Zachte heelmeesters en sluwe vossen
In onze tijd leggen we veel nadruk op ‘zwakke waarden’ als het gaat om besturen. Machiavelli corrigeert ons echter. Wij staan niet buiten het noodlot, zegt hij in zijn boek De Heerser. Daarom is ook de gewiekste kant van besturen van belang.
Als we door onze oogharen kijken naar het aanbod van opleidingen voor bestuurders, en naar non-fictie literatuur over besturen en leiderschap, kan je zeggen dat er een grote behoefte is aan ‘zwakke waarden’. Nietzsche zou zeggen: aan een slavenmoraal, die de kracht van een mens ondermijnt. Paulus heeft het er in zijn tweede brief aan de Korinthiërs over: een omkering van zwakte tot kracht. Bescheidenheid, onzekerheid, voorzichtigheid, transparant, onvoorspelbaarheid, dialoog, kwetsbaarheid, deugdzaamheid, gemeenschapszin en liefde. We snakken naar bestuurders die dit in zich herbergen. Dit type bestuurder noem ik maar even de ‘zachte heelmeester’.
Dit perspectief zet zich af tegen het idee van de ‘krachtige bestuurder’, iemand die keuzes durft te maken, een sterke overtuiging heeft en anderen daarin weet mee te nemen, duidelijk is, eenduidigheid uitstraalt, een sterke wil iets te bereiken voor de organisatie (of voor zichzelf), de werkelijkheid naar zijn of haar hand weet te zetten, iemand die doelen weet te behalen op een wijze die anderen niet doorzien. Iemand, kortom, die geluk afdwingt, zoals een oude paradoxale voetbalwijsheid zegt. Dit type bestuurder noem ik de ‘sluwe vossen’.
Mijn observatie is dat ‘zwakke waarden’ in onze tijd in toenemende mate worden gezien als de belangrijkste bron van legitimatie en gezag van bestuurders. Anderzijds, als het puntje bij paaltje komt, of zoals Hannah Arendt zegt, when the chips are down, grijpen we soms besmuikt en met enige schaamte terug op het ideaal van de sluwe vos. Deze ‘harde’ kant van besturen kan een taboe worden in het licht van mooie waarden en deugden. Maar zijn we dan uiteindelijk bestuurlijk gezien niet veel verder van huis? Kan het zo zijn dat, als bestuurders moeten navigeren door een woelige zee, zachte waarden eerder in de weg zitten dan dat ze helpen?
In voetbal zit meer wijsheid dan gedacht, want het was niemand minder dan Machiavelli die over dit paradoxale gegeven, het afdwingen van geluk, schreef in De prins.
“Het is mij niet onbekend dat er veel mensen zijn geweest en nog zijn, die menen dat alles hier op aarde in die mate door het lot en door God wordt bestuurd dat men er met al zijn intelligentie niets aan kan veranderen en er zelfs niets tegen kan doen. En op grond hiervan zou men van mening kunnen zijn dat het zinloos is zich ergens voor in het zweet te werken en dat men zich beter door de grillen van het toeval kan laten leiden. (…) Maar om de vrije wil van de mens niet te ontkennen, wil ik hier toch als mijn mening naar voren brengen dat het waarschijnlijk zo is dat het lot de helft van onze zaken in handen heeft, maar dat het de andere helft of praktisch de andere helft aan ons overlaat.”[1]
Tegenover het noodlot (Fortuna) zet Machiavelli niet de deugd, maar de wilskracht: virtú. Het lijkt sterk op het Latijnse virtus, dat deugd betekent. Maar hij gaat niet zonder meer mee in de deugdethiek zoals die door Aristoteles, of in de scholastiek door bijvoorbeeld Thomas van Aquino naar voren is geschoven. De Fresco’s van Lorentzetti in het Palazzo Pubblico in Siena zijn daar een mooi voorbeeld van. Daar wordt de deugd naar Machiavelli’s idee te veel geromantiseerd als een abstract ideaal, met een ondubbelzinnig onderscheid tussen goed en kwaad. In Machiavelli’s ogen ligt dit vaak ingewikkeld. Wat het goede is om te doen, kan van tijd tot plaats veranderen. De vraag is, bestuurlijk gezien, hoe goed je de tijd en de plaats waarin je leeft kunt lezen – niet hoezeer je je bekwaamt in de deugden.
Virtú, zou je kunnen zeggen, bepaalt dus de helft van wat te beheersen is, het noodlot de andere helft. Als Machiavelli de mensen die de tragiek volledig omarmen op hun plek zet, heeft hij het nog over God. Maar in zijn eigen beschrijving van het noodlot verdwijnt dit aspect. Hij laat daarmee zien dat het noodlot en virtú niet twee volstrekt verschillende dingen zijn, in de zin dat het ene van buiten de mens komt, en het andere van de mens zelf. Het noodlot neemt alleen maar toe naarmate het ons minder goed lukt om vooruit te kijken en naarmate we meer passief zijn.
Andersom, tragiek neemt af naarmate het ons lukt om op basis van verstandig handelen het noodlot te temmen – zoals we dijken bouwen om de loop van een rivier in te dammen. Tragiek is daarmee niet iets dat ons louter overkomt, iets dat onvermijdelijk is. Tragiek komt door ons eigen handelen tot stand. Maar dit is natuurlijk een gezamenlijk en historisch handelen, en de gevolgen zijn nooit helemaal te overzien. Het noodlot blijft altijd tot op zekere hoogte onkenbaar (want anders kon je het immers gemakkelijk veranderen). De vraag is volgens Machiavelli of je, gezien deze onkenbaarheid, toch slim genoeg bent om ‘het moment te pakken’ als een gunstige situatie zich voordoet.
Voor Machiavelli is het heel belangrijk dat de ambiguïteit van het noodlot (dat je niet precies weet waar je nu wel en niet wat aan kunt veranderen) niet verlammend dient te werken voor de leider, maar dat het alleen maar motiveert om toch te handelen. Immers, wij zijn in het noodlot zelf geïmpliceerd, door de wijze waarop we handelen, door de besluiten die we nemen. Wij staan er niet buiten. Maar dit blijkt niet iets eenvoudigs:
“Het gevolg hiervan is dat het goede niet altijd en overal hetzelfde is. Want als iemand voorzichtig en geduldig te werk gaat en de tijdsomstandigheden zich daarbij zo ontwikkelen dat zijn handelwijze goed is, gaat het hem voor de wind. Als de omstandigheden echter veranderen, komt hij ten val omdat hij geen verandering aanbrengt in zijn wijze van optreden. Maar niemand is zo wijs en zo verstandig dat hij zijn gedrag altijd aan de situatie weet aan te passen.”[2]
Voor Machiavelli geldt eigenlijk: er zijn zachte waarden nodig als er zachte waarden nodig zijn, en doortastendheid als doortastendheid vereist is. Beide hebben hun eigen tijd en legitimiteit. Duidelijk is in ieder geval dat hij over die gewiekste kant van besturen wil blijven spreken, omdat het er nu eenmaal is, en omdat het van belang is.
In een fragment over tegenspraak, bijvoorbeeld, legt hij in een paar zinnen haarfijn uit waarom tegenspraak zo ingewikkeld is. U weet, de zachte heelmeester staat open voor tegenspraak, organiseert ook zijn of haar eigen tegenspraak, en zijn of haar deur staat, meestal figuurlijk, altijd open. Het hoofdstukje heet: ‘Hoe men vleiers uit de weg moet gaan’:
“Ik wil het nu nog hebben over een uiterst belangrijk punt en een gevaar waartegen heersers zich maar moeilijk kunnen verdedigen, als ze niet zeer verstandig zijn en gelukkig in de keuze van hun medewerkers. Ik bedoel hier de vleiers, waar de hoven vol van zijn. Want de mensen gaan zo op in hun eigen zaken en laten zich zo daardoor verblinden dat ze nauwelijks nog in staat zijn zich tegen deze ziekte te beschermen. En wanneer ze zich ertegen willen beschermen, lopen ze het risico dat ze zich de verachting van hun omgeving op de hals halen. Want de enige manier om je tegen vleierij te wapenen, is te zorgen dat de mensen in de gaten hebben dat ze je niet voor het hoofd stoten als ze je de waarheid zeggen. Maar wanneer iemand je de waarheid kan zeggen, brengt men geen respect meer voor je op.”[3]
Deze laatste zin is vanuit het perspectief van de zachte heelmeester een achterhaald gegeven. We hebben juist wel respect voor mensen die zich laten tegenspreken. We hebben respect voor kwetsbare bestuurders. Maar toch moeten we dit niet te snel terzijde schuiven. Want het is weldegelijk zo dat bestuurders graag gelijk willen hebben, en als hun ongelijk wordt aangetoond, dit het gezag van de bestuurder kan aantasten – zeker naarmate dit vaker gebeurt. Hoeveel kwetsbaarheid ook, op enig moment moet er toch een besluit worden genomen, en als de inhoud van dat besluit niet van de bestuurder komt, waarom zou hij of zij dan degene zijn die moet besturen? En soms moet je toch onwelgevallige besluiten nemen, ondanks alle tegenwicht? Tegelijkertijd is het natuurlijk zo dat als een bestuurder zijn medewerkers het gevoel geeft dat ze zelf het besluit hadden kunnen nemen, dat besluiten nemen een democratische ervaring is, dit het gezag en de legitimiteit van het bestuur kan vergroten. Maar dit, volgens mij Machiavelli’s punt, is een wankel evenwicht. Soms is het nodig zacht te zijn, soms gewiekst. Soms moet de deur open staan, maar soms moet die ook dicht.
Je zou dit ‘politieke of bestuurlijke helderheid’ kunnen noemen, zoals ook de Franse fenomenoloog Merleau-Ponty schetst in een analyse van Machiavelli. Volgens hem wordt Machiavelli vaak ten onrechte getypeerd als iemand die bereid is menselijke waardigheid te offeren ten behoeve van effectief bestuur. Dat zijn we machiavellisme gaan noemen. Merleau-Ponty schrijft:
“Er is een wijze van Machiavelli afkeuren die machiavellistisch is. Het is de vrome list van diegenen die hun en onze ogen op de hemel van principes richten om ze af te leiden van wat ze doen. En er is een wijze waarop je Machiavelli looft die het tegengestelde is van machiavellisme, omdat ze in zijn oeuvre de bijdrage aan politieke helderheid eert.”[4]
Bestuurlijke helderheid is inzien dat goedheid soms catastrofaal is, en wreedheid soms minder wreed dan het gesuste geweten. Machiavelli illustreert dit aan de hand van de opstand van Pistoia, en het wrede ingrijpen van Cecare Borgia. Pistoia werd verscheurd door interne fracties, wat leidde tot chaos en geweld op straat. De fracties trokken zich weinig aan van het centrale bewind van Borgia en kwamen in opstand. Borgia koos ervoor om de fracties, weliswaar met middeleeuws geweld, om te brengen en de opstand neer te slaan. Het volk vond dit aanvankelijk wreed, maar uiteindelijk zorgde dit ervoor dat de vrede, rust en eenheid in Pistoia en in de stadstaten van Romagna weerkeerde. De afweging was dat als hij de opstand niet had neergeslagen, de verdeeldheid en het geweld zouden toenemen, er burgeroorlog zou uitbreken, en er uiteindelijk veel meer slachtoffers zouden vallen.
Wat dichter bij huis: Soms zal het voor een bestuurder nodig zijn iemand te ontslaan, een team uit elkaar te halen, een wet erdoorheen te drukken, op je strepen gaan staan, omdat je weet, of liever: vermoedt, dat iets laten bestaan wat de organisatie of de politiek ondermijnt uiteindelijk meer slachtoffers zal brengen. Maar of en wanneer dat zo is, blijkt onkenbaar – tegelijkertijd kan het nodig zijn met geestdrift de toekomst naar je hand te zetten.
Het tweede punt van bestuurlijke helderheid is dat het noodlot nooit willekeurig is. Dat wat ons overkomt, dat wat we niet kunnen voorspellen, is altijd historisch en door mensen geproduceerd. Zoals gezegd, de mens staat niet buiten het noodlot. Tegelijkertijd kan het noodlot, wat we misschien het beste kunnen vertalen als ‘het systeem’ of de ‘systeemwereld’, zich aan ons opdringen, we hebben het gevoel dat we alleen maar mee kunnen buigen met het systeem, maar het niet kunnen doorbreken.
Machiavelli antwoordt in de Discorsi:
“Maar opgeven mag men nooit: want de fortuin [of ‘het systeem’] bewandelt kromme, onbekende paden, en waar die heen leiden weet men niet; en daarom dient men altijd te blijven hopen en nooit de moed op te geven, hoe kritiek de situatie en hoe hoog de nood ook is.”[5]
Hoewel de nadruk op zachte waarden heel begrijpelijk is, en voor een deel ook wenselijk, moeten we oog hebben voor het feit dat goed bestuur niet per se volgt uit deze zachte waarden. Zachte waarden kunnen ook tot slecht bestuur leiden, als het wordt gebruikt voor window dressing, zelfrechtvaardiging, afschuiven van verantwoordelijkheid voor het systeem (het noodlot), of tot het onvermogen om besluiten te nemen of een situatie te lezen. Bovenal kunnen zachte waarden ertoe leiden dat de noodzaak tot sluwheid in bestuur en politiek onder het tapijt van de liefde wordt geschoven – en dat is de allergevaarlijkste plek voor sluwheid. Laten we dat, in Fortuna’s naam, voorkomen.
Henk den Uijl (1987) is filosoof en werkt bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). In 2022 promoveerde hij op het onderwerp ‘praktische wijsheid in bestuur en toezicht’.
- Machiavelli, Niccolò, De heerser (origineel: Il Principe). Vertaald door Frans van Dooren. Amsterdam: Athenaeum, 2012, p.182
- Ibid. p. 184
- Ibid. p.176-178
- Merleau-Ponty, Maurice. ‘A note on Machiavelli’, in: Signs (origineel: signes), Northwestern University Press, 1964, p.223.
- Machiavelli, Niccolò, Discorsi. Gedachten over staat en politiek. Vertaald door Paul van Heck, Amsterdam: Ambo, 1997, p.368.