Als ik geluk zeg, zeg ik te weinig
Abstract
Binnen het veld van de theologie is geleidelijk aan een nieuw vakgebied ontstaan: publieke theologie. Beoefenaars ervan gaan in dialoog met het grotere geheel van de samenleving. Ze zoeken naar recht en het goede, vanuit de vooronderstelling dat theologie iets bij te dragen heeft in die maatschappelijke bezinning. Maar hoe breng je God ter sprake in een cultuur die het contact met God is kwijtgeraakt? Zijn er nog wel aanknopingspunten? Wim Dekker verkent dit rond de vraag van geluk. Komt er ruimte het over God te hebben als je nadenkt over geluk?
De afgelopen jaren heb ik met regelmaat een lesdag verzorgd voor contextueel therapeuten en sociaal werkers die gezinnen met complexe problematiek begeleiden. Door hun dagelijkse werk zijn zij vooral bezig met wat er mis kan gaan in gezinnen en families. Gezinnen geven naast zegeningen ook vervloekingen door. Dat is niet alleen een theologisch idee, het is werkelijkheid. Op enig moment realiseerde ik mij dat cursisten, al dan niet gelovig, in hun omgang met deze gezinnen bewust of onbewust werken vanuit een eigen visie op het gezin, op wat geluk is. Dus vroeg ik een lesgroep om eens terug te gaan naar een moment waarop ze echt gelukkig waren. Een moment waarop zij diep ademhaalden, een tinteling over hun rug voelden gaan en dachten: ik ben echt gelukkig, dit is geluk.
Wanneer mijn studenten verwijlen bij dat moment van geluk in hun leven lees ik een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt voor. Schulte Nordholt beschrijft hier een gelukservaring, terwijl hij op de fiets naar huis rijdt.
Rijdende ’s nachts
Rijdende ’s nachts, de wind staat in de bomen
als het geluid van stemmen in een droom.
Rijdende ’s nachts, verwonderd opgenomen
in de ontzaggelijke, heldre stroom
van het bestaan, tot in het merg gereinigd,
zoveel ontroering kloppend in de keel,
dat ik geluk zeg en dat is te weinig,
en God zeg en dat is alweer te veel.
Jan Willem Schulte Nordholt
In mijn les delen vervolgens een paar mensen hun gelukservaring met elkaar. Het levert boeiende verhalen op. Meestal niet spectaculair, het zijn vooral huis-tuin-en-keukenervaringen die genoemd worden. ‘Ik zat op mijn fiets met mijn zoontje voor mij in het zitje aan mijn stuur. Ik snoof de geur van hem op. Dat doe ik vaak, even ruiken aan zijn haar. En ik voelde me zo intens gelukkig. Wat horen wij bij elkaar, dacht ik. Het was een gevoel van dankbaarheid, lijkt het wel. Ik weet het niet, het was natuurlijk ook een heel gewoon moment.’
Wanneer we deze en soortgelijke gelukservaringen in de les met elkaar verkennen, met dat gedicht van Schulte Nordholt nog op het scherm, komen elke keer weer dezelfde trefwoorden boven. Woorden die allemaal te herleiden zijn tot wat de Duitse socioloog Hartmut Rosa onder resonantie verstaat. Een gelukservaring overkomt je, het is niet maakbaar. Het is een besef dat opeens bij je boven komt, ongezocht en onbedacht. Het is ook een moment van verbinding. Je wordt geraakt door iets of iemand en je voelt je daardoor direct betrokken op die ander of het andere. Het is een appel dat op je gedaan wordt. En het belang ervan is direct duidelijk.
Vanuit die ervaren betekenis geef je als vanzelf antwoord. Met een knipoog via de achteruitkijkspiegel bijvoorbeeld. Resonantie is niet vrijblijvend. En het leidt tot een nieuw zelfverstaan. Van deze mensen houd ik. Hier hoor ik bij.
Dit artikel komt een jaar na publicatie beschikbaar. Neem een abonnement als je het hele artikel nu al wil lezen.