Genade vóór recht
Met mijn eerste opmerking wil ik wijzen op onze vervreemding van de Heilige Schrift die kenmerkend is voor de moderne tijd. Spreken die beelden in vers 2 ons nog wel aan? Daarin treedt ons toch een samenleving tegemoet die wij zo niet meer kennen? Knecht en heer, dienstmeisje en mevrouw, zijn dat geen verouderde achterhaaldheden? Nu weten we allemaal dat met het woord 'verouderd' zeer veel van wat Gods Woord zegt, in onze tijd overboord wordt gezet. En daarom zijn we weinig geneigd om die veroudering op ook maar één punt toe te geven. Maar moeten we dat hier toch niet doen, willen we in ons Schriftgebruik geloofwaardig blijven?
Meesters en knechten, dienstmeisjes en mevrouwen, zij behoren bij een tijd waarin de samenleving als een heerschappij in elkaar zat. Die tijd is voorbij; de heerschappelijke samenleving van vroeger is tot een maatschappij geworden. Het onderschikkend zijnsverband van voorheen, waarin de ene mens heer was over de andere, is vervangen door het nevenschikkend zijnsverband, waarin de ene mens van de andere het maatje is. Het leven is van verticaal naar horizontaal gekanteld. Daardoor is de verwijzing naar God, die er vanwege die opwaartse geleding inzat, verloren gegaan. Om er een voorbeeld bij te gebruiken: de wereld van het goddelijke staat als een vliegtuig op het platform, maar de reizigers kunnen er niet in. De trap van de heerschappelijke orde die vroeger werd aangereden, is verdwenen. Het hulpstuk van hoger en lager, waarvan we ons tot dusver bedienden, is zoek.
Misschien zegt iemand dat ik overdrijf. Inderdaad is niet alles van vroeger weg. Sta maar eens tegenover de koningin, dan merk je nog wel degelijk wat hoger en lager is. En zo is er nog wel meer te noemen. Toch hebben we het dan over uitzonderingen op de regel. En wat betreft die regel is een duidelijk verschil met vroeger aanwijsbaar. Inderdaad een overgang van heerschappij naar maatschappij. Wie nu nog naar een heerschappelijke ordening van het leven zoekt, kan niet meer voetstoots in de wereld van de mensen terecht. Misschien dat de dierenwereld nog soelaas biedt. Denk bijvoorbeeld aan de verhouding tussen een hond en zijn baas. Die zou in onze tijd nog goed model kunnen staan voor wat de psalm bedoelt te zeggen. 'Gelijk 't oog des honds is op zijn baas geslagen, om hulp of gunst te vragen...' Inderdaad is zo'n dier in het opzien naar zijn meester bijna religieus te noemen. (Denk erom, ik ben serieus. Ook de profeten kijken wel naar het dierengedrag om een religieuze waarheid te verduidelijken. De os die zijn bezitter en de ezel die de krib van zijn heer kent (Jesaja 1:3) en de ooievaar die zijn vaste tijden waarneemt (Jeremia 8:7), zij worden aan Gods volk ten voorbeeld gesteld.)
Trouwens, ik moet mijzelf nu in de rede vallen, in een maatschappij ontstaan weer nieuwe heerschappijen. Ook wel op plaatsen waar je ze niet direct zou verwachten. Wat denkt u bijvoorbeeld hiervan: 'Zie, gelijk de ogen der voetballers zijn op de hand van hun coach, gelijk de ogen van de spelers op het veld zijn op de hand van de scheidsrechter...' Wat een gezag hebben die mensen! Het valt mij op: waar dingen gebeuren die de mensen werkelijk belangrijk vinden, daar ontstaat gezag, daar splitst de samenleving zich op in mensen die bevelen uitdelen en anderen die ze opvolgen. Hét voorbeeld hiervan is het leger, dat van nature hiërarchisch in elkaar steekt. Want je kunt het natuurlijk niet hebben dat in het uur van gevaar de soldaten met elkaar om de tafel gaan zitten en zeggen: Jan, Piet of Klaas, wat vind jij ervan? Dan moet er (uiteindelijk) één zijn die het voor het zeggen heeft. Democratie is een luxe-artikel, mooi als er niets aan de hand is. Maar als het gaat spannen, dan is daar gezag en schiet de samenleving weer in een verticaal gelid. - En dus valt het met het achterhaald zijn van de bijbel ook wel weer mee. Met een beetje goede wil zijn vervangende beelden te bedenken die hetzelfde zeggen.
En nu dat opzien om genade: 'Wees ons genadig, HERE, wees ons genadig.' Wat is de aanleiding voor de psalmist om dit zo indringend van God af te smeken? Hij geeft er een reden bij: 'Want wij zijn meer dan verzadigd van verachting.' En dan nog eens zo'n zin die er nog een schepje bovenop doet: 'Onze ziel is meer dan verzadigd van de spot der overmoedigen, de verachting der hovaardigen.' Waar moeten we bij die verachting en die spot aan denken? De situatie van Gods volk zal daar alle aanleiding toe gegeven hebben. Misschien is dit wel gezegd vanuit de ballingschap, toen er van alle uiterlijke glans van Israël niets meer overgebleven was: geen koning en geen tempel. 'Het is me wat met die God van jullie!', hoonden de heidenen. Mogelijk is ook dat de psalm van na de ballingschap dateert, toen de Samaritanen de spot dreven met het povere herbegin van Jeruzalem. Toen Nehemia de muur van de stad herbouwde, zei de Ammoniet Tobia tegen zijn vriend Sanballat: 'Als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen.' 'Hoor, HERE, hoe wij gehoond worden', schrijft Nehemia dan in zijn memoires (Nehemia 4:3 en 4). De psalm zou daarop kunnen slaan.
Wij van nu, wij kunnen dit ook herkennen. Ook wij hebben vandaag, in onze tijd van secularisatie, te maken met overmoed, hovaardij en arrogantie van de kant van de wereld. De kerk heeft het daaronder zwaar te verduren. Haar geloof wordt gelasterd, haar hoop wordt in het belachelijke getrokken en haar liefde wordt verdacht gemaakt. Men leert de mensen op de tijd van het christendom terug te zien, alsof ze die van de Duitse bezetting in rampspoed nog overtrof. Eindelijk vrij!, roepen de mensen elkaar toe. Eindelijk kunnen wij die banden verscheuren en die touwen van ons werpen!, kun je lezen in boek en blad. Dat doet pijn, dat gaat je door alles heen.
Maar weet u wat nu zo opmerkelijk is? Dat de Here God hiertegenover niet om recht, maar om genade gesmeekt wordt. 'Wees ons genadig, HERE, wees ons genadig.' Als je daarop let, dan valt die herhaling nog des te meer op. Genade, wat was dat ook al weer? De gunst van een hogere naar een lagere toe. De hogere die zich verwaardigt naar de lagere om te zien. Die lagere kan nergens op bogen, kan geen rechten laten gelden, maar is aangewezen op onverdiende gunst, zoals de knecht op de gunst van zijn heer en de dienstmaagd op de gunst van haar gebiedster. Zo leg ik met behulp van de psalm het woord genade uit.
Maar past dit roepen om genade wel in deze situatie van spot en verachting? Zou je, vanuit de verontwaardiging hierover, niet veel meer een vraag om recht verwachten? 'Doe mij recht, HERE!', - de vraag die je zo vaak in de psalmen tegenkomt (bijv. Psalm 7:9; 26:1; 35:24; 43:1) en wel precies ook in zulke situaties van verongelijking. Ik denk aan Psalm 4. Daar hoor je de dichter zeggen: 'Gij mannen, hoe lang is mijn eer tot versmading?' En die psalm begint: 'Als ik roep, antwoord mij, o God mijner gerechtigheid, die mij ruimte maakt in benauwdheid.' Hier heb je de vraag om recht tegenover smaad. Ja, het is waar, het gaat dan zo verder: 'Wees mij genadig en hoor mijn gebed.' Toch ook een vraag om genade dus in die vierde psalm en dat verbiedt ons recht tegen genade en genade tegen recht uit te spelen, maar dat neemt niet weg, dat ónze psalm, met alleen maar die vraag om genade, en dat tot tweemaal toe, een onverwacht accent zet. En om dat accent gaat het me nu.
Ik maak er namelijk uit op dat volgens deze psalmdichter in de spot der gerusten en in de hoon der zelfvoldanen te veel waarheid steekt dan dat wij ons onbekommerd op Gods recht zouden kunnen beroepen. En dat, als God op dat waarheidsgehalte van de spot zou letten en niet genade vóór recht liet gaan, wij nergens bleven. Dan zou zich bij de smaad van de wereld ook nog het oordeel van God voegen. Daarom is de dichter bang dat hij behalve bij de wereld ook nog bij de Here God in ongenade zal vallen. En ik denk dan ook dat de secularisatie van onze tijd, die onze verontwaardiging zo gaande kan maken, naast de zo terechte bede om recht, óók vraagt om verootmoediging. Wat hebben wij christenen het er vaak naar gemaakt dat de wereld ons bespot en veracht! Daarom, als Christus' gemeente, beladen met de spot en de smaad van de wereld, voor Gods rechterstoel verschijnt, dan weet zij: Vóór alles moet er een genade-oordeel over ons voltrokken worden. Vóór alles. 'Wees ons genadig, HERE, wees ons genádig!'