Met welk gezag doet u deze dingen?

Bijbelschets bij Matteüs 21:23-32

‘Toen Jezus naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar hem toe. Ze vroegen hem: “Met welk gezag doet u deze dingen, en wie heeft u dat gezag gegeven?”’ Jezus antwoordt met een wedervraag.

Over gezag is in onze tijd het nodige te doen. Ad Verbrugge heeft er in zijn laatste boek het woord ‘crisis’ aan verbonden. Hij geeft daarmee stem aan een gevoel dat breed in de samenleving leeft en doet een poging de diepere oorzaken van deze crisis bloot te leggen. Het evangelie laat zien dat gezag ook in vroeger tijden bepaald niet vanzelf sprak. In de tekst die gelezen is voor deze bijbelschets ontmoeten we hogepriesters en de oudsten van het volk als dragers van het gezag in het domein van de tempel.

In het evangelie ontmoeten we de hogepriesters en de oudsten van het volk als dragers van het gezag in het domein van de tempel. Hogepriesters hebben hun positie te danken aan hun geboorte in vooraanstaande priesterlijke families. Oudsten mogen het volk representeren vanwege hun afkomst uit welvarende en machtige families. Hun gezag heeft ook een verticale dimensie, omdat de instelling ervan terug te vinden is in de heilige boeken. De eerbiedwaardigheid van het heiligdom en het ontzag voor de traditie straalt op hen af. Beiden maken deel uit van het Sanhedrin, wat je het hooggerechtshof van Israël onder het Romeinse gezag zou kunnen noemen. Politiek gezien hebben ze niet veel in de melk te brokkelen, maar binnen de muren van de tempel zijn ze in hun eigen domein. Als Jezus onderricht geeft in de tempel vragen zij: ‘Met welk gezag doet u deze dingen, en wie heeft u dat gezag gegeven?’Hogepriesters en oudsten zullen zich tot hem moeten verhouden. 

Dat ze deze vraag aan Jezus stellen is niet vreemd gezien het voorgaande. Een dag eerder is Jezus op een ezel Jeruzalem binnengereden. Mantels en twijgen van de bomen werden als een rode loper voor hem uitgespreid. Heel Jeruzalem was in rep en roer. Er werd Hosanna gezongen voor de zoon van David. Kopers en verkopers werden door Jezus de tempel uitgejaagd, blinden en verlamden werden genezen. Jezus is op deze manier iemand geworden om wie je niet heen kunt. Hogepriesters en oudsten zullen zich tot hem moeten verhouden. Ze kunnen dit niet over hun kant laten gaan zonder dat het hun eigen gezag aan zal tasten. Daar komt bij dat het ook hun taak is deze vraag te stellen zodra mensen op eigen houtje de Thora gaan leren aan het volk (Vgl. Deut. 18:20).

Naar goed joods gebruik beantwoordt Jezus hun vraag met een wedervraag. ‘De doop van Johannes, vanwáár is die geweest? Van (de) hemel of van mensen uit?’ Hogepriesters en oudsten zien zich met deze vraag voor een dilemma gesteld. Als ze zeggen dat het optreden van Johannes uit de hemel is, dan zal de vraag zijn waarom ze niet in de doop van Johannes hebben geloofd. Als ze zeggen dat zijn doop uit de mensen is dan hebben ze een probleem met het volk omdat het volk Johannes voor een profeet houdt. Dus antwoorden ze Jezus dat ze het niet weten. Ze verklaren op dit punt agnost te zijn. Impliciet is daarmee meteen ook antwoord gegeven op de vraag waar hun eigen gezag op stoelt. De vrees voor het volk legt bij hen meer gewicht in de schaal dan de vrees voor God. Het continueren van eigen macht en privileges is belangrijker dan de vraag naar waarheid. Hun eigen gezag is blijkbaar uit de mensen. Dat is in het evangelie geen aanbeveling maar een diskwalificatie. Wat mensen willen kan niet maatgevend zijn. De kiezer heeft niet altijd gelijk.

Geen aardse maat
Tegenover het gezag uit de mensen stelt Jezus het gezag uit de hemel. De oorsprong van dit gezag laat zich niet verklaren door geboorte in een vooraanstaande familie. Het gezag van de hemel laat zich ook niet afleiden uit een innige relatie tot algemeen erkende heilige instituties. Het gaat hier niet om bevoegdheid die zich laat beargumenteren door middel van een stamboom. Profeten zijn niet overtuigend door te zwaaien met een algemeen erkend diploma. Het gezag waar Jezus van spreekt laat zich niet door mensen controleren. Het komt als een blikseminslag uit de hemel. Het is in de kern onherleidbaar. Er staat geen aardse maat op, want het punt is nu juist dat de maat hier door de hemel en niet door de aarde wordt gesteld. Geloven berust niet op argumentatie, het is overgave aan dat wat onze aard te boven gaat. Is het gezag van Jezus uit de hemel of uit de mensen? Eerder in het evangelie is daar een heel duidelijk antwoord op gegeven. Bij de doop van Jezus in de Jordaan opende de hemel zich. De Geest van God daalde als een duif op hem neer en uit de hemel klonk de stem die Jezus gezag verleent: ‘Dit is mijn zoon, de geliefde, in wie ik een welbehagen heb.’ (Mat. 3:17)God is al eeuwen met zijn volk onderweg

De verticale dimensie van het gezag wordt door Jezus vooropgesteld, maar dat doet hij door te verwijzen naar de geschiedenis. Door Johannes de Doper ter sprake te brengen komt er naast de verticale lijn ook een doorgaande horizontale lijn te staan. Het evangelie opent niet voor niets met een stamboom. Jezus verwijst regelmatig naar de wet en de profeten. God gaat een weg met mensen en is al eeuwen onderweg met zijn volk. De hemel heeft ook voor de komst van Jezus van zich laten horen. Als je gelooft dat Johannes een profeet was dan ligt het voor de hand ook zijn getuigenis aangaande Jezus serieus te nemen. ’Ik doop u met water, tot bekering, maar die na mij komt is sterker dan ik; ik ben het niet waard om hem zijn sandalen na te dragen.’ (Mat. 3:11)

Gerechtigheid
De verwijzing naar Johannes de doper is ook nog op een andere manier van belang. Als de hemel zich laat gelden dan is gezag geen doel in zichzelf, maar dienstbaar aan de zaak van de gerechtigheid. Jezus zegt als hij zich door Johannes laat dopen: ‘Sta het nu toe; zó immers past het ons alle gerechtigheid te vervullen.’ Als gezagsdragers de zaak van de gerechtigheid uit het oog verliezen, staat hun legitimiteit en geloofwaardigheid op het spel. Johannes noemt farizeeën en sadduceeën adderengebroed omdat ze geen vruchten van bekering voortbrengen. Jezus zegt verderop in het evangelie over schriftgeleerden en farizeeën: ‘Al wat ze jullie zeggen, doet dat en bewaart het, maar doet niet naar hun werken, want ze zéggen wel, maar dóen niet!’ (Mat. 23:3) Hogepriesters en oudsten vergelijkt hij met zonen die wel ‘ja’ zeggen tegen hun hemelse Vader, maar ‘nee’ doen. Er zijn ook zonen die ‘nee’ zeggen en vervolgens toch ‘ja’ doen. Zij komen op hun schreden terug en bekeren zich, maar ook dat zijn geen ideale zonen. Het gaat in het evangelie om de zoon die ‘ja’ zegt en ‘ja’ doet. Woord en daad zijn bij hem één.

Tegenover het gezag uit de mensen stelt Jezus het gezag dat uit de hemel is. Het dient zich aan in wat hij zegt en wie hij is. De jongens van het grote geld en de meisjes van de prostitutie zijn in het evangelie degenen die voorbeeldig reageren. Zij stellen dit gezag niet ter discussie, maar vertrouwen zich eraan toe door zich te laten dopen. Ze wenden zich af van het kwaad en toe naar de hemel. Gezagsdragers doen er goed aan op dit ene punt beter naar het volk te luisteren. ’Want Johannes kwam tot u op de weg der gerechtigheid en u schonk hem geen geloof; de tollenaars en de hoeren, die schonken hem geloof!’

H.S. Mosterd MA is theoloog en predikant van de Adventkerk (PKN) in Amersfoort.