De drie zwaarden

Naar aanleiding van 1 Koningen 19:15-18
De meest bekende zin in de passage uit 1 Koningen 19 is ongetwijfeld die over de zevenduizend die de Here God in de dagen van Elia uit Israël zou doen overblijven. Maar deze woorden, hoe vertrouwd ook, staan in een tekstverband. Om ze goed te begrijpen moet je buiten de oevers van dat afgebakende vers 18 treden. 'En zo zal Ik doen overblijven...', moet je eigenlijk het begin van het vers vertalen. De zin presenteert zich namelijk als een gevolg, een conclusie of een consequentie uit wat in de verzen daaraan voorafgaande gezegd wordt. Wat gaat er dan aan dat achttiende vers vooraf? De profeet Elia heeft op Horeb een drievoudige opdracht van de Here God ontvangen. Vermoeid als hij was na het overweldigende succes op de Karmel, zakte hij op de dreiging van Izebel als een pudding in elkaar: 'Neem nu, HERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaders.' God richt hem dan op door hem aan het werk te zetten. Elia moet Hazaël tot koning over Damascus, Jehu tot koning over Israël en Elisa tot opvolger van hemzelf zalven. In het vers dat daarop volgt, het zeventiende, komen we drie zwaarden tegen: 'Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden, en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden.' 'Met weer zíjn zwaard', mag je aanvullen. Dat maakt drie. 'En zo', sluit dan het godswoord af, 'op die manier, langs die weg, zal Ik mij in Israël zevenduizend (mensen) doen overblijven: alle knieën die zich voor Baäl niet gebogen hebben en elke mond die hem niet heeft gekust.'

De drie zwaarden die in vers 17 achter elkaar genoemd en in serie gezet worden, verschillen in scherpte en in precisie. Het zwaard van Hazaël was in vergelijking met de andere twee een botte bijl. De herhaalde veroverings- en plundertochten van deze Syrische koning zijn ermee aangeduid. Zij waren een gericht van God over het volk, dat wel, maar de uitvoering ervan was in slordige handen. Hazaël joeg in Israël rijp en groen, goed en kwaad zonder onderscheid over de kling. Inderdaad zoals dat in oorlogstijd pleegt te gebeuren. Er was geen sprake van dat Hazaël zijn soldaten de opdracht gaf de vromen in Israël te sparen en slechts de Baälsdienaars en de verbondsverlaters te straffen. Hij sloeg Israël waar hij het raken kon. Van Geestelijk onderscheid was geen sprake. Er bleef zo bij hem wel een rest van Gods volk over, maar dat was een gemengde hoop van bozen en goeden. Met alleen het zwaard van Hazaël zou de Here God zijn overblijfsel niet krijgen.

Hoe zat dat met het zwaard van Jehu? Koning Jehu heeft de Baälsdienst in Israël uitgeroeid. In die zin was hij een ijveraar voor de dienst des Heren. Toch krijg je de indruk dat hij een nationalist was, die zich vooral tegen de buitenlandse invloed van Izebel verzette. Zijn monsterverbond met de reactionaire Jonadab wijst in die richting. Aan zijn ijver zat derhalve een luchtje. Bovendien liet hij de onwettige kalverendienst van Jerobeam ongemoeid. Wat hem betrof kon Israël daar rustig mee doorgaan. Al was Jehu's zwaard dus heel wat scherper dan dat van Hazaël, voor een juiste en onaanvechtbare scheiding tussen bozen en goeden droeg hij het toch óók tevergeefs. Een eeuw later is het oordeel van de profeet Hosea over de acties van Jehu dan ook zeer negatief. Hosea zegt dat de Here God binnenkort de bloedschuld van Jizreël zal bezoeken aan Jehu's huis. 'De bloedschuld van Jizreël', dat moet slaan op Jehu's uitroeiing van de dynastie van Achab. Die was weliswaar in opdracht van God uitgevoerd, maar toen bleek dat Jehu er toch meer zichzelf dan de ware godsdienst mee gezocht had, keek de Here niet langer in genade over de gebrekkigheid in de uitvoering heen en noemde Hij wat Jehu gedaan had een ordinaire moord (zie Hosea 1:4).

Dan krijgen we de derde schakel in deze woordketting vóór ons: 'En wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden.' En dat zal deze profeet doen met 'het zwaard des Geestes, dat is het woord van God' (Efez. 6:17). Het precisiezwaard, mag je zeggen. Het is het zwaard dat zelfs niet stilhoudt voor de verborgen kamers van het hart. Laat ik daar een voorbeeld van geven: Elisa bracht met het zwaard van Gods Woord een dodelijke scheiding aan tussen zichzelf en zijn vertrouwde knecht Gehazi. Wat in diens hart leefde kwam door het woord van de profeet openbaar en de twee werelden van God en van Mammon dreven uit elkaar. Zij waren beiden aan het ene front van God en de afgoden geplaatst en iedereen in Israël noemde hun namen in één adem. En toch kwam het zwaard des Geestes, dat is het Woord Gods, in die hechte eenheid scheidend tussenbeide. Want: 'Het woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg en het schift overleggingen en gedachten des harten', zoals de apostel in Hebreeën 4:12 schrijft. Wie zal ziel en geest scheiden? Dat is toch scheiden wat onscheidbaar is? Maar het Woord van God is daartoe in staat en brengt zo het ware overblijfsel van het volk van God overtuigend aan het licht.

Toch waren ook die twee andere zwaarden niet waardeloos. Ook zij droegen een schaduw van theocratie aan zich. Israël moest zich door het zwaard van Hazaël laten waarschuwen. Syrië was een roede van Gods toorn, zoals Jesaja dat later van Assyrië zou zeggen (Jesaja 10:5). 'In die dagen begon de HERE Israël te besnoeien', lezen we in het Koningenverhaal (2 Koningen 10:32/33), 'want Hazaël sloeg hen in het gehele gebied van Israël oostelijk van de Jordaan.' Daar heb je het: Gód was in het zwaard van Hazaël en daarom moest Israël er zich wel degelijk door laten gezeggen. En evenzo het zwaard van Jehu: Israël moest er zich door laten opscherpen. Want al trof Jehu's zwaard Jerobeams zonde niet, die van Izebel des te meer. Beide zwaarden werkten er op hun beperkte wijze aan mee dat God zich een overblijfsel formeerde. Want het slaat niet enkel op Elisa's zwaard, maar ook op die twee andere, als er gezegd wordt: 'En zo zal Ik mij doen overblijven...' Zó, met inschakeling van ook hun acties. Maar om de uiteindelijke scheiding der geesten te bewerkstelligen was toch het precisiezwaard van Elisa nodig. Was dat van Hazaël een botte bijl en dat van Jehu een grof kapmes, dat van de profeet was een lancet.

Zijn de drie zwaarden nu ook in onze tijd aan te wijzen? Zeker. Wij leven ten onzent niet in oorlogstijd en daarom zal het woord zwaard ons niet direct aanspreken. Maar als we nu eens aan de wereld van het gesproken en geschreven woord denken en we het, in plaats van over zwaarden, over boek en blad hebben? Zou bijvoorbeeld de wereldse krant geen zwaard kunnen zijn waarmee men verschillende kwaden te lijf gaat? Vaak onderscheidsloos, dat is waar. Dan wordt met de botte bijl het onrecht in de wereld bestreden. Het ten hemel schreiende onrecht van de armoede bijvoorbeeld. Daar kun je blij om zijn. Maar dat je dan armen èn armen hebt, de armen onder de Pinksterbroeders van Brazilië die Lazarus (= God die helpt in nood) willen heten èn de armen die zich als de proletariërs aller landen verenigen om zichzelf te helpen, - dat wordt niet gezien. Daardoor blijft zo'n wereldse krant toch aan de oppervlakte. En wat te denken van de verwereldlijkte christelijke krant? Zou die als een Jehu geen opruiming kunnen houden onder veel religieuze rommel die vandaag wordt aangeboden? Niettemin faalt die krant als het erover gaat de weg Gods in onze tijd aan te wijzen. Beide middelen gebruikt God vandaag om zich een overblijfsel te behouden, maar zijn ze afdoende? De vraag stellen is haar beantwoorden.

Bij het derde zwaard sta ik in de toepassing naar vandaag toe wat verlegen. De christelijke pers, ja, dat is wat je nu na het voorgaande verwacht en stellig zijn wij daar ook veel dank aan verschuldigd. Maar zouden we ons niet liever moeten terugtrekken op de zuivere bediening van Gods Woord? Niet dat ik dominees hoger heb dan journalisten, maar hebben wij het niet nodig dat God zélf ons met zijn Woord door deze moeilijke tijd heen gidst? Dat blijft voor ons allemaal zoeken, of we nu predikant of journalist of huisvrouw zijn, want we zijn geen Elisa. Maar we kunnen er wel allemaal om bidden dat van de kansels en in de media en in de gesprekken van mens tot mens Gods Woord mag doorklinken. Op een wijze die niet bij het uiterlijke blijft staan. En dan zal het met name door dit middel van zijn Woord geschieden dat God zich een overblijfsel vergadert, dat de knie voor Baäl niet buigt en in de storm van de secularisatie staande blijft. 'Het overblijfsel naar de verkiezing der genade', zoals Paulus het noemde, om iedere mensenroem af te snijden (Romeinen 11:5). U mag voor dat overblijfsel rondzien in alle kerken, want in die alle werkt Gods Geest. En in de hele christenheid doet Hij vandaag mensen opstaan die met macht en gezag Gods Woord vertolken. Dat vind ik een van de mooiste dingen in onze donkere tijd die zo sterk op die van Elia en Elisa lijkt.