Anna, Hanna en Johanna

Over drie generaties vrouwen
Marianne Frederiksson

Terwijl moeder Johanna sprakeloos in een verpleeghuis haar laatste dagen slijt, probeert dochter Anna haar eigen leven beter te begrijpen.[1] Het feit dat zij niet meer met haar moeder kan praten is aanleiding voor haar om een reis te maken door het leven van haar moeder en grootmoeder. En juist Johanna wordt, hoewel ze zich niet meer kan uiten, als enige door haar dochter in de eerste persoon enkelvoud aan het woord gelaten. Anna verwerkt haar ervaringen tot een boek. Aan het eind van de tocht vraagt ze zich in een brief aan haar moeder af wat ze heeft willen bereiken:

"Wilde ik de weg naar huis vinden? In dat geval ben ik mislukt. Er was geen huis. (...) Ik weet niet eens of ik alles nu wel beter begrijp. Maar ik heb veel geleerd en ik ben in godsnaam niet van plan om te doen wat u deed, moeder: opgeven als de waarheid in duizend waarheden uiteenvalt."

Het boek is opgezet in vijf delen. De lange verhalen over grootmoeder Hanna en moeder Johanna worden omlijst door een inleiding, intermezzo en epiloog over dochter Anna. De laatste leeft in het heden, en zij is de enige van de drie van wie geen geboorte- en sterfjaar wordt gegeven. Haar toekomst is open, zij kan van richting veranderen.

Op de kaft een meisje met een vlecht en een bloemetjesjurk. Dat lijkt liever dan het leven is. In een boerenstreek, tegen de grens met Noorwegen aan, gaat de twaalfjarige Hanna werken als dienstmeid op de boerderij van haar oom. Ze wordt verkracht door haar neef Rickard en raakt zwanger, maar ze weigert met hem te trouwen. De kleine Ragnar is een mooie en vrolijke jongen. Na een paar jaar trouwt ze met een vreemdeling die zich als molenaar in de streek vestigt. Er komen meer zoons, en elke bevalling is een gevecht met de dood, als gevolg van de verkrachting. Tenslotte komt er een dochter:

"'Het is een meisje', zei ze en ze hoorde Hanna op de rand van de slaap fluisteren: 'God, heb medelijden, het arme kind'." Het meisje wordt Johanna genoemd, net zoals de dochter die de molenaar ooit in zijn eerste huwelijk had en die als kind stierf.

De molenaar sterft jong en Hanna trekt met haar kinderen naar de stad. Daar heeft Ragnar een vervoersbedrijf opgericht. De hele familie wordt arbeider. Als de kinderen groot worden, herhalen patronen zich. Eens was er Zwarte Rickard, de verkrachter; Ragnar blijkt een rokkenjager te zijn en veel later treft Anna een andere Rickard, ook iemand van wie wordt gezegd dat hij een rokkenjager is. Zijn moeder was een kille vrouw, die weinig liefde bij haar man vond. Zo hebben meer mannen die in de familie introuwen een kille, wrede of harde moeder, die hun zoons opgezadeld hebben met onmacht om een stabiele relatie op te bouwen met hun vrouw. Dochters erven van hun moeders de ergernis hierover, of een harde opstelling die de lastige man wegjaagt. Rickard, Anna's man, hierover:

"(..) Ik ben grenzeloos in het nadeel: ik ben degene die heeft gehoereerd, gelogen en bedrogen. Toch durf ik te geloven dat het anders had kunnen gaan wanneer jij een keer had geprobeerd te luisteren. Jij bent een erg trotse vrouw. Zo ben je opgevoed, dus dat verwijt ik je niet. Het was beneden je waardigheid om het überhaupt te proberen, of niet?"

Ragnars vrouw Lisa is een uitzondering. Zij stelt zich tegenover haar man meegaand, misschien zelfs laconiek op, en richt zich op de uitbouw van haar garen- en bandwinkeltje tot een goedlopende modezaak. Na de dood van Ragnar blijkt pas hoe ook zij geleden heeft onder het gedrag van haar man. Zij durft opgelucht te zijn dat hij er niet meer is.

Patronen herhalen zich, in het groot, maar ook in kleinere zaken. De drie hoofdpersonen hebben allemaal zware bevallingen. Hanna weigert haar laatste zwangerschap om gezondheidsredenen te laten afbreken; dat is een doodzonde, die een mens in de hel brengt. Anna ondergaat wel een abortus en ervaart pas jaren later het verdriet over dit kind. Johanna krijgt vier miskramen; Anna verliest haar zoontje Peter na een paar maanden.

Dan zijn er de sieraden die Astrid, de zus van Hanna, van haar moeder heeft geërfd. Zij heeft geen dochter om ze aan te vermaken, en daarom komen ze in Johanna's bezit. Zij bewaart ze in een kluis in de keldervloer, en nergens lees je dat ze gedragen worden.

Boeren worden arbeiders, mensen bouwen een huis op en een leven, werken en vergaderen bezit. Daartussendoor een dreigende oorlog met Noorwegen, en de Tweede Wereldoorlog. Het uiterlijk van de dingen verandert, maar het leven zelf kiest oude paden.

Aan het eind van het boek komen alle lijnen bij elkaar. Kort na elkaar sterven Anna’s vader en moeder. Haar boek is dan af en het heeft haar nieuw inzicht gegeven in haar relatie met Rickard. Dat ontspant haar en ze vindt een nieuwe weg. Ze maakt met Rickard plannen voor de verbouwing van hun huis. Ze verkoopt het huis van haar ouders aan de dochter van een oude buurvrouw. Anna’s beide dochters krijgen elk een sleutel van het sieradenkistje, met het verhaal van herkomst erbij. Zelf neemt Anna ook iets mee: de enorme sofa, familiestuk dat grootmoeder Hanna uit de molen meenam naar haar flat in de stad. Het kolossale meubel, overgeërfde last, zal een plekje krijgen in de nieuw te bouwen serre.

Anna, Hanna en Johanna stond in Zweden maandenlang nummer één. In Nederland werden er tienduizenden exemplaren van verkocht. Zeker is het een mooi boek. Maar wat maakt dit boek zo bijzonder? Het verhaal, dat boeiend wordt verteld? De knappe compositie van drie vrouwenlevens? De onderkoelde stijl, die telkens iets van een nuance te raden overlaat? De herkenbaarheid van de thema’s, naar het leven getekend? De ontroerende weergave van details? De combinatie van een happy end met de onontkoombaarheden van het leven? De vraag blijft bij me hangen. Ik houd het erop, dat het een boek is om in één adem uit te lezen.

  1. Uitgeverij De Geus, Breda 1997, 351 blz., F49,90