Wanneer tijdelijkheid en eeuwigheid elkaar raken

Gesprek met Pieter Nouwen
Het licht is zichtbare muziek en muziek is hoorbaar licht. Daarom kan het zonlicht ons net als muziek laten verlangen naar oneindigheid. Deze woorden legt de auteur Pieter Nouwen zijn personage de lichtwachter Pedro de Luna in de mond, in de gelijknamige roman uit 1993 (p. 121). Het is een kenmerkend citaat, niet alleen voor Luna, maar ook voor de schrijver zelf. Muziek en licht spelen in zijn boeken een belangrijke rol.

Pieter Nouwen steekt in zijn werk zijn huidige religieuze houding niet onder stoelen of banken. Twee romans en een verhalenbundel verschenen er tot heden, alle uitgegeven in het kleine literaire fonds van Uitgeverij Thoth te Bussum. Vanaf zijn debuut De god in de machine (1991) zet Nouwen consequent de beperkingen van een twintigste-eeuwse levensbeschouwing tegenover de rijkdom van de westerse culturele christelijke traditie.

Vijf hoofdstukken uit de geschiedenis van twijfel en overtuiging luidt de ondertitel van Nouwens verhalendebuut. Het zijn vijf verhalen op geloof of ongeloof. De ongelovige wordt een lesje geleerd, de (goed)gelovige krijgt soms de deksel op zijn neus. Maar relativerend of vrijblijvend zijn de verhalen bepaald niet. Steeds is de vraag: is deze zichtbare wereld wel de enige echte werkelijkheid? Wat bevindt er zich achter deze wereld? Zelfs als hoofdpersoon en lezer op het verkeerde been blijken te zijn gezet, blijft die vraag knagen.

Nouwens verhalenbundel en zijn romans zijn een hartstochtelijk pleidooi voor 'betekenis en moraliteit'. Dat pleidooi is verbeeld in goed geschreven en smakelijk vertelde geschiedenissen, waarin de licht-filosofische uitweidingen en contrasterende nevenverhalen of verhalen-binnen-het-verhaal opvallen. Het zijn wel ideeënromans die de lezer te verstouwen krijgt. Niet alles is getekend naar het leven. Er wordt ook een betoog neergezet. Met overtuigings- en verbeeldingskracht weet Pieter Nouwen de lezer te krijgen waar hij die hebben wil: in het rijk waar rationaliteit en verbeelding samenvloeien. En dat is het terrein waar geloven op de loer ligt, zo blijkt bij allerlei slag van schrijvers. Bij Nouwen is een inmiddels verkregen gelovige levenshouding een van de motivaties van zijn schrijverschap geworden. Niet dat hij getuigt. Maar hij laat zien.

Pieter Nouwen (1949) groeide katholiek op, verloor in de jaren van het existentialisme zijn vanzelfsprekende geloof, liet later naar eigen zeggen ook de moraliteit van christendom én existentialisme achter zich - met een achteraf bezien niet zo terecht beroep op Wittgenstein; vergelijk Dostojewski's 'Als God niet bestaat is alles geoorloofd' -, maar kwam in een als crisissituatie ervaren situatie tot inkeer. 'Genade' werd een sleutelwoord. De wereld een liefdevolle schepping. God verleent betekenis aan onze werkelijkheid, en daarmee is de moraliteit gegeven.

Toen aan zijn werk als redacteur buitenland van Elseviers Weekblad een einde kwam (verbeeldend naverteld in de reeds genoemde, spannende en rake roman De lichtwachter), besloot Pieter Nouwen afleiding te zoeken in het schrijven van een detective. De detective is niet gepubliceerd, maar met het schrijven ging hij door. Doordat zijn schrijven samenviel met de religieuze ontwikkeling van zijn denken, is Nouwens werk een krachtiger confessie van het christendom geworden dan hij zelf misschien had voorzien.

Nouwens recente, zeer hecht gecomponeerde roman Het negende uur (1997) beleefde dankzij opvallende aandacht in de (orthodoxe, protestantse) christelijke kring een spoedige tweede druk. - Zou dat meer marginale literaire oeuvres gebeuren? Dat bijvoorbeeld alleen de lezers van de highlight-bladen Groene of VN een bepaalde auteur kopen, en bijna niemand anders, omdat Volkskrant en NRC de zaak wegschrijven of negeren (dubbelabonnees daargelaten)? Dat zo goed als de hele oplage van een werk terecht komt bij lezers van Elsevier? -

Nouwen ondertussen 'apprecieert ieders waardering', zei hij onlangs in Vrij Nederland. Op een bepaalde doelgroep richt hij zich niet, maar hij verzet zich wel tegen een cultuur waarin alles wat met christelijk geloof te maken heeft bij voorbaat lachwekkend wordt gevonden. Dat acht hij 'een typisch Nederlands fenomeen'.

Kentering

Met deze uitspraak past Pieter Nouwen in het betrekkelijk nieuwe, eveneens Nederlandse verschijnsel van een voorzichtige kentering op juist dit punt. Al ver voor het historische Boekenweekthema van 1997, 'Mijn God', werd door columnisten en essayisten van NRC Handelsblad en de Volkskrant de vermeende achterlijkheid van het culturele christelijke standpunt nadrukkelijk ter discussie gesteld, waarna die door anderen uiteraard werd herbevestigd. Waarop Trouw dan weer reageerde met een veelheid aan gast-essays waarin werkelijk alle standpunten aan bod kwamen. Die columnistenstrijd zal met ups en downs voorlopig wel door blijven gaan.

Daarnaast is er inmiddels een heel aantal schrijvers aan te wijzen die ruimte laten aan de verbeelding zonder voor de verleiding te vallen de lezers naar een oneindig heelal te voeren, evenals schrijvers die gewoon aangeven met regelmaat en met zegen naar de mis te gaan. Ik noem in dit verband maar eens Renate Dorrestein. Men kan ook denken aan de polemiserende, ethische en inmiddels praktiserend-joodse houding van Andreas Burnier. Of aan Vonne van der Meer, Willem Jan Otten, Oek de Jong.

Niet voor niets bevindt Pieter Nouwen zich enigszins aan de zijlijn. Zijn werk is op het punt van religie opvallend expliciet. Waar een gerenommeerd schrijver als Marcel Möring al opzien baart met een behoedzaam geformuleerd religieus standpunt (terwijl hij zich daarnaast nota bene als seculier-joods afficheert), daar is het voor een relatief beginnend (hoewel overigens erg productief) auteur in het huidige klimaat nog wel even afzien als hij zich zo profileert als Nouwen doet. In Nederland.

Katholiek

Pieter Nouwen is nu vrij gevestigd journalist en schrijft artikelen van onder andere bedrijfseconomische aard. Daarnaast publiceert hij over ecologische vraagstukken, waarvoor hij een diepgaande interesse heeft, die ook merkbaar is in De lichtwachter. Hij woont samen met zijn vrouw, musicologe Tine Nouwen, in het dorpje Nederland (Ov.). Daar werden ze gastlid van de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar Pieter Nouwen voelt zich Latijns-katholiek: 'Ik ben een behoorlijke zuiderling, heb een hang naar de Zuid-Europese landen: Italië, Spanje. - Het katholieke in mij zegt dat het mooi is wanneer in de liturgie alle zintuigen worden aangesproken, door middel van muziek, beeldende kunst, het liturgisch ritueel. Zelfs de geur hoort daar dan bij, in de vorm van wierook. Maar het aantrekkelijke aspect van de Reformatie is de vernieuwde aandacht voor het woord. In de vriendschap met de predikant die hier stond, heb ik daar veel meer oog voor gekregen. Door zijn preken maakte ik pas voor het eerst goed kennis met het Oude Testament.

Het mooist is natuurlijk een combinatie van katholiek liturgisch vieren en reformatorisch luisteren naar het Woord. Maar dat zal voorlopig een ideaal blijven.

Het "latijnse" in mij probeer ik overigens te beteugelen. Mijn neiging om te barok te schrijven, te larmoyant te worden.'

Woede

Het literaire werk van Pieter Nouwen polemiseert tegen veel hedendaagse denkbeelden, maar het één grote woedeuitbarsting tegen de huidige tijd te noemen, gaat hem te ver. 'Een woedeuitbarsting houd je geen honderden pagina's vol. Het zou niet goed zijn als alles wat je schrijft alleen uit een negatieve motivatie voort zou komen. Maar enige polemiek zit er wel in.'

Om duidelijk te maken waarom, verwijst hij naar een essay van Robert Lemm over zijn werk, dat onlangs verscheen in Bloknoot (nr. 21, augustus 1997). Lemm benoemt daarin het humane ideaal van de cultuur in voorafgaande eeuwen, dat vervat is in het drietal godsdienst, kunst en wetenschap. 'Dat zijn de verschijningsvormen van het ware, het schone en het goede. In deze tijd wordt een ander drietal gekoesterd: economie, politiek en wetenschap plus techniek. De economie, in het bijzonder economische groei, is de grondslag van het menselijk handelen geworden en is daarmee de plaats van de godsdienst gaan innemen.

Die ontwikkeling, die ongeremde ontwikkeling mag ik wel zeggen, leidt ertoe, dat de factor individuele menselijke geest aan belang inboet. Daar is steeds minder plaats voor. Ook het milieuprobleem is een gevolg van die beangstigende vorm van gulzigheid. Het is eten of gegeten worden. Alleen een religieus geïnspireerd antwoord kan hier een goed antwoord zijn.

Altijd al speelden macht en lust een rol, maar samen met de economisering van de samenleving zorgen zij momenteel voor een algehele regressie. Het humane ideaal is ver achter de horizon verdwenen. Inderdaad, die fenomenen vermogen mijn woede en frustratie te wekken.

Er mag meer worden gepolemiseerd, wat mij betreft. Iedereen loopt zo braaf achter iedereen aan. Voor een cultuur waarin buitengewoon veel gereisd wordt, is het verbazingwekkend hoe bitter weinig mensen over hun eigen enge levensbeschouwelijke grenzen durven kijken. Aan die na-aperij vermag ik mij ook wel te ergeren.'

Verborgen bijbelse motieven

Misschien is de polemiek in de roman Het negende uur het meest opvallend.

'Daarin heb ik geprobeerd twee volstrekt tegengestelde opvattingen tegenover elkaar te zetten: het ik-noem-het-nu-maar heidense, eigentijdse standpunt van de hoofdpersoon: de Bach-vertolker Edward Schneider, tegenover de diepe religiositeit van Bach. Schneider zingt de Christuspartij in de Matteüspassie weliswaar stilistisch voortreffelijk, maar veel liever had hij Wagner gezongen, natuurlijk.'

In de tegenoverliggende hoofdstukken ziet de lezer Bach aan het werk, voor wie - het citaat is historisch - "einddoel en eindoorzaak van alle muziek niet anders dienen te zijn dan Gods eer en de verkwikking van het gemoed", anders wordt het "gejank en gerammel". Voor Bach was het lijdensverhaal levende werkelijkheid.

'Bij wijze van contrast heb ik het verhaal van de moderne Schneider voor een deel verteld als een "fotografisch negatief" van het lijdensverhaal, zoals een recensent het omschreef. De chronologie van de gebeurtenissen rondom Schneider volgt de structuur van het evangelie. Het gezelschap gaat bijvoorbeeld op donderdag aan tafel - dat spiegelt het Laatste Avondmaal.'

Is dat geen boude profanisering? 'Nee, het geeft aan hoe ernstig de samenleving eraan toe is. Naar mijn gevoel, in tegenstelling tot wat her en der is geroepen in recensies, is de figuur van Schneider niet zo slecht. Veel eerder is hij een reguliere representant van deze tijd. Hij is deels gemodelleerd naar Wagner. Een artistiek prototype is hij. Iemand als Schneider kan zeer wel functioneren in deze tijd. En van iemand die op dit moment dus meer of minder acceptabel wordt geacht, is het bijzonder akelig dat hij een spiegelbeeld van de Christusfiguur blijkt te zijn.'

Op allerlei niveaus probeert Pieter Nouwen in Het negende uur de werkelijkheid van het lijdensverhaal opnieuw tegenwoordig te maken. 'In het boek komen op bepaalde punten nogal wat bijbelteksten voor. Je moet denk ik een goed bijbelkenner zijn om te kunnen zien waar het verhaal ophoudt en de bijbeltekst begint. Ik wist niet hoe het beter gezegd kon worden dan met die letterlijke bijbeltaal.'

Waar de Geest is gevlucht

"Waar de Geest is gevlucht, kan de liefde nooit een plaats krijgen", aldus het personage van de gravin op pagina 201 van De lichtwachter. Zij betrekt die gedachte op mensen. Maar wie kennis neemt van Nouwens visie op kunst en literatuur, ziet dat deze uitspraak ook op dit terrein van toepassing is.

'Je kunt de aanwezigheid van de Geest natuurlijk niet met een meetlat meten. Ik versta onder afwezigheid van Geest de afwezigheid van zin. En afwezigheid van zin is afwezigheid van betekenis van onze werkelijkheid en van moraliteit. Het geweten verdwijnt niet direct overal waar de religieuze overtuiging het laat afweten. Er is nog warmte van de godsdienst over waar het vuur al lang is verdwenen, zegt, meen ik, Guardini. Maar waar je nog geweten tegenkomt, is dat wel altijd een afgeleide van religie. Mensen en boeken die buiten de Geest om gaan, ontberen betekenis en daarmee de grond voor moraliteit.

Mij wordt vaak gevraagd waarom er religie in mijn werk zit. Waarom wordt mensen van wie het werk overstroomt van leegte eigenlijk nooit gevraagd waarom zij nog boeken schrijven? Het deprimerende, het zinloze, het lege, het niets is als een soort gif de Nederlandse literatuur aan het doordrenken, waarbij dan vervolgens de factor zin volstrekt uit het oog verdwijnt.'

Desgevraagd wil Pieter Nouwen wel voorbeelden noemen. 'Toen mijn verhalenbundel De god in de machine op de longlist voor de AKO-literatuurprijs stond, dacht ik: ik moet ook eens iets van de concurrentie lezen. Dat werd onder andere een boek dat geloof ik Het oog van de engel heet, van Nelleke Noordervliet. Waarom is, vroeg ik me toen af, dit allemaal opgeschreven? Het is één zinloze ellende, met op een figuur na alleen maar mensen die volstrekt niet deugen en onaangenaam doen tegen elkaar. Dat is niet eens een afspiegeling van de alledaagse werkelijkheid, want daar wordt ook nog wel vriendelijk gedaan. Ook als ik stukjes lees uit het werk van een Hermine Landvreugd, Grunberg, Zwagerman, blijf ik vragen: waarom heb je dat toch opgeschreven?

Sommige van die deprimerende boeken kunnen in technisch-ambachtelijke zin goede boeken zijn, maar waarom stelt iemand zijn talent in dienst van de leegte in plaats van zich aan de eerste de beste boom op te hangen?

Ik ken maar één schrijver die expliciet heeft gezegd dat er bij hem sprake is van nihilisme, "scheppend nihilisme" weliswaar, en dat is W.F. Hermans. Het is natuurlijk een contradictio in terminis, maar ik apprecieer dat hij hardop zei dat hij nihilist was.

Er is ook literatuur waarvan je kunt zeggen dat de zin in de lettertjes zelf zo eminent afwezig is, dat die afwezigheid het thema is van het werk. Dat is voor een deel zo bij Camus, en heel duidelijk het geval bij Kafka.

Een schrijver bij wie het fenomeen zin wél aanwezig is, is Simenon, die ik graag mag lezen. Godsdienst speelt bij hem geen expliciete rol, wel het besef van goed en kwaad. Dat geldt ook voor Thomas Mann, en voor Harry Mulisch, die ik van de Nederlandse groten de beste vind. Zijn Het stenen bruidsbed was destijds een zeer modern boek dat volgens mij veel invloed heeft gehad op de latere Nederlandse literatuur. Het is deprimerend maar de factor moraliteit is er ook volop in aanwezig. Achteraf kun je zeggen dat van dat moderne alleen het deprimerende is aangeslagen...

Manifest is de Geest in de Belijdenissen

van Augustinus, een werk dat behalve filosofisch en theologisch ook literair een klassieke tekst is. Bij poëzie denk ik aan het schitterende Zonnelied van Franciscus. Je moet in dit verband natuurlijk ook C.S. Lewis noemen. Buiten iedere categorie staat Shakespeare, wiens toneelwerk doorlopende verbeelding is van problemen rond het geweten, de moraliteit.'

Onmogelijke momenten, of: de werkelijkheid achter de zichtbare wereld

In de verhalen en romans van Pieter Nouwen doen zich op zeker moment "onmogelijke" gebeurtenissen voor. Waarom eigenlijk?

'Dat weet ik zelf ook niet precies. Waarschijnlijk heeft het te maken met mijn opvatting dat de empirisch waarneembare wereld niet gelijk staat aan de hele werkelijkheid, hoewel dat sinds de Verlichting het algemeen aanvaarde geloof is.

Mensen noemen Het negende uur wel magisch-realistisch, en vragen: heb je Hubert Lampo gelezen? Om die reden heb ik Johan Daisne's De trein der traagheid aangeschaft. Dat moet ik toch eens tot mij nemen. Wie ik in dit verband leuk vind, is Belcampo, in het bijzonder zijn verhaal 'Het grote gebeuren'.

Ook ben ik er wel van beticht dat ik iets van Borges heb meegekregen. Dat beschouw ik als een compliment. Borges probeert met een soort mathematisch geïnspireerde metaforen te raken aan iets wat denkbaar is maar waar je niet bij kunt: oneindige reeksen, oneindige regressies, eeuwigheid.

Zelden ben ik zo zenuwachtig geweest als toen ik het slot van Het negende uur ging schrijven. Er zitten vier of eigenlijk vijf lagen in dat boek, en in het slot komen de vragen naar tijd en eeuwigheid, leven en dood, schuld en mogelijke verzoening, het willekeurige en het noodzakelijke allemaal bij elkaar. De tijd van hoofdpersoon Schneider, de tijd van Bach, de tijd van de kruisiging van Christus, ook de tijd van de inspecteur die Schneiders curieuze dood onderzoekt, en de tijd van na Schneiders overlijden waaraan alle andere tijden ondergeschikt zijn - of is dat de eeuwigheid - moesten samenvallen? Hoe schrijf je dat allemaal op en blijf je toch geloofwaardig? Uit een aantal reacties mag ik opmaken dat dat is gelukt. Ik weet niet precies wat er allemaal gebeurt, maar wel dat het resultaat me bevalt.

Schrijven is een organisch proces. Al schrijvend ontstaan problemen, waarvoor verschillende oplossingen mogelijk zijn. Dan is het een kwestie van puzzelen hoe je die oplost. Ik wilde raken aan hoe een grote, verbonden werkelijkheid eruit zou kunnen zien.

Die "onmogelijke gebeurtenissen" hebben, denk ik, met Plato te maken. In het christendom zit een platoons element verweven. Dat merk je bij Johannes, bij Paulus en later zeker ook bij Augustinus. Ik acht die Griekse factor van groot belang. Het is spijtig, zelfs gevaarlijk, dat er momenteel theologen zijn die het Johannesevangelie opzij willen schuiven en zich willen beperken tot de synoptici. Ik zou de filosofisch-metafysische component van Johannes niet graag willen missen. Bij Plato is onze wereld slechts een deel van de werkelijkheid, en niet de werkelijkheid zelf. De platoonse ideeënleer is een component van de befaamde Proloog van Johannes. Het Logos-begrip is wezenlijk.' De lezer vergelijke met pagina 122 van De lichtwachter.

Uiteindelijk waagt Pieter Nouwen zich dan toch aan een duiding van wat er in zijn romans gebeurt. 'Misschien is het zo, dat ik met behulp van de technieken die in Het negende uur een rol spelen, en ook aan het slot van De lichtwachter, iets probeer aan te duiden van hoe die werkelijkheid die groter is dan onze waarneembare wereld eruit zou kunnen zien. We weten niet hoe die eruit ziet, maar die "onmogelijke gebeurtenissen" zijn misschien een poging om daar iets van zichtbaar te maken. Dan gebruik je beelden die waarneembaar zouden kúnnen zijn, want wij kunnen nooit iets bedenken dat uitgaat boven wat we in principe zintuiglijk zouden kunnen waarnemen of waarvan we kunnen denken dat we dat waar zouden kunnen nemen. Heel veel poëzie functioneert natuurlijk ook op die manier. Ik denk dat ik een poging doe om iets te laten zien van wat er gebeurt wanneer tijdelijkheid en eeuwigheid elkaar raken.'

Het licht en het verlangen

Wanneer Nouwen dat moment verbeeldt, lijkt de beeldende kunst nogal eens een rol te spelen. Er komen ook los daarvan veel verwijzingen naar bekende schilderingen voor in zijn werk, bijvoorbeeld om te beschrijven hoe het licht in een bepaalde situatie eruit ziet.

'Ik houd erg van schilderijen waar het licht een rol in speelt. Als er ergens een Vermeer hangt, zal ik die zeker gaan bekijken. Salvador Dalí heeft eens een lijstje gemaakt van schilders die hij aantrekkelijk vond, en buiten iedere categorie stond bij hem Vermeer. Ik ben dat met hem eens. Maar ik houd ook van Saenredam, Hopper, de Franse impressionisten.

Met knap geschilderd licht houd je de tijd vast. Als iets niet verandert door de eeuwen heen, is het wel de manier waarop de zon schijnt op een herfstmiddag om een uur of vijf. Of de weerschijn van licht op het water. Bij Vermeer zie je soms van die dubbele schaduwtjes op een witte muur. Dan weet je: buiten is water.

Zulk licht zet je stil bij je eigen tijdelijkheid. Je kunt er niet meer bij. Dat wekt verlangen, weemoed, want je zou er bij willen zijn. Tegelijk biedt juist geschilderd licht iets van permanentie. Dat licht dat Vermeer zo goed heeft gezien, ziet er exact hetzelfde uit als het licht dat ik nu zie. Het verheft je boven je eigen tijdelijkheid. Het biedt een schijn van permanentie op deze wereld.

Maar echte permanentie is er natuurlijk niet. En dan ben je weer bij het verlangen.

Dat verlangen naar permanentie raakt aan het religieuze, aan een religieuze gesteldheid.

Dat geldt bijvoorbeeld ook heel sterk voor de muziek van Schubert. Die kan je wijzen op je eigen eindigheid en je tegelijk laten verlangen naar permanentie. En overal waar naar permanentie wordt verwezen, is het religieuze in het geding.'

De tekst van dit artikel is gebaseerd op een interview tijdens de CLO-bijeenkomst op 7 maart 1998 in het Academiegebouw te Utrecht waarop Liter ten doop werd gehouden.