Vijf kansen

Een theologie die begint bij Mozes
Maarten den Dulk

In het koor van praktisch theologen zingt iedereen op zijne wijs.[1] Dat geeft buitenstaanders soms een raar gevoel. Waar hebben die praktisch theologen het over? Wat willen zij? Want evenals bij sommige eigentijdse componisten is hun werk niet altijd even toegankelijk. Wat is praktische theologie eigenlijk? Toegepaste dogmatiek? Dat lied zul je niet veel meer horen? Maar verder? Gaat het om een empirische wetenschap die met strenge sociaalwetenschappelijke methoden werkt? Of is het een hermeneutische wetenschap die de theologie in rapport met de tijd zoekt te brengen? Of moet de praktisch theoloog zich heilzaam laten storen door wat vanuit de kringen van bevrijdingstheologen naar hem of haar toekomt? Kortom: het is een meerstemmig koor.

In dat koor zingt Maarten den Dulk zijn eigen partij. Volgens sommigen is het een eigenzinnig geluid. Maar dat hangt van je eigen gehoor af en zou wel eens meer kunnen zeggen van de luisteraar dan van de zanger. En wie mocht menen dat deze eigen wijs een eigenwijze positie zou verraden van een solist die zich van de rest niets aantrekt, vergist zich. De noten van het boek dat we hier aankondigen laten zien dat de auteur zich een dankbare, maar niet onkritische gesprekspartner weet van zijn vakgenoten en van dichters en schriftgeleerden, dogmatici en filosofen geleerd heeft. Onder die leermeesters zijn met name te noemen Breukelman, Barth en Zijlstra, de man van de KPV-trainingen in Nederland, en niet te vergeten de leerschool die Hydepark voor Den Dulk betekend heeft. Maar wat hem wijs doet houden is toch voor alles de bijbelse theologie en dan een theologie die ontspringt aan het gesprek met apostelen en profeten, te beginnen bij Mozes.

Het is niet een theologie die in abstracto bedreven wordt, integendeel, het is er Den Dulk om begonnen het gesprek met de gemeente en haar praxis en het gesprek met de cultuur te voeren in relatie tot de voorgegeven gesprekspartner, de Thora van Mozes. Zo'n gesprek krijgt pas kleur als je het geëngageerd voert. En Den Dulk steekt dat engagement niet onder stoelen of banken. Breukelman bracht hem in zijn studietijd bij de verhalen van Genesis. In zijn predikantstijd in de jaren '70 ging Exodus, het boek van de bevrijding open. Leviticus, jarenlang een gesloten boek ging spreken toen Den Dulk op Hydepark met de vragen van de communicatie in contact kwam. Het verhaal van Numeri werd het verhaal van de generatie van de jaren na de Wende, toen vragen naar het ware leiderschap en echte democratie aan de orde kwamen. Terwijl Deuteronomium een gezaghebbende stem krijgt als in een tijd van permanent leren het leerproces van de gemeente aan de orde komt. De biografie van de auteur 'kleurt' zijn waarneming, zijn lezen en zet van meetaf aan het gesprek over de praxis van de gemeente onder spanning.

Met de virtuositeit van een kunstenaar schept Den Dulk zijn compositie in tweemaal vijf delen. Aan elk van de vijf boeken van Mozes worden twee hoofdstukken gewijd. In een eerste hoofdstuk wordt een verband gezocht tussen het specifieke karakter van het boek en één bepaald aspect van de huidige maatschappelijke context. In een tweede hoofdstuk wordt het verband gezocht tussen dat éne boek en één aspect van de functie van de christelijke gemeente. Zo komen achtereenvolgens aan de orde de functies van het pastoraat, het diaconaat, de communicatie in de liturgie, de vragen van organisatie, ambt en leiding, de opbouw van de gemeente, terwijl in de beide laatste hoofdstukken over Deuteronomium de functie van catechese en prediking in beeld komen. In een voortdurend heen en weer worden theologie en praxis op elkaar betrokken in een vorm van creatieve verbeelding. Geen recht-toe-recht-aan lezing langs de vertrouwde paden van een filologisch-historische exegese. Eerder gaat de auteur associatief te werk en spiegelt hij de bijbelse thema's aan wat er leeft in de antieke en moderne cultuur. We komen naast de stemmen van de Thora ook Hesiodus, Aristoteles, het Roelandslied, de therapeutische inzichten van Nagy en de visie van het Bauhaus tegen, maar ook Luther en Calvijn.

In dit gesprek tussen Thora en cultuur vormt de boodschap van de Schriften een storende en inspirerende tegenstem. Deze cultuurtheologie is geen verkapte terugkeer tot een negentiende eeuws cultuurprotestantisme. Het heil komt van de Andere zijde als een boodschap die ons heilzaam stoort in onze aspiraties en tegelijk perspectief biedt. Typerend voor de teneur is de opmerking van de auteur op de laatste bladzijde van zijn boek over de preek die ons bepaalt bij de uniciteit van de God van Israël en die geen geringer doel heeft dan dat Gods Woord verkondigd wordt. Maar dit accent op de verkondiging geeft allerminst een vrijbrief aan welke vorm van autoritair optreden dan ook. De gemeente is subject en het ambt is dienst aan de vrijheid van de christen.

De wijze waarop Den Dulk de Schriften leest en ze in relatie brengt met de vragen van kerk, cultuur en samenleving is vaak verrassend en levert een inspirerend boek op, dat pastors en gemeenteleden moed geeft voor de praxis.

Tegelijk maakt de leeswijze van de auteur hem wel kwetsbaar.

Ik denk daarbij niet in de eerste plaats aan de kritiek van de empiristen onder de praktisch-theologen, die gericht praktijkonderzoek missen. Maar men vergisse zich niet. De schrijver is te zeer met deze praxis geëngageerd dat hij er aan voorbij zou zien. Hij zal bovendien de eerste zijn om toe te geven dat zijn methode niet alleenzaligmakend is. Maar ze heeft recht om gehoord te worden. Praktisch-theologische verhandelingen blijven nogal eens steken in de sociaal-wetenschappelijke analyse. Die analyse is nodig en heilzaam. Maar de gemeente die haar Heer volgt op de weg van de lezing van Mozes en de profeten (Luc. 24) weet dat zij daar niet mee kan volstaan, maar heeft te putten uit de bron van de Schriften als een gemeente die de oerbelijdenis van Israël tot de hare maakt: Hoor!

Als ik spreek van een kwetsbare positie denk ik veelmeer aan de hermeneutische beslissingen die genomen worden. Gaat Den Dulk niet wat al te vrij en te associatief om met de Schriftgegevens? Ik denk bijvoorbeeld aan zijn interpretatie van Numeri 16: de opstand van Korach, Datan en Abiram. Wordt hier niet te veel 'ingelezen' vanuit Den Dulks allergie tegen wat in de gereformeerde traditie genoemd wordt het 'regeerambt' en tegen de gedachte van de Christusrepresentatie?

Ook de boeiende exegese van het vijfde gebod dat volgens de auteur zou gaan over de oude dag roept vragen op. Is deze niet veel meer ingegeven door de actualiteit van onze tijd dan door zorgvuldig luisteren naar de tekst? Kortom: hoe ver mag je gaan met associëren en lezen vanuit de eigentijdse situatie zonder dat je de tekst geweld aan doet?

Een tweede punt waar het boek van Den Dulk mij voor vragen stelt is de hermeneutische relatie van Thora en evangelie.

Den Dulk beklemtoont dat de gemeente met de boeken van Mozes begint 'omdat Jezus op messiaanse wijze dit leerboek in haar midden opent en aan de orde stelt en uitlegt. Met een variant op Luther: zij lezen de Wet van Mozes, weil Christus treibt

(10v). Ik heb me al lezend afgevraagd: wat betekent dit 'op messiaanse wijze'? De uitleg van de opgestane Heer op de weg naar Emmaüs scharniert toch om 'wat in de Schriften op Hem betrekking had' (Luc. 24:27). Vanuit de Thora valt licht op de weg van de Messias. Maar sinds Pasen kan de christelijke gemeente - in onderscheid van de synagoge - het Oude of Eerste Testament toch alleen maar lezen vanuit het licht dat vanuit kruis en opstanding op wet en profeten valt. Op dat punt is de positie van Den Dulk mij niet helder geworden.

In ieder geval zou ik bij Leviticus 16 niet alleen de lijn willen trekken naar liturgische en pastorale vormen van de dienst der verzoening tussen mensen, hoe wezenlijk deze ook is. Zijn er vanuit Leviticus 16 ook geen lijnen te trekken naar de prediking van het plaatsvervangend lijden voor ons als dienst van de verzoening in de lijn van 2 Korinthiërs 5:18vv? Gaat het in de vragen rondom communicatie niet primair om het herstel van de communicatie tussen God en mens? Of overvraag ik de auteur? En zal hij mij misschien antwoorden: ik heb je alleen maar getuige willen maken van mijn eigen luisteroefening. Hoe dan ook: Den Dulk heeft ons met zijn originele studie een boek gegeven dat je uitdaagt om allerlei vragen van de praxis nog weer eens opnieuw te doordenken, vragen die van eminent belang zijn voor de toekomst van kerk en samenleving.

  1. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 1998, 240 blz., F37,50