Hoop op God

Eschatologische verwachting
Dr. Jan Hoek

De toekomstverwachting neemt in de gereformeerde belijdenisgeschriften een bescheiden plaats in [1]. Dat leidde en leidt binnen de gereformeerde gezindte nog al eens tot de klacht dat er over de wederkomst en alles wat daarmee samenhangt zo weinig gesproken wordt. En dat waar in de bijbel de christelijke hoop zo’n grote plaats inneemt. In onze tijd wordt de gereformeerde theologie van twee kanten uitgedaagd om dit bijbels getuigenis opnieuw te doordenken en de eigen traditie te herijken. Aan de ene kant is er de uitdaging van een modernistisch denken dat het bijbels spreken over de wederkomst op de wolken des hemels afdoet als verouderde mythologie. Er zijn voorts de vragen over zin en zingeving, hoop en wanhoop die in het huidig denkklimaat gesteld worden. Valt er nog wat te hopen en zo ja, wat betekent dat voor ons leven hier en nu? In de tweede plaats zien we binnen de gereformeerde gezindte een sterke, door Amerikaanse publicaties gevoede, invloed van een evangelisch christendom, dat niet zelden fundamentalistische trekken draagt en met zijn stellige beweringen gemeenteleden voor hun visies zoekt te winnen. Vooral na 11 september 2001 beleeft de christelijke fictie in Amerika hoogtijdagen. De serie Left Behind over Armageddon en het einde der tijden voert de bestsellerslijsten aan en verslaat zijn duizenden. Dit mengsel van Amerikaans chiliastisch denken en bijbelse motieven, met zijn zwart- wit tegenstellingen, roept overigens protest op, zoals me duidelijk werd uit een boekbespreking in de NRC van 11 juni waarin de recensent deze romans typeerde als ‘christelijke pulp’. Of die typering terecht is, laat ik in het midden. Duidelijk is wel dat dit alles de missionaire arbeid van de kerk niet ten goede komt.

Ik ben daarom dankbaar voor de hier te bespreken studie van dr. Hoek die temidden van de uitdagingen van links en rechts een begaanbare weg wil wijzen voor de gereformeerde theologie inzake de eschatologische vragen. Het is een uitermate helder geschreven studie die zowel leesboek als leerboek is. Als leesboek is het stichtelijk in de beste zin van het woord. Als leerboek zal het goede diensten kunnen bewijzen vanwege de vele informatie die geboden wordt en de vaak puntsgewijze opzet, waarbij Hoek graag werkt met het getal zeven. De auteur is met vele theologen in gesprek op een uitermate sympathieke wijze, die zich kenmerkt door een combinatie van bescheidenheid en mild-kritische zin. Dat leidt tot een evenwichtige beoordeling. Zelf spreekt me dat zeer aan. Ik kan me voorstellen dat sommige wellicht iets minder evenwicht op prijs gesteld zouden hebben in de weging van argumenten. Je daagt dan meer uit en prikkelt lezers tot tegenwerpingen. Ik laat het aan de lezers over, wat op de lange duur meer zoden aan de dijk zet.
Het boek heeft geen strakke opzet. De hoofdstukken laten zich bijna los van elkaar lezen. Na een inleidend hoofdstuk over de kenmerken van de bijbelse hoop volgen hoofdstukken over de toekomst voor Israël, de hermeneutische vragen in de omgang met de bijbel, de hoop voorbij de dood, de hoop voor de geschiedenis met een excurs over het chiliasme, het spreken over het oordeel en het eeuwig leven, terwijl het laatste hoofdstuk een historische schets geeft over de eschatologische verwachting door de eeuwen heen. De opzet bevreemdt enigermate. Het is me niet duidelijk waarom deze historische schets pas aan het eind komt. En evenmin waarom de auteur eerst ingaat op de vragen rondom Israël – met alle hermeneutische achtergronden van dien – en daarna pas zijn kaarten op tafel legt inzake de hermeneutiek van de toekomstverwachting. Maar misschien heeft Hoek dat met opzet gedaan om op die wijze te ontkomen aan een dor en strak betoog.

De schrijver wil als gereformeerd theoloog voor alles leerling zijn van de Schrift. Daarbij is de gereformeerde traditie hem lief. Maar dat betekent niet dat die traditie voor hem een laatste woord vormt. Hoek probeert ook nieuwe impulsen te geven die leiden tot correctie en aanvulling van deze traditie. Dat blijkt in de eerste plaats uit de grote aandacht voor de toekomst van Israël, een vergeten hoofdstuk in de gereformeerde confessie. Hoek probeert daarbij verschillende klippen (vervangingstheologie, twee-wegen leer, een massieve opvatting ten aanzien van land en staat) te vermijden. Daarbij blijft zijn positie ten aanzien van de landbelofte in eschatologisch perspectief wat vaag. Ook de passages over Zacharia 14 helpen me in dat opzicht niet verder. De vraag blijft toch bij mij achter: Wat betekent het ten aanzien van de vragen rondom een eventuele Palestijnse staat en de verdeling van het land als je zegt: christenen zullen van harte achter de staat Israël staan en waar mogelijk constructief bijdragen tot het creëren van mogelijkheden tot vreedzaam samenleven van Joden, Palestijnen en andere volken in het Midden – Oosten. Wat is die bijdrage dan en hoe kan de theologie hier verheldering bieden? Voor mijn besef ligt hier op de achtergrond toch de vraag naar de verhouding tussen het eschaton en de geschiedenis ook naar zijn politieke kant.

Een tweede punt waarop Hoek duidelijk verder gaat is zijn voorzichtige positieve waardering van het chiliasme. Hoek gaat hier in zijn kijk op geschiedenis en eschaton duidelijk andere wegen dan bijvoorbeeld Van de Beek door onbevangen te spreken over tekenen van Gods Koninkrijk die we mogen oprichten, Dat lijkt me terecht, zoals ik ook met hem van mening ben dat de betekenis van het chiliasme ligt in het feit dat we daardoor zien dat de geschiedenis lichtpunten kent in het laatst der dagen. Ook hier probeert de schrijver voorzichtig een eigen weg te gaan tussen Messiaanse overmoed en apocalyptische resignatie. De schrijver zit voor mijn gevoel wat op het spoor van Miskotte en Van Niftrik die Openbaring 20 zien als een getuigenis aangaande de lichtzijde van de geschiedenis als gevolg van de doorwerking van Christus’ opstanding. Persoonlijk deel ik die mening, maar blijf dan voor mezelf wel met de vraag zitten of dit nog chiliasme te noemen is. Ik denk dat de echte chiliasten toch het gevoel hebben dat hun een fopspeen gereikt wordt. Het blijkt ook uit Hoeks analyse dat het makkelijker is om aan te geven wat we niet willen dan wat we op gereformeerd standpunt voorstaan. Dat is geen verwijt aan de auteur. Het illustreert wel onze verlegenheid.

Daarom was ik dubbel nieuwsgierig naar de hermeneutische visie die Hoek bij zijn overwegingen leidt. Ook hier treft je het brede en genuanceerde betoog van de auteur. Bij alle waardering voor de zoektocht van de auteur ben ik er toch niet helemaal achter wat Hoek nu exact bedoelt. Hij citeert met instemming de nadruk op letterlijkheid bij Paul, maar ook de vuistregels van Peels, die voor mijn gevoel beslist niet sporen met wat Paul wil. Het beeldend- evocatieve en actualiserend – symboliserend spreken dat volgens Peels het profetisch spreken kenmerkt, botst met de uitleg van Paul die met zijn letterlijk – eschatologische visie toch dicht tegen een chronologische lezing aan zit. Maar ook hier moet je m.i. zeggen dat we nog maar aan het begin van de bezinning staan. Wanneer we Calvijn en de klassiek –gereformeerde exegese van de eerste helft van de 20e eeuw op dit punt corrigeren staan we voor de vraag: Hoe dan wel?
Wat de auteur schrijft over hemel en hel, over ons levenseinde, over opstanding en eeuwig leven is ook pastoraal van eminent belang. Wel had ik graag gezien dat de schrijver de verhouding tijd en eeuwigheid breder had gethematiseerd en op dit punt de discussie met Moltmann had aangegaan. Gaat het bovendien in het eschaton alleen om onthulling, zoals Hoek op blz. 36 lijkt te stellen? Hoe rijmt zich dat met de voortgang van de geschiedenis en het werk van Christus en de Geest op weg naar de voleinding? Uit de woorden in Openbaring 10:6 ‘Er zal geen tijd meer zijn’ leidt Hoek af, dat de huidige gesteldheid van de schepping in ruimte en tijd tot een einde komt. Dit Schriftberoep lijkt me niet sterk. Exegeten wijzen er doorgaans op dat met ‘tijd’ in Openbaring 10 bedoeld is: Er zal geen uitstel meer zijn. Dat wil zeggen: de definitieve eindtijd breekt aan (zie bijv. de commentaren van Visser en Van de Kamp).

Hoek is tegenover een brede stroom in de huidige theologie zeer beslist in zijn afwijzing van de alverzoening De hel is een realiteit. En we mogen de ernst van een eeuwig verderf niet verzwijgen. Het lijken ook mij onopgeefbare noties. Tegelijk merk je in de wijze waarop Hoek dit alles aan de orde stelt hoe hij worstelt met deze vragen en op geen enkele wijze pastoraal kortsluiting wil maken. Hermeneutisch blijft het dan voor mij wel de vraag hoe je bijvoorbeeld de geladen woorden van Artikel 37 van de Belgica, geschreven in een tijd van vervolging als troost voor een verdrukte kerk – vertolkt in een zo geheel andere context. Hoe ga je bovendien om met noties als hel en verderf in een wereld waarin de TV ons dagelijks laat zien hoe het leven hier en nu voor tallozen een hel is? Wat zeg je pastoraal tegen mensen die geestelijk beschadigd zijn door een onbijbelse prediking die meer de angst voedde dan de ernst van het evangelie vertolkte? In dat opzicht vraag ik me af of de schrijver helemaal recht doet aan de intenties van Berkouwer in zijn polemiek met Antzen. De nadruk op het kerygmatisch karakter bij Berkouwer is bij hem nooit ten koste gegaan van een miskenning van de ernst van de bijbelse waarschuwing. Zijn verzet ging m.i. vooral tegen een objectivering die mensen er toe verleidt afstandelijk te spreken over de hel als werkelijkheid. Dat zijn positie door anderen in een universalistische zin is uitgewerkt geef ik toe, maar persoonlijk ben ik altijd getroffen door de pastoraal – kerygmatische toonzetting van Berkouwers spreken. Loopt juist de orthodoxie ter rechter zijde niet het gevaar zeer informerend te spreken zonder dat de pastorale ernst gehoord wordt. Spreken over de ernst van de gesloten deur gebeurt toch altijd bij de gratie van een open deur.

De door mij gemaakte opmerkingen mogen voor de auteur een bewijs zijn met hoeveel interesse en instemming ik zijn boek gelezen heb. Het is een studie die zowel predikanten en kerkelijke werkers als ook gemeenteleden veel te bieden heeft, als een hulp bij de preekvoorbereiding en de persoonlijke doordenking van de vragen. De grondtoon van de hoop geeft aan dit boek iets blijmoedigs. De hoop op God is geen projectie, geen zeepbel, maar heilrijke werkelijkheid dank zij het kruis en de opstanding van Christus. Daarvan te spreken, daaruit te leven is het allerbelangrijkste wat ons in de huidige tijd die balanceert tussen weemoed en wanhoop, tussen angst en genot te doen staat.

  1. Boekencentrum, Zoetermeer 2004, €24,90, 344 p.