die de facto sinds 1991 en de jure sinds 1993 de scepter zwaait over het land.

Connel noemde de oorlog een ‘onafhankelijkheidsoorlog’, en het goed georganiseerde ‘leger’, bestaand uit een mengeling van studenten, boeren en andere Eritreeërs, noemde hij een ‘bevrijdingsfront’, terwijl de westerse overheden en media respectievelijk de woorden ‘afscheidingsoorlog’ en ‘rebellen’ hanteerden. De tienervluchteling keerde terug als kritisch journalist

Wie was nu de ‘betrokken journalist’?
In mijn geboortestad Asmara was ik voor De Ochtenden, een Radio-1-programma van de Evangelische Omroep. De Ochtenden was een samenwerkingsverband van EO, VARA en VPRO. Wie had gedacht dat de tienervluchteling van ruim twintig jaar geleden nu als een kritische journalist terug zou keren naar zijn geboortestad en daar opnieuw de betrokken Amerikaanse journalist Dan Connel zou ontmoeten? Wij verbleven zelfs in hetzelfde Hamassien-hotel.

Te midden van veiligheidsagenten slaagden we erin van hart tot hart te praten. Ik zei tegen Dan Connel: ‘Je ziet tot wat voor dictatuur het volksbevrijdingsfront is verworden. Je moet je nu wel ‘jezelf unembedden’ en de wereld eindelijk eens de waarheid vertellen’. Nadat hij terug was in de Verenigde Staten en ik in Nederland, ontving ik van hem een bericht: ‘Onder andere het gesprek met jou, Habtom, in Asmara, heeft mijn ogen geopend. Dank daarvoor’. Hij begon kritische artikelen te schrijven over zijn vrienden van weleer. Daarna werd hij, zoals ondergetekende, tot persona non grata verklaard door de machthebbers van Eritrea, zijn vrienden van gisteren.

Was Dan Connel daarvóór een ‘betrokken journalist’, omdat hij zo begaan was met het lot van de Eritreeërs? Zodat hij langzamerhand één van hen was geworden en zich ging vereenzelvigen met het volksbevrijdingsfront? Die houding hielp hem om het vertrouwen van het bevrijdingsfront te winnen, maar maakte hem tegelijkertijd blind voor de misdaden van het bevrijdingsfront zelf tegen andersdenkende Eritreeërs. Hij ging zelfs partij kiezen in de interne Eritrese strijd tussen het EPLF en het ELF. Vanzelfsprekend was hij voor het EPLF, zijn vrienden.

En was ik nu ‘betrokken journalist’ omdat ik voor de IKON werkte, waar ik immers onder leiding van wijlen Bert Rijpert en de redactie van De Andere Wereld van Zondagmorgen en Zondagmiddag ‘betrokken journalistiek’ bedreef? De redactie wilde de kerken en de gevestigde orde een kritische spiegel voorhouden, zo van: ‘er is ook een andere wereld op zondag dan alleen de wereld van de kerken’. De tune van De Andere Wereld was een glazen huis dat in elkaar stort, symbool van de onrust in de wereld, terwijl het volk des Heeren de rust zocht van orgel, gezang en preek in de kerken.

Maar gaandeweg merkte ik dat ook De Andere Wereld een eigen wereldje ging creëren. De omroep had voorspelbare gasten, die wij ‘omroepdominees’ noemden, zoals Mient Jan Faber, Jan Pronk en Theo van Boven, om maar drie zeer betrokken figuren te noemen. Om afstand te bewaren mochten wij op de band deze gasten nooit tutoyeren. En de inhoud was altijd links van het midden.

Een collega die helaas niet meer in ons midden is, werkte voor de EO in de tijd dat ik voor de IKON werkte. Wij kwamen elkaar voor het eerst tegen op een internationale conferentie. ‘Hoe kan een christen bij de IKON werken?’ beet hij mij toe. Later werden wij collega’s bij de EO. Ik heb veel geleerd van de IKON-redactie en ik genoot van de intellectuele debatten. Maar ik ben altijd huiverig gebleven voor omgevingen waar de waarheid wordt geclaimd en als iets onomstredens wordt gepresenteerd. De grilligheid van de macht ligt dan op de loer.

Tewahdo-jongetje
Tijdens een evaluatiegesprek ontstond er een keer een hevige discussie tussen mijn voornoemde eindredacteur Bert Rijpert (katholiek) en zijn adjunct-eindredacteur Joop de Haan (gereformeerd), of mijn geloofshouding nu ‘fundamentalistisch’ was of eerder ‘bevindelijk’. Daar lag dan een van geboorte Tewahdo-jongetje die gaandeweg zijn eigen religieuze wereld had gecreëerd, op de snijtafel van de ‘betrokken redactie’ van de IKON.[4]

Onlangs stonden wij met de oude redactie van De Andere Wereld bij de kist van Bert Rijpert. Ik herinnerde Joop aan ons evaluatiegesprek en hij zei lachend: ‘als katholiek wist Bert natuurlijk absoluut niet wat ‘bevindelijk’ was’. Het was trouwens dankzij de cursus ‘kerkelijke kaart van Nederland’ op mijn eigen school voor de journalistiek (ESJ, toen nog in Amersfoort), dat ikzelf überhaupt de term ‘bevindelijk’ kon plaatsen.

Vonden zij mij bij Trouw en de IKON te bevindelijk, bij de Evangelische Omroep, waar ik met veel plezier in diverse journalistieke functies heb gewerkt, vonden ze me te links. Voordat Bertus Tichelaar mij aannam en na een jaar als zijn adjunct vroeg, moest ik eerder al eens een afwijzing incasseren. De reden van mijn afwijzing was dat de EO twijfels had over mijn geloof in God. Blijkbaar had ik tijdens mijn gesprekken laten doorklinken dat ik een ‘twijfelende gelovige’ was.

‘Ben je lid van een politieke partij?’, vroeg het toenmalige hoofd van de EO, Henk Hagoort. Ik antwoorde dat ik als een onafhankelijke journalist me niet wilde aansluiten bij welke politieke partij dan ook. ‘Maar je stemt toch? Tot welke partij voel je je dan aangetrokken?’, vervolgde Hagoort. ‘De groep van de Doorbraak spreekt mij wel aan’, gaf ik ten antwoord. Blijkbaar ben je dan voor de EO op zo’n moment te links. Bijzonder dat later de EO de hele ‘ongelovige, linkse IKON’ onder haar gelovige vleugels nam, en dat de IKON dat in 2013 accepteerde. Onder druk worden principes blijkbaar vloeibaar.

De vrijheid om alle machten te bevragen
Nadat ik mijn elektronicaopleiding met goed gevolg had afgerond, en de Nederlandse taal redelijk onder de knie had, wilde ik graag journalistiek studeren. Ik woonde toen in Harmelen. Op de school voor journalistiek in Utrecht hadden ze een vijf-procentregeling voor Surinamers en Antillianen, maar niet voor mensen zoals ik, uit de voormalige Italiaanse kolonie Eritrea.

Ik deed gewoon aan de loting mee, net als inheemse Nederlanders met journalistieke ambitie. Ik werd helaas uitgeloot. Ik wilde niet nog een jaar wachten op weer een onzekere loting. Alleen het moment dat je besluit uit je land, taal en cultuur te vluchten betekent immers een verlies van jaren.

Zodoende ben ik bij de school voor de journalistiek in Amersfoort terecht gekomen, de toenmalige ESJ. Hier heb ik de Nederlandse bijbelgordel goed leren kennen, toch wel de basis van veel kleine protestantse kerken. Wie denkt dat Nederlanders één identiteit, één geloof en één cultuur hebben, denkt wel anders na een week Evangelische School voor de Journalistiek.‘Ik heb altijd mijn twijfels gehad bij de term christelijke journalistiek’

Mijn betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving kreeg een extra verdieping, maar ik ben nooit een ‘christenjournalist’ geworden. Ik heb altijd al mijn twijfels gehad bij de term ‘christelijke journalistiek.[5] Voordat je het weet, wordt het een dogma, een macht. En macht, zij het van God of van welk instituut dan ook – inclusief, en misschien wel bij uitstek, de media zelf – moet je altijd kunnen bevragen. Macht bevragen deed Job, dat deden de profeten en dat deed Jezus. Geef mij boven alles de vrijheid om alle objectieve, betrokken journalistieke, culturele, academische en politieke machten te blijven bevragen.[6]

Voice of the voiceless
Trouw-chef buitenland Johan ten Hove zei wel eens: ‘ik ben journalist geworden omdat ik geen echt beroep heb kunnen leren’. Ik liep stage bij Trouw onder zijn betrokken begeleiding. Terwijl ik een artikel aan het schrijven was over de zoveelste hongersnood in Ethiopië, vond ik in de stapels telexberichten van de machtigste vier: Reuters, Associated Press, United Press International, en Agence France Press, een nieuwsartikel over een poes van een rijke familie uit Californië die op Schiphol was blijven steken. Via een speciale service van KLM vertrok de poes naar de eigenaren die overstuur op het arme dier stonden te wachten op het vliegveld van San Francisco.

Welke objectieve of betrokken selectiecriteria zijn er dan, anders dan de culturele samenstelling en interesse van de redactie van dat moment, die bepalen welk onderwerp er gekozen wordt? Objectiviteit, onpartijdigheid en betrokkenheid verhullen vaak de macht van de redactiesamenstelling en de daaruit voortvloeiende selectiecriteria.

Waarschijnlijk was het nieuwsbericht geschreven door een ‘dierenbetrokken journalist’, maar op dat moment was het poesartikel voor mij een gotspe. Wij bleven tot diep in de avond met Johan ten Hove discussiëren over redactiesamenstellingen en het ondoorzichtige selectieproces. Ik ben journalist geworden in de hoop tegenwicht te bieden aan de eenzijdige informatiestroom uit het Noorden naar het Zuiden. Ik wilde gerechtigheid bewerkstelligen door stem te worden van de stemlozen, voice of the voiceless.[7]

Want de betrokkenheid van de westerse politiek en westerse journalisten met Afrika is nog altijd beperkt tot een studentdiplomaat en één correspondent in Nairobi of Pretoria voor het hele continent. Maar toen ik eenmaal ruimte veroverde binnen mijn eigen redacties, ging ik op de westerse journalisten lijken. Het overgrote deel van mijn werk werd bepaald door de cultuur en interesse van de meerderheid op de redactie en de afstand van het nieuws tot het Nederlandse huisje; de omvang van de ellende werd meestal bepaald door het aantal doden of gewonden, de kleur en geloof van de slachtoffers, historische gebeurtenissen en bondgenootschappen.

Met de jaren ben ik wat realistischer geworden. Zolang de politieke, economische, culturele, militaire en journalistieke macht in het Noorden ligt, is het heel moeilijk om de eenzijdige stroom van informatie te corrigeren en daarmee de ontwikkeling in de wereld rechtvaardiger te beïnvloeden. Dit geldt in de media maar ook in academische wereld

Zolang in het Zuiden onderontwikkeling, armoede, uitbuiting en totalitaire regimes welig tieren, zal het altijd moeilijk blijven een tegenmacht te mobiliseren – bijvoorbeeld goed opgeleide, goed geëquipeerde journalisten en academici – die vanuit een ander perspectief het nieuws kunnen selecteren en rapporteren. En zolang westerse redacties over het algemeen cultuur-historisch hetzelfde blijven zal er weinig veranderen in hoe wij met het nieuws, de informatiestroom omgaan.

Betrokken maar rolbevestigend
Een keer was ik samen met twee collega’s op reportage in een vluchtelingenkamp in Tigray, de noordelijke provincie van Ethiopië die aan Eritrea grenst. We bezochten daar christelijke vluchtelingen uit Eritrea. Wij troffen ze eerst in schamele huisjes, zoals we ze geregeld in reclames zien van Stichting Vluchteling, Wildeganzen, ZOA-vluchtelingenzorg of, om dichterbij de EO te blijven, Metterdaad. Wij vroegen de vluchtelingen waar ze hun kerkdiensten hielden. Zij brachten ons naar een modern gebouwde kerk in het vluchtelingenkamp.Een mooi kerkgebouw, de kijker in Nederland zal het niet geloven

Ik zag onmiddellijk verwarring bij mijn collega’s, inheemse Nederlanders. Hun reactie was: ‘onze achterban, de kijker in Nederland, zal dit niet geloven, een mooi kerkgebouw in een vluchtelingenkamp. Kunnen wij ze alstublieft niet in die schamele huisjes van hen filmen in plaats van bij dit moderne kerkgebouw?’ Uiteindelijk bereikten wij een compromis: dat wij op beide locaties opnames gingen maken om de waarheid recht te doen. Maar wij moesten op tijd het vluchtelingenkamp verlaten om voor zonsondergang in ons hotel te arriveren; ongeveer zes uur rijden in het donker door ravijnen en bergen.

Dus kreeg ik de vraag: ‘Kunnen wij ze niet vragen de kerkdienst halverwege te stoppen, opdat wij de laatste opnames kunnen maken voordat wij terug gaan?’ Mijn reactie was: ‘Zouden wij dat ook vragen aan kerkgangers ergens in de Nederlandse Biblebelt?’ Dit schrijf ik niet om af te geven op mijn collega’s. Ik ben zelf onderdeel van het heel ondoorzichtige machtsstelsel van de media. Hoe zorgen wij dat de macht van de redactiesamenstelling en het selectieproces doorzichtiger en objectiever en betrokkener wordt?

Zou je dat ook met je eigen ouders doen?
In 1994 vroeg mijn IKON-eindredacteur een fotojournalist te interviewen die met een stapel foto’s was teruggekeerd uit de hongersnood in Somalië. Het interview verliep goed totdat ik wat foto’s zag van een stervend echtpaar in hun tent ergens in Somalië. Ik vroeg aan mijn collega-fotojournalist of hij de foto’s van het stervende echtpaar in hun tent met toestemming had gemaakt? Zijn antwoord was: ‘Aan wie moet ik dan toestemming vragen? Ze moeten juist blij zijn dat ik hun ellende wereldkundig maak’.

Vervolgens stelde ik hem één vraag die hem woedend maakte: ‘Zou je dit ook gedaan hebben als dit Somalische oudere echtpaar je eigen ouders waren? Zou je dan zonder toestemming hun tent binnengaan en in hun kwetsbaarste moment fotograferen, om de foto met de wereld te delen?’ Dat was blijkbaar geen moment bij hem opgekomen. Tijdens mijn carrière hier in Nederland merk ik dat wij als media andere maatstaven hanteren voor het Noorden dan voor het Zuiden, voor mensen van buitenlandse komaf dan voor inheemse Nederlanders.

Via via kreeg ik in 2016 te horen dat er nieuws zat aan te komen over vermeend seksueel misbruik in de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk Debre Genet Kidane-Mihret (Scheppenstraat 69) in Rotterdam. De avond tevoren verzekerde een collega van het Reformatorisch Dagblad mij dat hij van het COA (Centrum Opvang Asielzoekers) documenten had waaruit zou blijken dat een aantal Eritrese alleenstaande minderjarige asielzoekers seksueel zou zijn misbruikt in en rondom de kerk.

Alle media gingen los. De Telegraaf zette een groot bed in de kerk op de voorpagina. De conclusie was snel getrokken. Maar wie zich verdiept in de Oosterse en Oriëntaalse Kerken weet dat een bisschop of patriarch die een bezoek brengt aan zo’n gemeenschap, in de kerk moet slapen. Officieel mag een bisschop of patriarch niet bij familie of in een hotel slapen, zeker als er een grote kerk aanwezig is. Diverse mensen die fel gekant zijn tegen het Eritrese regime, grepen deze kans om de kerk verder zwart te maken met beide handen aan, omdat die gelieerd zou zijn aan het regime in Eritrea.

Het onderwerp werd zelfs wereldnieuws. Voice of Amerika en BBC belden mij op. Ik hield vol: ‘Er zijn nog geen bewijzen’. Sommige collega’s wierpen mij tegen: ‘Maar de kerk is toch gelieerd aan het Eritrese regime?’ Ik reageerde: ‘Omdat een kerk een tiran steunt, betekent dat nog niet automatisch dat de kerk ‘een decor van gedwongen seks’ zou zijn, zoals de Volkskrant kopte. [8] Tot op de dag van vandaag zijn er geen bewijzen voor gevonden. Maar het beeld was geschapen en de kerk heeft nog steeds moeite om van dat beeld af te komen.

Maar zij is toch professor, denk je dat ze liegt?
Op 10 maart 2017 kopte Trouw ‘Dictator Isayas leidt de mensenhandel vanuit Eritrea’.[9] De kop was letterlijk een kopie van een persbericht dat was verspreid door professor Mirjam van Reisen ter gelegenheid van een presentatie van een boek dat ze had geschreven in samenwerking met een aantal Eritrese activisten. Ik was ook uitgenodigd voor de boekpresentatie op het Afrika Studiecentrum van de Universiteit van Leiden. Ik was al in gesprek met een aantal professoren van de universiteit over de methode en de beweringen van de voornoemde professor.

Toen ik de kop in Trouw zag, belde ik onmiddellijk de betreffende redactrice die ik goed kende. Mijn collega had in dit geval niet rondgebeld en de beweringen gecheckt bij andere academici of experts. Zij publiceerde het artikel in de vorm van een interview alleen met de professor zelf. De reactie van mijn Trouw-collega was veelzeggend: ‘Maar Habtom, denk je dat zij liegt? Zij is toch professor?’ Ik reageerde: ‘Sinds wanneer hebben wij als journalisten geleerd om macht zonder check & double-check te vertrouwen?. Heb je het boek gelezen? Heb je haar methode en methodologie bestudeerd? Heb je andere bronnen of experts geraadpleegd?’

Haar reactie was even veelzeggend: ‘Jij bent toch ook tegen de dictatuur? Je wordt toch zelf door het totalitaire system van Eritrea bedreigd, zelfs hier in Nederland?’ Vooral de laatste opmerkingen ervoer ik eerder als manipulatie dan medeleven.

Het duurde even, maar twintig dagen later las ik een verademend artikel in de Volkskrant.[10] Waarom ik dit artikel goed journalistiek werk vond, is dat de Volkskrant-journaliste kritische vragen stelde over de methode en de beweringen van professor Mirjam van Reisen. Wie wit is en een of twee prefixen draagt voor zijn naam, wordt in de westerse media en politiek eerder geloofd en krijgt al gauw het predicaat ‘expert’ opgeplakt; vooral wanneer de ‘expertise’ over het Zuiden en over zuidelijke dictaturen gaat. Onze media zijn wat dat betreft nog altijd rolbevestigend en zo betrokken bij de luxe van onze objectieve journalistiek, dat wij gauw vergeten dat wij journalisten, kinderen zijn van het verzet, en als zodanig tegen leugen en tirannie moeten opstaan zonder met de waarheid een loopje te nemen.

Waarom zeg je niet dat Ethiopië Eritrea is binnengevallen?
In 1998 vertelde mijn vrouw dat majoor-generaal Abrahaley Kifle, de toenmalige consul van Eritrea in Nederland, op zoek was naar mij. Hij had een aantal keren gebeld. Ik belde hem terug. ‘Waar ben je? Waarom horen wij jou niet in de Nederlandse media over de Ethiopische invasie in Eritrea?’ Ik probeerde hem rustig uit te leggen hoe de Nederlandse journalistiek werkt, en dat ik niet voor De Staatscourant werk. ‘Maar je bent toch een Eritreeër?’ beet hij mij toe. Ik reageerde kalm en zei: ‘Daarnaast ben ik ook een Nederlander, maar in mijn werk vooral een kritische journalist’. Dat werd mij niet in dank afgenomen.

Later kreeg ik via via geheime documenten in handen uit Eritrea met het stempel van het Eritrese consulaat in Den Haag. Daaruit bleek dat alles wat ik hier zeg via de radio of televisie of schrijf in tijdschriften of kranten, wordt vertaald, en vervolgens naar de veiligheidsdiensten in Eritrea gestuurd.[11] Verder staat er in de documenten: ‘Onze supporters bellen vanuit heel Nederland en zeggen: neem maatregelen tegen Habtom Yohannes, anders zullen wij het heft in eigen hand nemen’. Ik ben geschrokken, maar wil niet buigen voor welke dictator dan ook.[12]

Gelukkig dat ik in Nederland woon en werk. In Eritrea zijn collega-journalisten, kritische gelovigen en intellectuelen de afgelopen dertig jaar opgepakt en spoorloos verdwenen. We weten niet of ze nog in leven zijn. ‘De strijd van de mens tegen macht is de strijd van het geheugen tegen vergetelheid’, schreef Milan Kundera in Het boek van de lach en de vergetelheid. Ik schrijf regelmatig over ze, en post hun foto’s om ze niet te vergeten. En dat is, naar mijn mening, de plicht van elke objectieve en betrokken journalist.

Conclusie: opstaan voor onze vrijheid
Met inachtneming van de journalistieke ethiek heeft een journalist de plicht om op te staan tegen tirannie in al zijn vormen en gedaanten. Het journalistieke ambacht an sich is in essentie anti-tirannie; of liever gezegd: tirannie is anti-journalistiek. De belangrijkste taak van de journalistiek is waarheidsvinding, en gebaseerd op die feitelijke waarheden de wereld naar eer en geweten informeren. En daarbij hoort de journalist ook zijn achterban – in dit geval die van betrokken journalistiek – niet te sparen. Tirannie daarentegen wil mensen dom houden, desinformeren en knechten.

Wij, vooral journalisten in het Westen, dienen regelmatig stil te staan bij de geschiedenis van onze huidige vrijheid met al haar tekortkomingen. Dan hebben wij maar één keus: opstaan voor onze vrijheid en de vrijheid van anderen zonder de waarheidsvinding uit het oog te verliezen. Want wat betekent onze vrijheid zolang anderen, collega’s in den vreemde, incommunicado in totalitaire gevangenissen wegkwijnen?

Maakt het je ‘activist’ wanneer je de bijbelse vraag stelt ‘Waar is mijn broeder?’ De keus is aan ons. Wij kunnen zoals Kaïn antwoorden: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Immers, ik ben toch journalist. Of wij kunnen opstaan voor onze collega’s door stelling te nemen tegen tirannie. Anders zal de uitspraak van Hanna Arendt: ‘Het is een treurige waarheid dat het meeste kwaad wordt gedaan door mensen die niet kiezen tussen goed en kwaad’, ook voor ons gelden.

Objectieve journalistiek moet niet leiden tot slechts ‘doorgeefluikjournalistiek’, wat in de praktijk eigenlijk ook niet bestaat. Immers we selecteren en kiezen altijd op grond van onze historische en culturele achtergrond, en alleen al de redactiesamenstelling is altijd gekleurd. Deze keuzes blijven vrijwel altijd buiten het zicht van het publiek. Welke mechanismen kunnen wij bedenken om ze transparant te maken?

Habtom Yohannes (Asmara – Eritrea, toen Ethiopië – 1962) volgde diverse studies waaronder Journalistiek en Internationale Betrekkingen. Hij werkte als journalist bij IKON, NCRV en EO, en voor een veelheid aan Nederlandse en buitenlandse bladen. Daarnaast was hij een van de opstellers van de eerste grondwet van Eritrea die in 1997 werd geratificeerd, maar nooit is geïmplementeerd. Gebaseerd op feiten vraagt hij sinds 2001 aandacht voor spoorloos verdwenen collega-journalisten in Eritrea. Zijn uitgangspunt is dat een journalist per definitie een mensenrechtenactivist is, omdat de waarheid machthebbers nooit welgevallig is. Momenteel combineert hij zijn werk als journalist met een promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit. Hij is de winnaar van de eerste “Gouden Klinker”, een prijs voor de Betrokken Journalist van het Jaar 2024.

Referenties:

  • Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad (Amsterdam 2016).
  • John Budarick, ‘Racism and journalism: The dangers of returing to the ‘safe-space’ of objectivity’, Journalism: 24:8 (2022).
  • Titus Brandsma e.a., Nieuwe vormen in de journalistiek: rapport van een commissie ad hoc, benoemd door de besturen van de Vereeniging van R.K. Directeuren van Dagbladen en de R.K. Journalistenvereeniging (Utrecht 1937).
  • Robert A. Hackett & Inar Gurleyen, ‘Beyond the Binaries?: Alternative media and objective journalism’, in: The Routledge Companion to Alternative and Community Media (2015) 54-65.
  • Cees Hamelink, Global Communication (Los Angeles, Londen e.a. 2015).
  • Mark Hampton, ‘The ‘objectivity’ ideal and its limitations in 20th-century British journalism’, Journalism Studies 9:4 (2008) 477-493.
  • Frank Harbers & Marcel Boersma, ‘Between engagement and ironic ambiguity: Mediating subjectivity in narrative journalism’, Journalism 15:5 (2014) 639-654.
  • Malcolm Muggeridge, Christ and the Media (Vancouver BC 2003).
  • Taco Rijssemus, De rekbare waarheid: over de objectiviteit van betrokken journalistiek (Amsterdam 2014).
  • Johan Snel (red.), Betrokken journalistiek (Ede School of Journalism 2024).
  • Karin Wahl-Jorgensen, ‘An Emotional Turn in Journalism Studies?’ Digital Journalism 8:2 (2020) 175-194.
  • Stephen J. A. Ward, Objectively Engaged Journalism: An Ethic (Montreal & Kingston 2020). 

  1. ‘Titus Brandsma’s benadering van waarheidsgetrouwe journalistiek en nepnieuws’, Theologie.nl (online).
  2. Hendro Munsterman, ‘Titus Brandsma actueel voor uitdagingen van journalistiek in woelige tijden’, Nederlands Dagblad (10 mei 2022).
  3. The Hannah Arendt Center (HA), ‘objectivity and Impartiality and Objectivity’ (2 december 2023, online).
  4. Tewahdo komt van de Ethiopische en Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk. Officieel opgericht in de derde eeuw na Christus, behoort ze tot de Oriëntaalse Kerken, oftewel de niet-Chalcedonianen, omdat ze het vierde concilie van Chalcedon (451) niet erkennen. Zij geloven dat Christus maar één en onafscheidbare natuur had: de goddelijke.
  5. ‘Is er zoiets als christelijke journalistiek?’, Villamedia (25 juni 2007, online); Martijn van Dam, ‘Journalistiek of propaganda?, Joop.nl (14 maart 2011, online).
  6. John Budarick, ‘Racism and journalism’ (2022).
  7. Cees Hamelink, Global Communication (Los Angeles, Londen e.a. 2015).
  8. Jeroen Visser, ‘Eritrese kerk in Rotterdam zou decor zijn van gedwongen seks’, de Volkskrant (11 januari 2016).
  9. Sybilla Claus, ‘Dictator Isayas leidt de mensenhandel vanuit zijn Eritrea’, Trouw (10 maart 2017).
  10. Anneke Stoffelen, ‘Academicus of activist? Publiceren over Eritrea is glad ijs’, de Volkskrant (30 maart 2018).
  11. Harm Ede Botje & Habtom Yohannes, ‘De lange arm van Eritrea in Nederland’, Vrij Nederland (25 mei 2016).
  12. Herman Veenhof, ‘Habtom Yohannes: Niet toegeven aan dictatuur’, Nederlands Dagblad (20 mei 2017).