De verdwijning der engelen uit kerk en theologie
Wie het omslag bekijkt van dit mooi uitgegeven boek, ziet een merkwaardige New Age achtige voorstelling: engelen in een surrealistische omgeving, die mensen geleiden naar een tunnel van licht, waar aan het einde iemand hen staat op te wachten [1]. In feite gaat het hier om een paneel van een drieluik van Jeroen Bosch, een groot kunstenaar uit de middeleeuwen.De tunnel van licht is thans zeer bekend uit de talrijke verhalen van mensen, die een ‘bijna dood ervaring’ meemaakten. Lichtende gestalten, engelen, spelen in deze ervaringen ook bijna altijd een rol.Zo verbindt het omslag van dit boek de middeleeuwen en de postmoderne tijd. In de middeleeuwen behoorden de engelen geheel en al tot het wereldbeeld. Er is nauwelijks sprake van een natuurlijke en bovennatuurlijke wereld. In de talloze wonderverhalen van die tijd merkt men, dat die twee werelden eigenlijk in elkaar vervloeiden. Daarna kwam echter Descartes en nog weer later de Verlichting. Natuur en bovennatuur raakten van elkaar gescheiden en volgens Kant is rationele kennis alleen mogelijk ten aanzien van de waarneembare wereld, gevangen in de categorieën van ruimte en tijd.Meer en meer werd de ratio het alles beheersend kennisprincipe en zo verdwenen de hemel en de engelen steeds meer uit het zicht. Intussen is door het postmodernisme het primaat van de ratio weer behoorlijk terug gedrongen en nu lijkt er dus ook weer plaats voor ervaringen van engelen zonder dat die meteen door het denkende deel der natie als bijgeloof worden bestempeld. Het denkende deel der natie is er immers intussen wel achtergekomen, dat de mens meer is dan zijn verstand en dat het verstandig is, dat in allerlei opzicht te beseffen.
Het probleem van de verdwijning van de engelen lijkt dus intussen weer opgelost. De schrijver van dit boek, een studie die gold als proefschrift bij prof.dr A. van de Beek, denkt hier echter anders over. De engelen, die thans door mensen gezien worden, zijn anders dan de engelen, zoals we uit de bijbel leren kennen, zegt hij. Hij zegt dat niet alleen, maar toont dat ook overtuigend aan door zowel uitvoerig alle bijbelplaatsen na te gaan, waar de engelen ter sprake komen als verschillende thans in omloop zijnde verhalen over engelen te analyseren.
Het is een boeiende , zeer goed leesbare studie, die ik dus ook met een gerust hart kan aanbevelen aan elke leek, die geïnteresseerd is in het onderwerp.
Intussen heeft het boek bij mij meer vragen opgeroepen dan beantwoord. Enkele ervan wil ik noemen. De schrijver toont aan, dat de oudste voorstellingen aangaande engelen, die we in de bijbel tegenkomen, ontleend zijn aan voorstellingen in Mesopotamië en Ugarit aangaande een hemelse raad, een koning met een hemelse hofhouding.Dit betekent natuurlijk niet, dat deze voorstellingen daarom nergens op gestoeld zijn. Misschien gaan ze terug op een oeropenbaring aan de mensheid, die in allerlei godsdiensten een eigen gestalte heeft aangenomen. Maar op deze vraag is moeilijk een antwoord te geven. Beter is dan te onderzoeken welke functie deze voorstellingen precies gekregen hebben in het geloof van Israël en in hoeverre ze onopgeefbaar zijn om de kern van dit geloof niet te verliezen. Daarover lees ik dan op p. 105 het volgende:’De oudtestamentische voorstelling van engelen heeft vooral theologisch-kerugmatische functies. De ontzagwekkende hemelingen, die zich rondom de troon van YHWH bevinden, doen de mens iets ervaren van de heiligheid, majesteit en transcendentie van God. Dit impliceert dat de oudtestamentische uitspraken over engelen in wezen uitspraken over God zijn, verwoord in een oude Nabij -Oosterse vorm. De kosmos die in de apocalyptiek als bezield wordt voorgesteld, staat in aanbidding voor YHWH (Dan. 7:10-11).De numineuze serafs geven YHWH de eer die Hem toekomt. Dergelijke voorstellingen hebben het doel de Israëlieten te stimuleren, om eveneens YHWH te aanbidden.’(Cursivering in dit citaat is van mij.) De vraag die dit citaat bij mij oproept is: waarom zouden wij vandaag nog aan die vorm uit het Nabije Oosten van enkele duizenden jaren geleden gebonden zijn? En moet ik mij de kosmos als bezield voorstellen, omdat de apocalyptiek dit deed? Op deze vragen geeft de schrijver geen antwoord. Enerzijds laat hij in heel zijn studie zien, dat de voorstellingen van engelen de eeuwen door cultuur gebonden voorstellingen zijn geweest en dat de oudste voorstellingen pre - Israëlitisch zijn. Anderzijds wordt voortdurend gesteld, dat wij door de Verlichting het ware zicht op de engelen zijn kwijt geraakt en dat deze invloed van de Verlichting ook thans nog zo sterk is, dat de engelen voorlopig in kerk en theologie nog niet kunnen terugkeren. Postmoderne engelenervaringen worden dan ook niet als nieuwe cultureel bepaalde engelenervaringen gezien , ergens op de grote lijn der mensheid, zeg maar vanaf Ugarit, maar als slappe aftreksels van wat ooit de echte bijbelse engelenervaringen waren. Dit begrijp ik niet goed. Hoe kan enerzijds het cultuurbepaalde van de engelenvoorstellingen ook in de bijbel worden erkend en kunnen anderzijds toch de bijbelse voorstellingen ( waarin trouwens ook ontwikkeling is aan te wijzen!) als normatief worden aangewezen?
Gaandeweg heb ik me bij het lezen van deze studie afgevraagd of de verdwijning van de engelen wel het eigenlijke thema is, waar De Graaff ten diepste in is geïnteresseerd. Gaat het hem niet veel meer om de verdwijning van God? Daar opent zijn studie in ieder geval wel mee. Hij borduurt voort op de grote vragen, waar zijn vader, dr. F. de Graaff, zich zijn hele leven mee heeft bezig gehouden: de dood van God in onze westerse door wetenschap en techniek gedomineerde cultuur. Dat is inderdaad een zeer fundamentele thematiek. De thematiek van de verdwijning van de engelen is daaraan wel verwant, maar niet hetzelfde. God is gekend en aanbeden in allerlei verschillende culturen met zeer wisselende aandacht voor het wezen en de functie van engelen. Thans zijn de engelen in veel gevallen weer terug , terwijl de God van de bijbel niet terug is. Een zeer vaag algemeen religieus gevoel kan samengaan met een zeer duidelijke ervaring en beschrijving van engelen, zoals de schrijver zelf vaststelt. Geeft dit feit alleen al niet aan, dat we de verdwijning van God en de verdwijning van de engelen niet geheel op één lijn kunnen stellen?
Wanneer ik nog eens kijk naar het citaat hierboven, dan zou ik zeggen: de vraag voor ons vandaag is dus hoe wij YHWH kunnen aanbidden met behulp van voorstellingen van onze cultuur. Dan denk ik aan de wetenschappelijke voorstellingen van het heelal en de sterrenwereld. Hoe oneindig groot moet de God zijn, die dit alles heeft geschapen.Dit moderne wereldbeeld kan ons angst inboezemen, maar dat hoeft niet, wanneer wij ons oor te luisteren leggen bij wat de bijbel over deze God te melden heeft , zijn openbaring in Jezus Christus. Oneindig groot en hoog is Hij en tegelijk onvoorstelbaar dichtbij. Iets van datzelfde ervoeren mensen ook in de oude voorstellingen van engelenverschijningen: een God, die oneindig ver en tegelijk zeer nabij was. Wij moeten niet blijven treuren over wat we door de Verlichting zijn kwijt geraakt. We moeten zoeken naar taal van vandaag om God te prijzen.Wel moeten we de rationalistische reductie van de werkelijkheid, zoals die ten gevolge van de Verlichting heeft plaats gevonden bestrijden. Daar was bijvoorbeeld Rudolf Boon in zijn studie: Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof, een cultuur-kritische studie (1983) al mee bezig. Hij legt er vooral de nadruk op, dat we de symbooltaal van de bijbel weer moeten leren verstaan. Het gaat er niet om of er engelen zijn in de zin van : binnen ons wereldbeeld te traceren en te fotograferen. Het gaat erom dat we de mythische taal van de Schrift weer als taal van een geheel eigen waarde leren ontdekken.
Langs die twee lijnen zou ik het dus zelf willen zoeken. Aan de ene kant worden we door een modern wereldbeeld uitgedaagd in de taal van dat wereldbeeld God te denken, te aanbidden en te prijzen. Aan de andere kant moeten we ons voortdurend oefenen de taal van het mythische wereldbeeld te proeven en niet als achterhaald terzijde te leggen. Dan komt er ruimte voor nieuwe voorstellingen en blijft er ruimte de oude voorstellingen te waarderen. De schrijver gebruikt trouwens tientallen malen het woord ‘voorstelling’, wanneer hij beschrijft hoe in de bijbel en in de traditie over engelen werd gedacht. Maar telkens vroeg ik me af of hij de strekking van dit woord wel beaamde. Want uiteindelijk blijkt het bij hem om veel meer dan voorstellingen te gaan, zijn althans vele ervan ook voor ons normatieve verwoordingen. Daarom loopt hij uiteindelijk ook vast naar mijn mening, heeft hij geen wisselgeld in de tijd van vandaag. Wanneer wij het woord ‘voorstelling’ gebruiken zit daar een combinatie in van openbaring en ervaring. De openbaring als ontmoetingsgebeuren wordt verwoord in taal, die men kent, hetzij vanuit de cultuur, de overlevering of vanuit oermenselijke symbolen (archetypen).Daarin ligt de kracht (het authentieke) en de zwakte (het culturele of psychologische aspect) van de voorstelling. We hoeven daarom niet op voorhand te treuren wanneer voorstellingen veranderen of wegvallen. We moeten wel onderzoeken of hier ook iets substantieels verloren gaat en hoe we dat opnieuw zouden kunnen verwoorden. Die opgave komt na het lezen van deze studie des te sterker op mij af en daarvoor dank ik de schrijver hartelijk
- Boekencentrum / Zoetermeer 2004, 252 blz. €22,50