Ontmaskering

Christelijk geloof en cultuur
dr. A. v.d. Beek

Het boekje, waaraan we hier aandacht geven, bevat de uitwerking van de inaugurele rede, waarmee prof. dr. A. v. d. Beek zijn intrede deed als hoogleraar Symboliek aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam [1]. Er is al veel commentaar op geleverd. Verschillende bladen publiceerden een interview met de pas aangetreden hoogleraar. Verschillende commentaren van met name mensen, die het niet met Van de Beek eens zijn, konden we lezen, waarbij sommigen het heel bont maakten, zoals M.A. Smalbrugge in Centraal Weekblad, die Van de Beek zelfs een vriend van Job noemde: zoals de vrienden van Job wel haarfijn het kwaad weten aan te wijzen, maar geen troost bieden, zo zou ook Van de Beek uit de hoogte oordelen zonder erbarmen en zonder uitweg te bieden. In verschillende reacties proeft men diepe emoties. Meestal wijst zoiets erop, dat de schrijver op wie men reageert ook veel emotie op tafel heeft gelegd. In het geval van Van de Beek is dat ook zeker het geval. Nu houd ik daar persoonlijk wel van, want het gaat in de theologie niet om cleane wiskundige formules, maar naar wij geloven, om zaken van leven en dood. Van de Beek durft zijn nek uit te steken, durft onafhankelijk te zijn. Hij probeert niet in het gevlei te komen bij de gereformeerde orthodoxie, hoe dicht hij daar in sommige opzichten ook bij staat. Met zijn vaak verdedigde stelling, dat God zelf ook mede schuldig is aan het kwaad in deze wereld, staat hij in ieder geval heel ver bij deze stroming vandaan. Anderzijds is hij in toenemende mate een kruistocht begonnen tegen elke vorm van christelijk vooruitgangsgeloof, zoals dat in de negentiende eeuw opgeld deed, maar ook dominant was in de tijd, waarin Van de Beek student was, de jaren ’60 van de twintigste eeuw. Reeds geruime tijd geleden nam hij zeer beslist afstand van zijn voorganger in Leiden, H. Berkhof. Het duidelijkst valt dat te lezen in zijn bijdrage aan het boek Waar is God in deze tijd (Callenbach, l994). De bijdrage gaat over de betekenis van de geschiedenis in de theologie van H. Berkhof. Evenals in de rede, die we hier bespreken, blijkt ook in deze bijdrage al de voorkeur van Van de Beek voor het opnieuw nadenken over de posities in de oude kerk. Berkhof plaatst hij in de school van Antiochië, zichzelf in die van Alexandrië.

Nu vind ik zulke interpretaties altijd moeilijk. In de eerste plaats moet je al heel veel weten van een betreffende tijd en een betreffende stroming om zulke vergelijkingen te kunnen maken. In de tweede plaats, hoe langer iets geleden is, hoe meer interpretaties er in omloop zijn. In de derde plaats: herhaalt de geschiedenis zich werkelijk?

Die vragen heb ik ook bij de werkwijze, die Van de Beek toepast in het boekje, dat nu voor ons ligt: Ontmaskering. Zijn grondthese is hier, dat de apologeten van de oud-christelijke kerk niet gepoogd hebben een synthese te bereiken tussen christelijk geloof en hellenisme, zelfs niet dat ze bruggen hebben willen slaan om intellectuele heidenen te overtuigen van het feit, dat het christelijk geloof zo gek nog niet was, maar dat ze louter de bedoeling hadden het voze van het heidendom te ontmaskeren. Vandaar de prachtige afbeelding van het dodenmasker van Tut-Anch-Amon op de omslag van het boekje. Achter de schone buitenkant is niets anders dan de dood. Dat wilden de apologeten van de oude kerk vertellen, dat moeten theologen ook vandaag weer vertellen.

Van de Beek gaat het vak Symboliek geven. Het gaat in dit vak met name over de belijdenissen van de oude kerk. Zijn rede eindigt met te stellen, dat theologen vandaag zich weer op de oude kerk moeten oriënteren om ook vandaag de voze cultuur van het westen te kunnen ontmaskeren.

Het is duidelijk, dat Van de Beek een paar dingen heel hoog zitten. In de eerste plaats het verderfelijke van de imperialistische westerse cultuur. Hij is waarschijnlijk nooit zo’n cultuuroptimist geweest, maar vooral zijn ervaringen de laatste jaren in derdewereldlanden enerzijds en in Amerika anderzijds hebben hem steeds negatiever gestemd over het westen. Hij schreef deze rede na een verblijf in Princeton en op vele bladzijden is de pas opgedane ervaring van het decadente Amerikaanse leven voelbaar. Het is dan ook helemaal in de lijn van deze rede, wanneer Van de Beek in een interview met Trouw zegt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september: ‘er moest gewoon iets gebeuren. Zulke terreuracties zijn natuurlijk nooit goed te keuren, maar even had ik ook het gevoel: er gebeurt tenminste iets’.

In de tweede plaats zit Van de Beek het cultuurvriendelijke van de kerken in het westen heel hoog. Die twee dingen hangen natuurlijk samen. Wanneer de westerse cultuur zo bedorven is als Van de Beek stelt, dan moet de kerk zich daar radicaal van distantiëren. In plaats van dat de kerk dat doet, maakt ze veeleer van de nood een deugd, zegt Van de Beek, want de theologie ziet God overal in zijn vernieuwende werk bezig in deze wereld door de Geest. Zelfs de IZB is in deze valkuil gestapt, gezien de publicatie Uitgedaagd door de tijd (Boekencentrum, 2000).

Wat is mijn antwoord hierop? Ik vind, dat het pleidooi van Van de Beek gehoord moet worden. Hij heeft een paar belangrijke punten te pakken. Je moet bijna een tijdrede bij de oud-gereformeerden gaan horen om nog serieus iets te vernemen over de oordelen van God. Bij al het goede dat er verder van gezegd kan worden, stelde de dienst in de Domkerk naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september me in dit opzicht ook teleur. Het is in de grote kerken allemaal wel erg lief en vriendelijk geworden. We voelen ons in het algemeen ook heel goed op ons gemak in de westerse samenleving, terwijl dit toch een samenleving is, die zowel in de kentheoretische grondslagen als in de ethische beslissingen de God van de bijbel niet mee laat doen. Hoe kan het bestaan, dat we ons in zo’n samenleving toch zo goed thuis voelen? Die vraag mogen we onszelf best eens stellen. Ik vind ook, dat de critici van Van de Beek hem op dit punt veel te weinig tegemoet komen. Eerder merk ik irritatie.

Of komt dit alleen maar, omdat Van de Beek alles veel te ongenuanceerd naar voren brengt? Dat zou kunnen, want ongenuanceerd is het inderdaad wel. Dat geldt voor hetgeen hij schrijft over de westerse cultuur. Dat geldt naar mijn idee ook van de manier waarop hij de oud-kerkelijke apologeten interpreteert. Misschien is dit boekje te dun om genuanceerd te kunnen zijn. Op zijn minst zou men echter in de voetnoten enige discussie verwachten met vakgenoten, die er heel anders over denken. Maar niets van dat alles. Van de Beek wekt de indruk zonder meer de enige echte interpretatie te bieden en alle anderen zijn dwaallichten. Afgezien van de vraag of dit zo wetenschappelijk is, overtuigt het ook niet. Dit klemt te meer, omdat er nogal wat consequenties aan zijn interpretatie vastzitten met het oog op het heden.

Om een voorbeeld te geven. Zelf weet ik niet zo heel veel van de oud-christelijke apologeten. Alleen heb ik me een keer verdiept in het geschrift Apologeticum van Tertullianus, met name in die beroemde passage waar Tertullianus zegt, dat de ziel van nature christelijk is (anima naturaliter christiana). Ik heb deze nu nog weer eens over gelezen en wat me dan opvalt is, dat ik zo’n passage onmogelijk alleen maar ontmaskerend kan vinden. Ik vind er een vergaande aanpassing in terug aan het hellenistisch spraakgebruik, maar ook aanpassing aan hellenistische ideeën, bijvoorbeeld de preëxistentie van de ziel. Ik vind er eveneens een ultieme poging in terug om het christelijk geloof voor te stellen als de diepste vervulling van het mens zijn. Wanneer je christen wordt, kom je als mens eindelijk tot je zelf, wil Tertullianus toch zeggen. Tenslotte zie ik Tertullianus ook erg zijn best doen om de christelijke God heel dichtbij te brengen, want hij zegt, dat de meest verstokte heiden op beslissende momenten een monotheïst blijkt te zijn, omdat hij in nood roept: ‘God, help’ en niet: ‘goden, help’. Daarom is de ziel van nature christelijk, dat wil zeggen monotheïstisch, want de islam bestond nog niet en het jodendom had voor Tertullianus geen eigen bestaansrecht meer helaas.

Nu vraag ik mij af, wanneer ik nu al enkel op grond van één citaat van Tertullianus tot zo’n andere interpretatie kom, hoe zal dat dan zijn met al die andere citaten, die Van de Beek geeft en die ik niet kan verifiëren. Mijn wens is dus, dat Van de Beek in de toekomst wat meer met andere interpretaties in discussie gaat om zo zijn eigen interpretatie overtuigender te maken. Nu getuigt hij meer dan dat hij overtuigt.

Er is nog een punt waar ik mijn vragen bij heb en dat is het eveneens ongenuanceerde cultuurpessimisme. Cultuurpessimisten zijn er al heel veel geweest. Je hoeft er ook geen christen voor te zijn. ‘We leven in een bezeten wereld. En wij weten het.’ Met die gevleugelde woorden begon de grote geschiedschrijver J. Huizinga in 1935 zijn boek In de schaduwen van morgen. Maar wat was het alternatief in die jaren, die zozeer gestempeld werden door het crisisgevoel van de ondergang van het Avondland? Uiteindelijk hebben het Nationaal Socialisme en het Communisme er goed garen bij gesponnen.

Met ontmaskering alleen zijn we er niet. Wat is het alternatief? Ontmaskering alleen schept een vacuüm, waarin juist weer ethisch relativisme en zelfs nihilisme kunnen toeslaan. Iets van dat ethisch relativisme zie ik ook bij Van de Beek zelf, wanneer hij van die verschrikkelijke aanslagen op 11 september zegt, dat er toen tenminste iets gebeurde. Zo’n uitspraak kan wat mij betreft niet door de beugel. Want hoe verworden de westerse samenleving ook mag zijn, het is ondenkbaar, dat omgekeerd Amerikanen dergelijke terroristische aanslagen zouden beramen in welk islamitisch land dan ook. En zou dat dan misschien toch met het christendom te maken hebben? Zou het christendom toch een cultuur gevormd hebben, waar andere en betere ideeën heersen over menselijke waardigheid dan binnen het moslim fundamentalisme? Het relatieve mag in de theologie en in de ethiek nooit geminacht worden. Kerstening is altijd een torso, leerde Van Ruler ons. We moeten de kerstening niet volkomen onderuit halen door op haar torso-karakter te wijzen. We moeten danken voor het relatief goede. We moeten daar ook voor vechten. Doen we dat niet door alles tot op het bot van de dood te ontmaskeren, dan zouden we geheel onbedoeld wel eens de machten van het absolute kwaad in de kaart kunnen spelen.

Ik zie bij Van de Beek wel aanzetten om temidden van alle ontmaskering ook nog iets te zeggen over wat ons dan positief te doen staat. Maar zijn ontwerp roept erom, dat dit meer invulling krijgt. Misschien komt hij dan wel uit bij een maatschappijkritische theologie, die verandering en vernieuwing bevordert. Zonder de grote dromen van de jaren ’60. Nuchterder, bescheidener, maar toch de wereld als Gods goede schepping niet prijsgevend, levend in de verwachting van het Rijk.

  1. Uitg. Meinema, Zoetermeer 2001, 100 pag., €10,80