De pinkstergeest als de Trooster. 'Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven…' (Johannes 14:16).
Onlangs moest ik me bezig houden met het prachtige gedeelte van Paulus' brief aan de Romeinen, waarin hij een beschrijving geeft van het leven in het geloof, dat hij van verschillende kanten belicht. Ik bedoel nu de hoofdstukken 5 - 8. Het viel me toen op dat de Heilige Geest pas betrekkelijk laat ter sprake komt. Even in hoofdstuk 5:5 en 7:6, maar pas goed in hoofdstuk 8, waarvan het begin in de NBG-vertaling het opschriftje 'Leven door de Geest' meegekregen heeft. Zou je zijn naam al niet veel eerder mogen verwachten?, vroeg ik me af. In hoofdstuk 5 gaat het erover, hoe Christus' verzoenend werk voorafgaat en ten grondslag ligt aan onze rechtvaardiging door het geloof. 'Christus voor ons', zo zou je dat hoofdstuk kunnen typeren. Dan volgt hoofdstuk 6, waarin de band met Christus nauw aangehaald wordt. 'Wij met Christus', zou je van dat hoofdstuk samenvattend kunnen zeggen. De band met Christus is zo sterk dat wij met Hem één plant worden en het ervoor mogen houden, dat wij met Christus dood voor de zonde en levend voor God zijn. Wij zijn met onze Heiland als het ware in de hemel gezet. Maar hoe ontnuchterend is dan de werkelijkheid zoals die in hoofdstuk 7 beschreven wordt! 'Als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig' (vs. 21). En daarom: 'Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?' (vs. 24). De afstand tussen de gerechtvaardigde en verheerlijkte Christus en ons is hier tot een haast onoverbrugbare kloof geworden. Loopt het leven in het geloof niet op een grote teleurstelling uit?
Hoe opvallend dan dat hoofdstuk 8 het over de Geest begint te hebben! Direct al in vers 2: 'Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods', enzovoorts, tot zeventien keer toe. Zou de Geest hier niet daarom zo vaak genoemd worden, omdat er voor Hem werk aan de winkel is en Hij ons moet troosten over de teleurstelling van hoofdstuk 7? Je zou de volgorde van de hoofdstukken 5 - 8 in Paulus' brief kunnen verduidelijken met wat het evangelie over Petrus vertelt, die door het geloof op de golven gelopen heeft en er door kleingeloof doorheen is gezakt (zie Matth. 14:22-33). Eerst zien we Jezus alleen, zoals Hij over het water op het schip toeloopt. Hij heeft het bedreigende water overwonnen en Hij was daarin: 'Christus voor Petrus'. Maar daar blijft het niet bij. De Heiland nodigt Petrus uit om bij Hem te komen en zo in zijn overwinning op de tegenmachten te delen. De afstand wordt ingekort en het wordt een sterke levensgemeenschap: 'Petrus met Christus'. Maar dan ziet Petrus op de wind en de golven, wordt bevreesd en begint te zinken. Daar heb je de werkelijkheid van Romeinen 7: 'Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen?' Maar daar steekt de Heer Petrus de hand al toe: 'Kleingelovige, waarom zijt ge gaan twijfelen?' Dat was toch niet nodig? Is die uitgestoken hand van de Meester niet een uitbeelding van het specifieke werk van de Heilige Geest? Van de Geest die volgens vers 26 van Romeinen 8 onze zwakheid te hulp komt (ons taaleigen vereist hier: ons in onze zwakheid te hulp komt)? Romeinen 8 is het hoofdstuk van de Heilige Geest als de Trooster. Juist na ervaringen als van Romeinen 7 en Mattheüs 14 leer je Hem in die hoedanigheid kennen.
Persoonlijk noch gemeentelijk groeien we toe naar een geloofsclimax, die ons tot aan of zelfs tot over de drempel van het koninkrijk Gods brengt. Onze persoonsgeschiedenis en ook de kerkgeschiedenis vertonen geen opgaande lijn. 'Wir sind nur Bettler', schreef Luther vlak voor zijn dood op een papiertje, 'Wij zijn maar bedelaars', en dat is waar. En daarom zullen we de Heilige Geest hoe langer hoe meer als Trooster nodig hebben en leren kennen, die ons troost over ons tekort, onze tegenslagen en onze nederlagen. 'Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn' (Romeinen 8:16). Als onze eigen geest zo onder de indruk is van het 'ik, ellendig mens' van Romeinen 7, dat hij haast niet vol durft te houden dat wij kinderen Gods zijn, dan slaat de Trooster in Romeinen 8 zijn arm om onze schouder en zegt ons dat we het toch zijn. Niet dat wij onder zijn therapie slechts ternauwernood aan de twijfel ontkomen; als Trooster doet Hij zijn werk goed, zoals aan de blijde en zekere geloofstoon van Romeinen 8 te merken is. Maar de zekerheid die de Trooster geeft is steeds minder zelfverzekerdheid en steeds meer geloofszekerheid.
Pinksteren is het feest van de Geest. Van de Geest die door de Here Jezus de Trooster genoemd wordt. 'Feest' en 'troosten' lijken elkaar uit te sluiten. Het gebruik dat vandaag van Pinksteren gemaakt wordt versterkt dat nog. Pinksteren wordt daarbij immers voorgesteld als een volgeladen boom met bladeren en vruchten, dat wil zeggen met charisma's en christelijke deugden. En het is waar: Pinksteren kan zo rijk niet worden voorgesteld, of in Christus is het er allemaal. Maar de Heilige Geest moet het ons toeëigenen en Hij doet dat als Trooster. Dat wil zeggen dat al het triomfantelijke eraf en eruit is. Ik ben wel eens bang dat de moderne uitbundigheid voor Pinksteren als feest van de Trooster geen antenne meer heeft. Komt voor velen de Geest niet meer met trofeeën dan met troost? Ik begon met te zeggen dat de naam Trooster die de Here aan de Heilige Geest (zoals trouwens ook aan zichzelf, want Hij noemt de Geest als plaatsvervanger van Hem de andere Trooster!) gegeven heeft, iets laconieks heeft. De Meester kijkt ermee over alle begin-enthousiasme heen en zegt dat wij de Geest vooral als Trooster nodig zullen hebben. Met laconiek bedoel ik niet cynisch of ironisch, maar nuchter. De Here is met deze naam de Goede Pastor en Hij zoekt er de schapen mee op die onbedacht hun herder hebben verloren. Is dat trouwens niet een reden om Pinksteren wel terdege als een klinkend feest te vieren?