Van Theemutscultuur naar walkman-ego

Contouren van postmoderne individualiteit
Harry Kunneman

'In dit boek probeer ik de complexe werkelijkheid te verhelderen van de Nederlandse samenleving aan het einde van de twintigste eeuw, met als leidraad het begrip postmoderne individualiteit.[1] Daarbij ben ik vooral op zoek naar aanknopingspunten voor een zeker optimisme over "onze" toekomst.'

Dit zijn de programmatische openingszinnen van het boek dat Kunneman, hoogleraar praktische humanistiek aan de universiteit voor humanistiek te Utrecht, alweer geruime tijd terug gepubliceerd heeft. Op de achterflap worden de termen theemutscultuur en walkman-ego nader uitgelegd. Theemutscultuur verwijst naar de oude tijd waarin het individu nauwelijks bestond, maar deel uitmaakte van een gemeenschap en zijn zin en betekenis aan die gemeenschap ontleende. Het walkman-ego is de moderne mens, op consumptie gericht en niet op gemeenschap en samenhang. Na wat geblader en een enkele blik op de literatuurlijst besloot ik het boek te kopen. Ik verheugde mij op een boek met mooie sociologische schetsen over de gevolgen van individualisering voor de maatschappij en de hulpverlening in het bijzonder, geplaatst in het kader van de postmoderne filosofie van Lyotard en de modernistische filosofie van Habermas. Bovendien suggereerde de openingszinnen een geëngageerde schrijfstijl. De auteur scheen zelf ook wat te willen zeggen en zou niet volstaan met het weergeven van ideeën van anderen.

Het is bij elkaar een merkwaardige bundel geworden van ruim 300 bladzijden. Opmerkelijk is allereerst dat het hier een bundel opstellen betreft, terwijl het tegelijkertijd gepresenteerd wordt als een doorlopend betoog. De auteur heeft de opstellen geredigeerd en een zekere samenhang aangebracht. En inderdaad, in de literatuurlijstjes bij de afzonderlijke hoofdstukken kom je voortdurend dezelfde namen tegen: Habermas, veel Habermas, maar verder ook Lyotard, veel Lyotard, en verder Irigaray en Derrida. Maar verwante thematiek leidt niet als vanzelf tot samenhang. Ondanks het feit dat Kunneman in de afzonderlijke opstellen verwijst naar vorige hoofdstukken en andere hoofdstukken in het vooruitzicht stelt, wil het vertoog maar geen betoog worden. Uiteindelijk komt het erop neer dat je als lezer zelf de verhaallijn moet aanbrengen.

Dat, terwijl het boek zelf al vermoeiend genoeg is. Het boek staat vol scriptietaal. 'In dit hoofdstuk zal ik eerst... om vervolgens ... en te eindigen met ...'

Verder levert het boek niet de beloofde eigen visie van Kunneman zelf. Hij blijft maar werken met de tegenstelling tussen Habermas en Lyotard. Op zich is het aardig om de discussie tussen beide heren te volgen, maar het lukt Kunneman niet om dit in eigen woorden en normaal Nederlands te doen. Zo gebruikt Kunneman zonder ironie woorden als fundeerbaarheid, ontmoralisering en deskundologisch, om hier slechts een enkel voorbeeld te noemen. De overlap tussen de hoofdstukken is eveneens schrikbarend. Het resultaat is uiteindelijk mager. Kunneman wil zijn winst met Habermas blijven doen, ook al heeft hij vooral veel op met het postmodernisme.

De slothoofdstukken over hulpverlening vormen de toepassing van zijn onderzoek naar postmoderne individualiteit. Tweehonderdveertig bladzijden Habermas en Lyotard moeten hier hun vruchten afwerpen. Het resulteert in kritiek op de professionalisering waarbij de cliënt aangepast wordt aan de technieken van de hulpverlener. De cliënt moet ruimte krijgen voor zijn eigen levensverhaal, dat hij zelf componeert. De hulpverlener dient hierbij de moed te hebben om zelf mens te zijn. Hij moet zich niet verschuilen achter zijn arsenaal aan techniek. Hij is geen robot. Het gaat om de ontmoeting die open is. De humanistische kritiek op de hulpverlening blijkt dicht bij de christelijke kritiek te liggen.

Kunneman heeft wat te zeggen. Hij heeft veel gelezen en is sociologisch en filosofisch op het gebied van de hulpverlening goed bij. Het voorwerk is gedaan. Maar de redacteur van Boom heeft hier gefaald. Een postmodern geïndividualiseerde redacteur zou in de confrontatie met zijn of haar auteur de moed moeten hebben een voor beiden kwetsbare ontmoeting aan te gaan. 'Harry', zo had hij/zij moeten zeggen, 'ik voel aan dat je het kunt. Je hebt echt wat te zeggen. Ik heb de indruk dat je ook enthousiast bent en wat wilt zeggen. Ik merk ook dat ik dat graag van je wil horen. Maar als ik je opstellen lees, merk ik dat ik moe word. Ik voel gewoon dat ik de aandacht verlies. Ik wil wel meegaan in je enthousiasme, maar het lukt gewoon niet. Ik heb de indruk dat je het alleen niet kunt. Het is te lang, te rommelig, te moeilijk en het bevat teveel herhaling. Ik heb soms het gevoel dat je je verbergt achter te moeilijke begrippen en teveel citaten. Je hoeft niet bang te zijn. Je mag er zijn, in al je eigenheid en kwetsbaarheid. Wees niet bang. Ik geloof in je. You're only human, maar dat ben je dan ook. En met een hart. Neem nu eerst twee weken vakantie en lees de hele Bob Evers-serie nog eens door. Vergeet even alles. Schrijf dan een kort boek, zo'n 150 bladzijden, waarin je alles wat je wilt zeggen, beknopt en helder weergeeft. Dat gedoe over Habermas en Lyotard staat al in je andere publicaties. Dat je gestudeerd hebt, weten wij al. Beperkt je nu tot je boodschap. Daarna zal ik het redigeren. Dan heb je kans op een ontmoeting met je lezer. Zo is het alleen geschikt voor mensen die wat willen weten over Lyotard en Habermas. Maar op dat gebied zijn er al zoveel boeken.'

  1. Uitg. Boom, Amsterdam 1996, 330 blz., F40,-