Wees niet al te rechtvaardig

Bonhoeffer over Goethe, geweten en verantwoordelijkheid

Dietrich Bonhoeffer lijkt een bijzondere voorliefde voor het werk van Johann Wolfgang Goethe te hebben gehad, om van hem te leren over levenskunst. In zijn Ethik haalt hij versregels aan uit Goethes Iphigeneia in Tauris. Die verwijzing lijkt eerst een zwerfkei in Bonhoeffers betoog, maar Goethe helpt hem wel degelijk om een belangrijk punt uit zijn ethiek duidelijk te maken.

Iphigeneia, die tijdens de Trojaanse oorlog ontvoerd was naar het land Tauris waar mensen werden geofferd aan de goden, is priesteres geworden in de tempel van Artemis. Haar broer Orestes kreeg met zijn vriend Pylades de opdracht van de god Apollon om het beeld van de godin uit de tempel te roven en naar Griekenland te brengen. Pylades vraagt Iphigeneia om Artemis’ beeld, waarmee zij het leven van hem, haarzelf en Orestes kan redden. Als zij aan de barbaarse koning Thoas van Tauris een goede smoes vertelt, kunnen zij het beeld uit Thoas’ koninkrijk ontvoeren. Maar Iphigeneia weigert. Bonhoeffer citeert enkele regels uit het gesprek dat volgt op haar weigering. Daar verbeeldt Iphigeneia het geweten, of de plicht. Maar wat verbeeldt Pylades hier precies?

            Pylades:          Een te strenge eis is verborgen trots.
            Iphigeneia:      Geheel onbevlekt geniet alleen het hart.
            Pylades:          Zo heb je jezelf in de tempel goed beschermd;
                                  het leven leert ons voor onszelf
                                  en anderen minder streng te zijn; jij leert het ook.
                                  Zo wonderbaarlijk is dit geslacht gevormd,
                                  zo veelvuldig is het afgehecht en aan elkaar geknoopt,
                                  dat niemand in zichzelf of met de ander
                                  zich rein en onbedorven kan houden.
                                  Ook is het niet onze taak om onszelf te oordelen;
                                  te wandelen en naar zijn eigen weg te kijken
                                  is de eerste en belangrijkste plicht van een mens,
                                  want zelden schat hij goed in wat hij gedaan heeft
                                  en wat hij doet, weet hij bijna niet in te schatten.[1] …

Goethes Iphigeneia in Tauris
In Johann Wolfgang Goethes tijd – de tijd van de Verlichting, hij schreef het stuk in 1779 – werden verhalen en gedichten meer door een opvoedend karakter gekenmerkt dan in de tijd daarvoor. De Griekse dichter Euripides heeft al een tragedie geschreven rond het verhaal van Iphigeneia in Tauris, maar dat was Goethe veel te schril en gewelddadig.[2] In Euripides’ werk gaat het om de vraag hoe de drie personen, Iphigeneia, haar broer Orestes en zijn vriend Pylades, levend met het door hen gestolen beeld van de godin Artemis uit het barbaarse land Tauris komen. Maar Goethe laat in het verhaal ook het geweten een rol spelen, als een kwelgeest na slechte daden, zoals Immanuel Kant dat ook doet. Goethe maakt zo van Euripides’ verhaal een nieuwe versie waarin moderne emotie, filosofie en poëzie zijn verwerkt.

Iphigeneia verbeeldt hier een soort heldin van de deugd. Vanwege haar geweten kan zij niet liegen. Zo had Euripides haar ook al neergezet. Maar Goethe maakte van het stuk een Bildungs-toneelstuk waarin Iphigeneia aan de (verliefde) koning Thoas de idealen bijbrengt uit de achttiende eeuw. Voor de liefde moet hij van haar stoppen met mensenoffers. Iphigeneia wil Thoas daarbij niet bedriegen, hoewel Pylades op haar inpraat en volhoudt dat bedrog (de diefstal van het godenbeeld) noodzakelijk is. In het gesprek tussen Iphigeneia en Pylades botsen het idee van zuiverheid en pragmatisme als twee werelden op elkaar. Menselijk idealisme en (al te?) pragmatisch realisme liggen met elkaar overhoop. Iphigeneia wil haar hart onbevlekt houden om rein te blijven, hoewel Pylades zegt dat dit onmogelijk is. Niemand kan in de omgang met mensen zijn hart eeuwig rein houden.

Kants principe
Bonhoeffer citeert dit gedeelte van Goethes toneelstuk, waar Pylades ingaat op de ‘zuivere’ zelfbeoordeling van Iphigeneia, in een sectie van zijn Ethik waarin hij Kants principiële opvatting over het vertellen van de waarheid bespreekt.[3] In tegenstelling tot Kant wil Bonhoeffer niet uitgaan van een principe maar van verantwoordelijkheid. Bonhoeffer verheldert dit met een voorbeeld van een mogelijke toepassing van Kants categorische imperatief of geweten, namelijk over iemand die zijn vriend beschermt tegen een moordenaar. Als de moordenaar bij die persoon aan de deur komt en naar zijn vriend vraagt, is het in Bonhoeffers presentatie van Kant juist om de waarheid te vertellen en de moordenaar te laten weten dat het potentiële slachtoffer daarbinnen is waardoor de vriend gevaar loopt. Kun je ‘niet liegen’ tot een universele wet maken? Moet hier de waarheid worden gesproken of is in dit verband liegen noodzakelijk? Dat was in Bonhoeffers nationaalsocialistische tijd uiterst relevant. Hij beweert dat als je hier naar je zuivere geweten luistert, het weleens zo kan zijn dat je overmoedige geweten in dienst staat van je eigen gerechtigheid. Daardoor kan het verantwoordelijk handelen geblokkeerd worden. De vraag die Bonhoeffer neerlegt is: beantwoordt het aan een principe gebonden geweten aan het beroep dat God en de naaste op je doen? Of moet je hier door geen antwoord aan de moordenaar te geven, uit liefde voor de vriend, plaatsvervangende schuld op je laden ter wille van de naaste? Het nemen van op de concrete werkelijkheid antwoordende verantwoordelijkheid was in zijn tijd – evenals voor Iphigeneia – niet zonder gevaar. Maar ook in het alledaagse leven anno nu zijn er genoeg situaties waarin principes en de vraag naar concrete handelingsmogelijkheden botsen. Wat is dan wijsheid?Wat als je liegen in beginsel mogelijk acht?

Volgens Kant leeft de categorische imperatief in iedere redelijk mens als de goede wil, een moreel gevoel en een absolute plicht. Daarbij is het geweten de censor van het redelijke en juiste handelen, zoals ook Iphigeneia denkt. Het is dus een beginsel waardoor het subject principieel handelt. Als je liegen bijvoorbeeld in beginsel mogelijk acht, welk verweer heb je dan als iedereen zou liegen wanneer die persoon dat goed uitkomt? Het is dan niet voor te stellen dat mensen elkaar nog op hun woord geloven. Denk aan fake news en politieke frames die het publieke debat manipuleren. Maar Bonhoeffer laat juist zien dat Kant met zijn ‘Wahrhaftigkeitsfanatismus’ ook vastloopt wanneer zich in de concrete werkelijkheid situaties voordoen als van de ondergedoken vriend of het dilemma van Iphigeneia. Welke maatstaf legt Bonhoeffer dan aan?

Bonhoeffer over verantwoordelijkheid
In zijn schets De geschiedenis en het goede[4] schrijft Bonhoeffer dat hij niet denkt vanuit een kader over goed en kwaad; hij wil denken vanuit het leven zelf en niet vanuit de vraag van wat op zichzelf goed is, zoals Kant. Zijn belangrijkste bezwaar tegen Kants categorische imperatief is dat zij een autonoom transparant criterium biedt voor het onderscheiden van het goede, namelijk: ik mag nooit handelen behalve op zo’n manier dat ik dat ook kan willen, zodat mijn stelregel een universele wet wordt. Bonhoeffer wijst deze autonome gedachten af, omdat ‘het goede’ zo de plaatsvervangende aandacht en het verantwoordelijk handelen in de weg staat. De in de werkelijkheid gefundeerde verantwoordelijkheid kan soms botsen op het geweten.

Nu is Bonhoeffer niet blind voor het gevaar om met zijn nadruk op het begrip ‘verantwoordelijkheid’ in een al te grote subjectiviteit te belanden. Hij schetst zelf het gevaar van het verabsoluteren van het eigen ik, zodat ik ga heersen over de ander. Daarom moet het voor mij absoluut onmogelijk zijn om mijn normen en waarden aan mijn naaste op te leggen. Het mag niet gebeuren dat ik misbruik maak van mijn verantwoordelijkheid om over anderen te heersen. Vandaar dat Bonhoeffer in Goethe een gesprekspartner vindt die hem helpt zijn gedachten over de levenskunst te verwoorden. Goethe leert Bonhoeffer via de dialoog Iphigeneia in Tauris dat we in het leven minder rigoureus tegenover onszelf en anderen moeten staan. Evenals Pylades het leert aan Iphigeneia en Prediker die zegt: Wees niet al te rechtvaardig.[5] Zuiverheid die we in onszelf of anderen zoeken, ligt buiten het bereik van de mens. Pylades’ bedoeling is ons te laten zien dat we onszelf niet goed kunnen beoordelen. Het onrecht zit ook in onszelf. Het goede leven kan niet in termen en principes, zoals Kant doet, vastgelegd worden. Pylades’ opmerkingen houden een kritiek in op de mens die niet ziet dat hij onderworpen is aan Adams zonde, de mens die zichzelf denkt te kunnen meten aan een absoluut zelfbewustzijn.

Als we het zo zeggen, komt wel de vraag op: hoe verhouden Bonhoeffers nadruk op vrije verantwoordelijkheid en zijn kritiek op een al te grote (absolute, subjectieve) autonomie zich tot elkaar? Ik denk dat Bonhoeffer duidelijk wil maken dat de vrije verantwoordelijkheid in het publieke leven vraagt om een vorm van gehoorzaamheid. Verantwoordelijkheid en de gehoorzaamheid aan Christus grijpen in elkaar en gaan samen op: gehoorzaamheid krijgt gestalte in verantwoordelijkheid. Op mijn plaats in het leven verneem ik de roep van Christus die in mij gestalte aanneemt, waardoor ik verantwoordelijkheid draag tijdens mijn aardse verplichtingen.De christelijke traditie biedt een ongekende opening van hoop

‘Gestalte’ is een kernbegrip in Bonhoeffers ethiek. Het dragen van verantwoordelijkheid en het verantwoord handelen kunnen niet op zichzelf staan of worden tot een absoluut autonoom gedrag. Dat kan bij Bonhoeffer alleen geschieden door de gestalte van Christus. Daardoor krijgt zijn levenskunst vorm, omdat Christus ‘het eenheidspunt van mijn existentie is geworden.’[6] Bonhoeffer benadrukt in Schöpfung und Fall [7] dat de kennis van goed en kwaad iets is waartoe de mens wordt verleid, door het verlangen sicut deus (zoals God) te zijn.[8] Als je het absolute criterium voor goed handelen binnen jezelf zoekt, sicut deus, ben je zelfgenoegzaam en sta je niet in een passende houding van eerbied tegenover God, de Schepper. We merken uit de Goethe-citaten hoe Bonhoeffer met de theologie (geloof) raakvlakken zoekt en zich laat voeden door cultuur (literatuur); Goethe helpt hem bijvoorbeeld om woorden te vinden voor een houding waarin we altijd maar met ons hoofd in de wolken lopen en niet de aarde trouw zijn.[9] Hij plaatst hiermee het christelijk geloof in het hart van de hedendaagse cultuur en geeft zicht op het menselijk bestaan. Het gaat hem erom dat de christelijke traditie niet gezien moet worden als een overblijfsel uit het verleden, maar juist een ongekende opening van hoop biedt naar een toekomst waar een christen nu al uit leeft. In onze cultuur en samenleving heersen krachten en machten die lijken ongeremd te zijn. Onze wereld steekt de neus omhoog en zegt, om vooruit te komen moet je niet met God rekenen en geen last hebben van je geweten, maar vergeet dat God ons in verantwoordelijkheid tot Hem en de ander heeft geschapen.

Verantwoordelijk handelen staat voor Bonhoeffer niet op zichzelf. De gelovige deelt in Christus’ rechtvaardigheid en is in al zijn gebrek door Hem ook rechtvaardig. Dit betekent dat wij ons denken en handelen niet langer baseren op onze eigen kennis van het goede op zichzelf. We hebben onze levenseenheid gevonden in de concrete gehoorzaamheid aan Jezus Christus. Zo verwijst Bonhoeffer naar wat buiten ons ligt in Christus. Dat is de gestalte van Christus dragen. Dit betekent niet dat het door Christus bevrijde geweten ontslagen is van de roep om tot eenheid met zichzelf te komen. Jezus Christus, zegt Bonhoeffer, is mijn geweten geworden.

In de wereld neem ik vanuit Christus’ roep stelling om verantwoord te leven. Dat houdt een maatschappelijke begrenzing in en tegelijk een doorbreking van alle grenzen door de roep van Christus. Het geeft een bevrijd geweten om concreet te handelen in de vele situaties die om verantwoordelijk handelen vragen.

Drs. Cor Bos komt uit Benschop, is emeritus predikant (Protestantse Kerk in Nederland) en heeft enkele studies over de theologie van Bonhoeffer gepubliceerd.

  1. Bonhoeffer, D., Aanzetten voor een ethiek. Uitgebreide editie. Samengesteld, vertaald en ingeleid door Gerard den Hertog en Wilken Veen. Utrecht 2019, p.218-p.219. Duits: Bonhoeffer, D., Ethik, (DBW 6) München/Gütersloh 1998, p.281. Bonhoeffer citeert in een voetnoot de tekst van J.W. Goethe, Iphigenie auf Tauris, met een verwijzing naar H. Nohl, Die sittlichen Grunderfahrungen, Frankfurt am Main 1947, p.114.
  2. Safranski, R., Goethe. Kunstwerk van het leven. Vertaling Mark Wildschut. Amersfoort 2015, p.261.
  3. DBW 6, p.280-p.281.
  4. DBW 6, p.245.
  5. Slot, E. van ’t, en Slot, L. van ’t,-Wierenga, Prediker. Rafelranden aan de Bijbel. Luisteroefeningen. Zoetermeer 2014.
  6. DBW 6, p.278.
  7. Bonhoeffer, D., Schöpfung und Fall, (DBW 3) München / Gütersloh 2015, p.124-p.128 en Bos, C., Litteken. Een pastoraaltheologisch onderzoek naar het zondeverstaan bij Dietrich Bonhoeffer, Soest 2022, p.63-p.100.
  8. En opnieuw vinden we hier (DBW 3) in een voetnoot een verwijzing naar Goethe, nu uit Faust I, Der Tragödie.
  9. Bonhoeffer, D., De levende kerk. Teksten over de kerk 1932-1933. Vertaald en bezorgd door Edward van ’t Slot, Utrecht 2018, p.156. Met een verwijzing van Bonhoeffer naar Goethes gedicht ‘Grenzen der Menschheit’, waarbij Van ’t Slot uitlegt: ‘waar goden met hun hoofden de hemel kunnen raken, daar raken mensen, als ze dat proberen, de vaste grond onder hun voeten kwijt; de winden hebben vrij spel, vom Scheitel bis zur Sohle, van top tot teen,’ p.165.