Oude en nieuwe lezers
Binnen de gereformeerde gezindte is de vraag naar de bijbeluitleg, met name het gebruik van historisch-kritische en literaire methoden een omstreden zaak [1]. Verdraagt een visie op de Schrift die er van uitgaat dat de bijbel van kaft tot kaft Gods Woord is zich met een manier van uitleggen die haar leesregels ontleent aan algemene historische en literaire methoden die in de moderne bijbelwetenschap gehanteerd worden? Met de regelmaat van de klok klinken verwijten dat ook onder ons het spoor der vaderen verlaten wordt en de bijbelkritiek geruisloos ingang vindt. Gesprekken hierover lopen vaak stuk op de tegenstelling tussen bijbelgetrouw en modern.
Nu is er inderdaad reden op je qui vive te zijn. Je kunt zozeer gebiologeerd zijn door de context van je eigen tijd en door de menselijke factoren dat het karakter van de Schrift als betrouwbaar openbaringsgetuigenis verdampt.
Maar wat dan? Want de uitdaging van de Verlichting en de moderniteit ligt er. Het is bovendien dringen op het veld van exegetische methoden en leeswijzers. En soms bekruipt je het gevoel dat de bijbeltekst verdwijnt onder de vracht aan hermeneutische en exegetische vooronderstellingen. Ten koste van de gewone bijbellezer die het gevoel heeft dat je minstens allerlei theorieën onder de knie moet hebben alvorens de Schrift met vrucht te kunnen lezen. Als dat het resultaat zou zijn, hebben we de Reformatie die de bijbel in handen van het kerkvolk gaf, verraden! Nu moet je natuurlijk toegeven dat de bijbel een weerbarstig boek is dat zijn geheimen niet zomaar prijs geeft. Tussen de tekst van toen en de huidige lezer liggen eeuwen. Generaties voor ons hebben de bijbel gelezen. Je staat als postmodern mens in een traditie. Niemand leest blanco alle rationalistische vertogen over objectief uitleggen ten spijt. En theologen staan altijd in het spanningsveld van methodisch ambachtelijk werken en gelovig verstaan.
Intussen gaan de discussies voort. Daar is de confrontatie van het bijbels wereldbeeld met het wereldbeeld van de natuurwetenschap. Dat stelt je de vraag naar de geldigheid van het spreken van de bijbel als boek van de oudheid binnen de moderne cultuur. De christelijke geloofsleer die de bijbel als eenheid ziet staat menigmaal op gespannen voet met het historisch-kritisch onderzoek dat een verscheidenheid aan bronnen, tradities en theologieën onderscheidt. Hoe consistent is de Schrift? In de derde plaats is er de benadering van de kant van de godsdiensthistorici die je voor de vraag stellen naar het eigene van de Schrift. Ik ontleen deze drie discussiethema’s aan een boek van de Amsterdamse hoogleraar Eep Talstra over methoden van uitleg van het Oude Testament. Voor mijn gevoel komt zo’n boek als geroepen omdat de auteur zich niet wil overleveren aan het hierboven geschetste dilemma tussen Schriftgetrouw versus modern.
Het is bepaald geen gemakkelijk boek, hoe helder het ook geschreven is. Maar wie de moeite neemt om de schrijver op zijn rondleiding te volgen komt veel aan de weet inzake exegese en hermeneutiek. De titels van de verschillende onderdelen spreken voor zich: de werkomgeving (1), de werkplaats: traditie en ambacht, een overzicht over de taak van de exegeet, toegelicht aan de hand van de zegen van Aäron (2); de werkindeling, een gesprek over methoden en een eigen plaatsbepaling (3); werk in uitvoering: de toepassing van het door Talstra gekozen model aan de hand van een exegese van 1 Koningen 21 (4), terwijl in hoofdstuk 5 de methoden betrokken worden op verschillende genres: de taal van de instructie (Deut. 4), de profetie (Jes. 46), de liturgie (Ps. 67 en 93). Hoofdstuk 6 geeft een beknopte samenvatting.
Waarom is dit boek voor mij belangrijk en hoop ik dat velen het zullen bestuderen? In de eerste plaats steekt de auteur niet onder stoelen of banken dat hij zijn exegetisch ambacht verricht als gelovige die zich verbonden weet met de gereformeerde confessie. Exegese voltrekt zich niet in een ivoren toren. De exegeet werkt niet blanco, maar wordt ook voortdurend uitgedaagd tot positiekeuze. Wie als godsdiensthistoricus het Oude Testament ziet als een bundel geschriften over de religie van Israël, ingebed in het geheel van de antieke wereld kiest net zo goed a priori positie als wie het Oude Testament bestudeert als deel van de gezaghebbende Schrift.
In de tweede plaats maakt de auteur duidelijk dat er geen koudwatervrees behoeft te bestaan voor (godsdienst-)historische en literaire methoden. Sterker nog: juist ambachtelijk werken verdiept het inzicht in wat er staat en behoeft niet in tegenstelling te staan tot gelovig luisteren. ‘Een mens kan naar mijn ervaring heel goed zowel gelovig als nieuwsgierig zijn en tegelijkertijd ook methodisch strikt’ (blz 11). Toen ik dat las moest ik denken aan mijn leermeester, prof. dr. W.C. van Unnik: geleerde van formaat, thuis in de Umwelt van het Nieuwe Testament als geen ander en tegelijk iemand die zijn werk deed vanuit een diepe, gelovige eerbied voor de bijbeltekst. Ook Talstra laat de teksten spreken. Hij wijst een uitlegkundige methode die je eerst uitdenkt en vervolgens op de bijbeltekst loslaat, af. De methode komt op uit het nauwgezet werken aan de tekst, met voortdurend in het achterhoofd de vraag: Staat het er werkelijk? Grote aandacht schenkt hij aan de overlevering en de toeëigening van teksten in een proces van hernieuwd verstaan. De openbaring, zo zou je kunnen zeggen, doorloopt een geschiedenis en draagt daarvan de sporen.
Op een boeiende manier laat de schrijver dit proces zien aan de hand van de herinterpretatie van de zegen van Aäron in Psalm 67, de overlevering van de traditie in 1 Koningen 21, de interpretatie van Psalm 93 in Israël en in de christelijke gemeente.
Een derde punt dat me opviel is de voorzichtige manier waarop de schrijver positie kiest in het geding tussen enerzijds historisch-kritische exegeten en anderzijds een meer literatuurwetenschappelijke benadering. Talstra zoekt naar een integratie waarbij hij uitgaat van de tekst als tekst – compositie gaat voor reconstructie, lezen we op bladzijde 115 –; anders gezegd: de synchrone analyse gaat voor de diachronische. Tenslotte noem ik als belangrijk punt dat de schrijver het ambacht beoefent niet los van de leesgemeenschap van de christelijke gemeente. Inventarisatie en analyse van een tekst voert tot de derde stap van de interpretatie waarbij de context van de lezer meespreekt. De fictie van de universele en neutrale lezer is onhoudbaar in de exegese. De tekst heeft geklonken in een lezende en overleverende gemeenschap en komt opnieuw in de gemeenschap tot klinken in de eredienst als Woord van God.
Het zal duidelijk zijn dat exegese door Talstra breed gedefinieerd wordt en verschillende competenties vraagt. Het betekent ook dat we niet moeten toegeven aan de tendens de hermeneutiek de plaats te laten innemen van de exegese. Hermeneutiek is geen los leverbare intellectuele activiteit. Zij ligt in de processen van overlevering en tekstwording in de bijbel zelf. Profeten bijvoorbeeld oordelen anders over politieke items dan tijdgenoten of moderne politici en historici doen. Psalm 93 spreekt anders over het koningschap van de HERE dan de veel oudere Ugaritische mythologie. Zo maar twee voorbeelden die duidelijk maken hoezeer exegese een theologisch vak is. Waarbij de exegeet allereerst het spreken over God in de tekst als literatuur volgt en vervolgens de generaties van lezers van de tekst in hun spreken over God. Totdat hij komt aan een grens, namelijk het punt van de vraag aan actuele lezers of zij waarheid vinden in de keuzes die de teksten representeren, anders gezegd of ze bereid zijn de pretentie van de bijbeltekst te aanvaarden dat niet alleen mensen over God spreken, maar dat evenzeer JHWH over mensen spreekt (308v).
We verkeren bij Talstra in een heel ander klimaat dan we doorgaans verbinden aan de woorden ‘historisch-kritische wetenschap’. Vaak was het resultaat een atomisering van het bijbels getuigenis en het afpellen van allerlei lagen totdat men een bepaalde acceptabele kern over hield. Men denk bijvoorbeeld aan de discussies over de historische Jezus. In dit boek bepaalt de eerbied voor de tekst het ambachtelijk werken. Hoe wil de Schrift zelf verstaan worden? Met zijn boek werpt hij ook een dam op tegen een postmoderne belevingscultuur, waarbij elke beleving evenveel waard is en het sola scriptura evenzeer verdampt.
Er blijven vragen. Hoe zit het met de verhouding tussen exegese en dogmatiek? Wat is de betekenis van de canon? Graag had ik ook wat meer gehoord over de moeilijke vraag naar de historische betrouwbaarheid, de verhouding tussen verhaal en feit. En heel praktisch: hoe kan de gemeentepredikant of de toeruster met dit boek werken. Misschien ziet de schrijver kans om zijn wetenschappelijk betoog in een handzaam boekje om te werken ten dienste van de gewone bijbellezers. Want uiteindelijk gaat het daar toch om: dat de bijbel ook in onze postmoderne cultuur gelezen wordt als Gods bevrijdend getuigenis.
- Ontwerpen, deel II onder redactie van E. Noort e.a.Uitgeverij J.H. Kok, Kampen 2002, 320 blz. €29,90