Niet het zoveelste boek
1.
Als je wilt weten waar een boek op uitkomt, blader je door het laatste hoofdstuk. Dat deed ik ook augustus 1997, toen ik het boek van Maarten Verkerk over feminisme na sceptische aarzeling toch maar had aangeschaft. De titel van het slothoofdstuk is die van het boek: Sekse als antwoord.
- Wat een slogan: hoe het verder zal gaan is dan bekend. De mens antwoordt met zijn bestaan aan God, en omdat de mens op de wereld is gezet als man en vrouw, kan dat antwoord worden uitgesplitst naar sekse. Het neutrale mannelijke voornaamwoord krijgt er voor de gelegenheid een zusje bij. Haar/zijn antwoord aan God. Amen. -
Nu was van de auteur bekend, dat hij in zijn boek niet de meest voor de hand liggende positie innam. Ik keek dus ook niet raar op, dat er enkele bekende onderscheidingen tussen mannen en vrouwen werden gerelativeerd. Het voorlaatste hoofdstuk ging daar zelfs ver in, zag ik. 'Het denken vanuit sekse-bepaalde rol- en gedragspatronen blijkt weinig vruchtbaar te zijn en aan de veelzijdigheid van de werkelijkheid tekort te doen.' En: 'Het blijkt dat de verschillen tussen individuen van dezelfde sekse veel groter [zijn] dan de gemiddelde verschillen tussen de seksen' (206). Maar omdat Verkerk niet op wil houden bij psychologie en biologie, stelt hij de vraag naar de zin (het is zijn cursivering) van de sekse.
- En natuurlijk: God geeft de zin, en wij maar antwoorden. De verschillende vormen van feminisme geven ook antwoord, maar niet zozeer op Gods presentie. Christelijke mannen en vrouwen antwoorden, door de keuzes in hun leven, idealiter met een goed geweten voor het aangezicht van God: als individu, als man of vrouw, maar altijd als schepsel. Het klopt als een bus, maar kom je er verder mee? -
Veel praktische aanwijzingen geeft Verkerk niet. Het slothoofdstuk leek, nog altijd in de bladerfase, vol te staan met vaagheden. Zou er bovendien op het algemene, principiële vlak niet meer te zeggen zijn dan dit? Waar is de kritische analyse in dit hoofdstuk? Als je een heel boek lang over feminisme schrijft, hoe kun je dan aan het einde alles gladstrijken met een vrome verwijzing naar de schepping? Waar zijn de misstanden gebleven, waar heeft hij de onderdrukking gelaten? Ja, er wordt wel gerept van 'kwaad', maar het geweld tegen vrouwen is toch niet het enige waarover het hier moet gaan?
- Een man uit christelijke hoek die zich aan het feminisme waagt: hij heeft gewoon zijn eigen kloppende geweten weer tot rust gebracht. Zie je wel. -
2.
Het gele boek met de niet zo lekker klinkende titel en de kleurrijke reproductie van Chagalls 'Adam en Eva' op de omslag (oei, dat willen de erven toch niet?) kwam in de literaire boekenkast te liggen, bovenop de pillen van Frida Vogels en Maarten Voskuil. Daar lag het prima, tot ik weer enkele malen achtereen een obligate opmerking over de vrouw aantrof in de christelijke pers. Dan had Verkerk het toch anders aangepakt. Hij beschrijft welzeker op verrassend congeniale wijze - daarvoor moest er worden teruggebladerd - het feministische denken. Hij laat in ruime vogelvlucht zien hoe er door de eeuwen heen over vrouwen is gedacht, en heeft daarbij grote aandacht voor de zienswijze van de kerk. Zoals dat in een feministisch overzicht betaamt, laat Maarten Verkerk waar mogelijk vrouwelijke auteurs aan het woord. Hij maakt dan van Christine de Pisan (1364-1389) de vaandeldraagster van de door hemzelf gepostuleerde 'christelijke vrouwenbeweging'.
Originaliteit kan Verkerk niet worden ontzegd, gedrevenheid evenmin. Er zit interesse en warmte verborgen in het stugge beleidsnotitieproza van Sekse als antwoord. Het mooiste van het boek is wel dat de auteur een groot aantal vrouwen uit de recente christelijke traditie weet te noemen die zich hebben ingezet voor een waardige plaats voor hun sekse. Tijdens het Réveil was er Josephine Butler met de onvergetelijke uitspraak: 'Wil zij werkelijk Engel des huizes zijn, dan moet zij dikwijls wijd uitslaan de vleugelen' (54). In de dagen van de strijd om het vrouwenkiesrecht publiceerden Frida Katz, Mary Barger en Johanna Breevoort over de eigen verantwoordelijkheid van vrouwen. Mannen menen maar al te vaak te moeten bepalen wat de roeping van de vrouw is, schrijft Katz. En Barger (ook al geciteerd door Gerie-Anne van den Brink-Blankesteijn in Wapenveld 1): '...de vrouw bij wie niet het conventioneel vrouwelijke, maar het eigene is ontwaakt, weet dat zij niet als de andere dan de man, maar op eigen verkregen verantwoordelijkheid verder leeft' (58). Deze publicistes bewogen zich in de kring van de toen prille NCVB (Nederlandse Christelijke Vrouwen Bond) en werden als ongemeen progressief ervaren. Verkerk is van mening dat de kerk onvoldoende naar hen heeft geluisterd (174).
Toen Verkerk ook nog de observatie bleek te doen dat de godsdienstige revival in Amerika gepaard gaat met het benadrukken van de ondergeschikte positie van de vrouw (174), werd het hoog tijd om zijn boek eens rustig door te nemen, van a tot z.
3.
En zo kwam er voor het christelijk vrouwenmagazine Eva een interview met Maarten en zijn vrouw Nienke Verkerk-Vegter. Tjitske Lemstra en ik hoorden de auteur bij die gelegenheid zeggen: 'Bij geen enkele opiniërende schrijver heb ik aangetroffen dat hij zegt: ik ben een man, en dat betekent dat ik hier gekleurd in sta. [...] Begrijpen deze schrijvers wel wat de ervaringswerkelijkheid is voor vrouwen die hun gaven willen gebruiken?'. 'Ik als man', aldus Maarten Verkerk, 'heb de neiging om over de vrouw te heersen. [...] Genesis 3:16 moet ons tot gewaarschuwde mensen maken.' 'Vrouwen hebben zich vaak aan een zogenaamd bijbelse manier van denken aangepast, uit liefde tot God en tot hun man' [1].
Dat is duidelijke taal. - Waar had ik moeilijk over gedaan? - Wat meer ingehouden zijn deze zaken ook in het boek te vinden, Dat is onder andere het geval op pagina 220, waar het gaat over het kwaad in het hart van de mens.
4.
Sekse als antwoord blijft een bijzondere publicatie. Dat blijkt alleen al als men bedenkt dat men een geschrift leest dat door het feminisme is heengegaan, maar waarin toch heel gewoon van 'hij' en 'hem' gesproken wordt wanneer de vrouwelijke en mannelijke mens is bedoeld. Zoiets kan de verstaanbaarheid bevorderen, maar opvallend is het in deze context wel.
Verder wordt er in Sekse als antwoord een 'christelijke vrouwenbeweging' beschreven en daarmee een traditie gesignaleerd. Deze loopt vanaf Christine de Pisan naar de Reformatie en vervolgens via het Réveil tot aan de christelijke feministen aan het begin van deze eeuw, maar strandt ten slotte min of meer in de orthodoxe christelijke vrouwenbeweging(en). Dat komt natuurlijk, doordat Verkerk de feministische theologen in een onooglijk hoekje heeft weggestopt. Die zijn hem duidelijk te modern om nog tot de christelijke vrouwentraditie in zijn boek gerekend te mogen worden. Dit lijkt mij een belediging voor de inzet van veel theologen die zich met het feminisme verstaan - ook binnen de feministische theologie kun je heel goed differentiëren. Zou de combinatie van feminisme en theologie voor de vraagstelling van het boek niet van veel meer belang zijn dan Verkerk er nu aan geeft? De auteur neemt echter wel op selectieve wijze enige ideeën uit deze hoek over.
Soms zijn de interessantste gegevens en zelfs stellingnamen in de noten terechtgekomen. Dat viel mij op bij hoofdstuk 3. Als voorbeeld kan gelden de opmerking over de teksten van Bucer, Calvijn en Luther over de onderdanigheid van de vrouw die teveel op de klank af worden geciteerd (noot 37), of de aanhaling over de christelijke politiek die wel het gezin, maar niet speciaal de vrouw beschermt (noot 99).
Er wordt voorts vrijmoedig gesproken over het kwaad dat vrouwen is aangedaan. Het gaat dan in de eerste plaats over het geweld en de mishandeling die we graag situeren in andere milieus dan de onze, maar vervolgens ook over 'gewone' onderdrukking en achterstelling. Verkerk brengt alles in verband met de vloek die er over de geschapen wereld ligt. Het belangrijke hoofdstuk 8, 'Maatschappelijke structuren tussen goed en kwaad', eindigt met een kenmerkende en opvallende dubbel-constatering: de feministische beweging heeft de institutionalisering van het kwaad uitgebreid onderzocht, zonder grote aandacht voor de verantwoordelijkheid van mensen binnen die structuren en de mogelijkheid voor de handelende mens om zaken te doorbreken; de christelijke vrouwenbeweging daarentegen kent, wellicht juist door het besef dat structuren van God gegeven zijn, een lage gevoeligheid voor de institutionele aspecten van het kwaad, bij een grote nadruk op de morele verantwoordelijkheid van de mens (179). Ik citeer de rake alinea die Verkerk hierop laat volgen: 'Het institutionele kwaad is werkelijkheid. Dat kwaad moet onderzocht en bestreden worden. Maar [...] een uniforme strategie kan daarvoor niet gegeven worden. De angel van het kwaad is niet voor alle structuren hetzelfde. Voor elke structuur geldt dat het kwaad zich nestelt in het kenmerkende aspect van de betreffende structuur. Voor de staat is dat de wetgeving, voor de kerk is dat de prediking en voor huwelijk en gezin is dat de liefde. Aantasting van deze aspecten betekent dat de structuren in hun basis worden geïnfecteerd. Gezien de vervlechting van de sociale structuren krijgt het kwaad dan de gelegenheid zich in een hoog tempo voort te planten.'
Nu, op dat punt: hoe kom je tot structurele veranderingen?, had ik meer van dit boek verwacht. Hoe kan in de liefde, in de verkondiging en in de wetgeving eindelijk een fatsoenlijke en op den duur vanzelfsprekende plaats aan vrouwen worden gegarandeerd? Welke bekering van de gezinsstructuur, van de kerk en van de staat zou er bijbels gezien worden gevraagd?
Verkerks hoofdstuk 10 kan zo bezien net zo goed gelden als hoofdstuk 1 van een volgende publicatie. Er worden in dit hoofdstuk nog slechts heel algemene uitgangspunten gegeven, waarin je alleen bij goed luisteren de eerdere delen van het boek terug kunt horen.
5.
Daarmee is nog steeds niet alles gezegd. Het slothoofdstuk is weer heel sterk en ter zake als het de mythe van de sterke mens ontmaskert (225 e.v.). Het verlichte moderne en postmoderne feminisme gaat uit van een mens die het zich kan permitteren om zich onafhankelijk van anderen op te stellen, iemand die zelf de werkelijkheid om hem heen vorm kan geven. Dat is echter in de praktijk maar voor een kleine bevoorrechte groep weggelegd. Door de fictie van de sterke mens hoog te houden wordt de individualisering bevorderd, aldus de auteur, de zwakke gemarginaliseerd en het bestaan van afhankelijkheidsrelaties miskend.
Dat is mijns inziens precies de vraag die aan veel feministisch denken, ook feministisch-theologisch denken, kan worden gesteld. Van de verlichte levensvisie word je zo moe. Als je vecht voor vrijheid, waar haal je dan de geborgenheid vandaan? Waar kun je uitrusten van je verzet en protest? Kun je niet beter maar erkennen dat je ingebed bent in een groot aantal relaties? Dat je hevig verlangt naar de zegen van je ouders en die van je echtgenoot en dat je zonder dat al gauw zielig alleen staat te bibberen in de kou?
Ja, en dan is wat Maarten Verkerk zegt over zin die van God gegeven is een diepe wijsheid. Zonder het besef dat God ons draagt komen we niet zo ver. Dan krioelen we maar wat rond, als een paar mieren op een grote-mensenhand die zich afvragen op welk terrein ze zich toch bewegen. Het ideaal van de geborgenheid verlies je niet straffeloos. Dan wijkt het ook als werkelijkheid. Terwijl het er toch was, hier en daar.
Door God verleende zin - en het verlangen daarnaar - zet natuurlijk vele hedendaagse verlichte vragen in ander perspectief. Het komt mij echter voor dat het in de vraag naar de identiteit van vrouw en man van heel zwaarwegend belang is. De praktische doordenking is dan misschien ook niet zo'n probleem meer.
6.
Ten slotte. Hoewel Verkerk nogal wat aandacht besteedt aan het postmoderne denken, geeft hij het zogenaamde differentiedenken niet de eer die het verdient. Hij noemt het wel, maar vervolgens spreekt hij bij postmodern feminisme alleen over het denken-zonder-fundament, het deconstrueren van alles wat een basis geeft. Ten onrechte vergeet hij dan het differentiedenken, waarvan Luce Irigaray de meest creatieve vertegenwoordigster is.
Postmodern denken kan namelijk ook inhouden dat je wél veel aandacht geeft aan de basis en aan de structuren, juist omdat ze niet vanzelfsprekend zijn. Ze worden dan naar voren gehaald om duidelijk te maken hoe de constructie is, en om die constructie moreel tegen het licht te houden. Aan de basis kun je immers ook dingen veranderen. Voor het postmoderne feminisme van Luce Irigaray houdt dit in dat het onderscheid tussen vrouwen en mannen maximaal gehonoreerd wordt. Niet de gelijkheid, maar het verschil staat hoog in het vaandel. Vrouwelijkheid en mannelijkheid onderscheiden brengt aan het licht hoeveel vrouwelijke waarden er zijn. Die vrouwelijke identiteit heeft ten onrechte een tekort aan taal en cultuur. Het lijkt bij Irigaray wel alsof zij eerst een taal wil scheppen die bij vrouwen past en dat zij dan pas bij de burgerlijke rechten terecht komt. Wellicht is dat de juiste volgorde. Waarover spréken we anders eigenlijk? Tot zover Luce Irigaray [2].
En God zei: Laat ons mensen maken, naar ons beeld. En God schiep de mens naar zijn beeld, man en vrouw. De taal van Genesis 1 lijkt mij een prachtig uitgangspunt voor onderscheidend denken.
Het heeft me verbaasd dat Maarten Verkerk het differentiedenken heeft gelaten voor wat het is. Hij lijkt meer op de lijn te zitten van het relativeren van de verschillen (hoofdstuk 9). Dat strijdt enigszins met zijn nadruk op de van God gegeven zin aan het onderscheid. Het is meteen de verklaring voor de vaagheid van hoofdstuk 10. Wat ik van Irigaray en andere differentiërende postmodernisten opsteek, is dat het erkennen van onderscheid veel meer oplevert dan het verlichte (!) doen alsof verschillen er niet meer toe doen. Maar erken het dan ook ten volle. Het is niet een kwestie van rol of taak, maar van identiteit.
Het maakt uit of iemand vrouw of man is. Of een beroep door een vrouw of door een man wordt uitgeoefend. Of de rechter, de minister vrouw danwel man is. Wat de sekse is van de cassière. Er moet meer gediscrimineerd worden.
- 'De taak van de vrouw bestaat niet', Eva 1998-3, p. 22-24.
- Luce Irigaray, Ik, jij, wij. Voor een cultuur van het onderscheid, Kok Agora, Kampen 1992; vert. van Parijs 1990.