Scherven zekerheden
Zo luiden de slotregels van het gedicht 'de dag', dat Gerrit Kouwenaar schreef ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Hugo Claus en dat nu te lezen valt in de bundel 'een geur van verbrande veren'(Amsterdam, 1991).
Mijn hoofdindruk na het lezen van de vijftien gesprekken met theologen die Marijke Verduyn voerde voor het dagblad Trouw en die nu gebundeld zijn [1], wordt in Kouwenaars gedicht treffend weergegeven. De zekerheden die je als buitenstaander bij theologen tot voor kort nog altijd mocht verwachten (zij waren immers de specialisten in de godgeleerdheid), blijken verbrokkeld geraakt in scherven. Sommige geïnterviewden bekennen indertijd voor de theologiestudie te hebben gekozen om de fundamentele vragen die men had. Al studerend hoopte men daar dan een antwoord op te vinden.
Kouwenaars woorden 'aarzelen', 'berouwen', 'zich afvragen', 'het licht droogt op' en 'de uitgang dicht' zullen en mogen veel gesprekspartners zich eigen maken.
De vijftien (gepensioneerde) theologen zijn achtereenvolgens: G.H. ter Schegget, H.J. Heering, C.H. Lindijer, G.D.J. Dingemans, L. Schuurman, L. Leertouwer, A. Vergote, D.C. Mulder, J. Sperna Weiland, C.J.M.Halkes, H. van der Linde, C. Graafland, S.E. Hof, H.‑E. Mertens en H.M. Kuitert. De volgorde is willekeurig zowel alfabetisch als chronologisch.
Verduyn 'vroeg hen terug te kijken op hun werkzame leven'. Welke vreugde en uitdaging lag er in hun jarenlang bezig zijn? Met welke vragen lieten ze zich in en waarom juist met deze vragen? Zijn ze gebleven die ze waren? Welke veranderingen hebben ze dan ondergaan? Kortom, gesprekken over de leer en over het leven. Ze lezen vlot, ze zijn immers voor een breed publiek geschreven. Ze bieden een goede indruk van hoe het er de laatste dertig jaar theologisch aan toe is gegaan in onze regionen. Het is dan wel geen theologiegeschiedenis, maar er vallen wel lijnen uit te distilleren die zo'n geschiedenis mede kunnen samenstellen.
Het interview
Wie op zaterdagmorgen weleens naar de EO luistert op Radio 5 herkent de intro van één der programma's: 'In hèt interview spreekt ... met ...' Bij één van de interviewers kan soms net zo goed gezegd worden: vanmorgen luistert geïnterviewde die en die naar hem die zijn kennis van het onderwerp etaleert en op alle vragen allang een antwoord weet. Maar dat is even terzijde. De kunst van het interviewen is het stellen van de goede vragen. Wie is de ondervraagde?, wat beweegt hem/haar?, laat haar uitpraten en laat hem zeggen wat hij wil zeggen, en: wat wil mijn doelgroep straks graag weten en dus lezen in het gepubliceerde gesprek?
Het interview is een populair medium geworden. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig waren de gesprekken van G. Puchinger befaamd. Langdurig en grondig sprak hij met zijn 'slachtoffers'. Nog altijd bevatten die interviews een schat aan gegevens en inzichten. In een heel ander circuit en vaak met een heel andere opzet waren de interviews van Ischa Meijer spraakmakend. Hij verstond de 'kunst' om mensen dingen te laten zeggen die ze van tevoren nooit hadden willen zeggen. Interviewers laten hun ondervraagden soms in valkuilen lopen in de hoop de verkoop van hun blad ermee te promoten. Leen van Dijke (RPF) ging tamelijk argeloos onderuit, en moest zich (beschamend!) tot voor de rechter verantwoorden.
Kortom, interviews bieden vaak interessante lectuur, zeker aan nieuwsgierige mensen. Ondanks het risico dat ze lopen, zijn steeds weer mensen bereid zich te laten ondervragen. Het streelt de ijdelheid. Je komt in de krant met je foto erbij (de foto's van Adrie Mouthaan in Verduyns boek zijn voortreffelijk, alleen al daarom is het een boeiend boek). Er wordt weer eens over je gepraat. Interviews bevatten prikkelende leesstof. Je krijgt een blik in de keuken van iemands leven. En je kunt als ondervraagde ook nog eens toelichten waarom je in je leven bepaalde keuzes maakte om zo waar nodig misverstanden weg te nemen. In de gesprekken van Marijke Verduyn hoor ik mensen op een uiterst eerlijke wijze rekenschap afleggen van hun werk aan de universiteit en voor de kerk.
Grote woorden
De grote woorden voorbij. Een titel die genoeg zegt over de inhoud. Onthullend ook voor de ontwikkelingen die het bedrijf van de theologie de laatste decennia heeft doorgemaakt. Ooit had de theologie de pretentie, in ieder geval het odium, dat zij het wist. Wist hoe het zat met God, met de wereld, met het kwaad in de wereld, met de toekomst. Het geheim van de Eeuwige was haar min of meer toevertrouwd. De grote woorden werden vastgelegd in dikke folianten. Complete overzichten lieten zien hoe het allemaal in elkaar stak. Sommige godgeleerden hadden zelfs informatie vanuit de eeuwige Raad van God ontvangen. Hun schema's begonnen immers daar. En dat allemaal zonder vraagtekens, veeleer voorzien van dikke uitroeptekens! Zó is het, want zo zegt de Here het.
Traditievormend en in verdunde vorm via verkondiging en catechese hebben ze geloofsondersteunend gefunctioneerd vele eeuwen lang. Intussen blijken de tijden grondig veranderd en dat in een hoog tempo. Zelf ben ik nog gevormd door een generatie theologen vlak vóór hen die hier aan het woord komen. Voor een deel bestonden systemen nog of ze werden door sommigen in elk geval nog in ere gehouden. Heppe's dogmatiek was de basis van de stof die A.A. van Ruler zijn studenten trachtte mee te geven. Intussen is een volgende generatie beland op de 'wegen en kruispunten in de dogmatiek'. Ja, de grote woorden zijn voorbij, laten de meeste uit-gedienden hier weten. Er zijn er nog maar weinigen die pleiten voor het 'zekere weten' van vroegere antwoorden.
Klinkers scherven zekerheden, inderdaad.
Vragen
De grote woorden mogen dan volgens velen voorbij zijn, de grote vragen zijn gebleven. Ter Schegget vindt dat onder de theologie echte vragen moeten zitten. Welke bedoelt hij dan? Wel, waarom we hier zijn. Wat doen we hier? Waarom zijn we geboren? Heeft het allemaal zin of niet? Zijn er dingen die zin hebben over de dood heen? Uiteindelijk de oeroude vragen naar zin en doel van het menselijk bestaan.
H.J. Heering worstelt met de vragen die het kwaad in de wereld oproept. Hoe ga je om met het kwaad? Hij stelt de vraag naar de macht van het kwaad. Hoe doet God dat dan? Moet je wel of niet aannemen dat God almachtig is? Is het thema van de tragiek in het menselijk bestaan niet veel te veel verwaarloosd?
Voor C.H. Lindijer staan de absurditeit, het chaotische en het onbegrijpelijke van ons bestaan helemaal vast. Gods leiding is uiterst marginaal. De vraag is hier al een antwoord geworden.
Voor G.J.D. Dingemans viel onder de druk van het leven (o.a. de oorlog) de belijdenis van de almacht van God helemaal weg. Maar wat is dan nog wel de invloed van God? Heb je het concept‑God eigenlijk wel nodig?
C. Graafland werd meer door de vragen in eigen kring naar de geloofszekerheid op het spoor gezet van de gereformeerde traditie. Het is min of meer zijn levenswerk geworden de eigen traditie voortdurend te bevragen op haar werkelijk schriftuurlijk gehalte. Verder is hij van mening dat in zijn kring de moderne vragen nauwelijks echt zijn toegelaten. 'We hebben die vragen in ieder geval niet werkelijk aangevoeld. Daar waren we te zelfverzekerd voor. Zelfkritiek kreeg nooit voldoende ruimte. Hij geeft overigens toe: ik wist met de vragen vanuit de moderne theologie ook eigenlijk nauwelijks raad.
Bij Graaflands eerlijke biecht vroeg ik me af: waar komt dat door? Waarom verschansen wij ons meestal achter eigen bolwerk, terwijl je ziet hoe de moderne tijd er volop gaten in schiet? Ik herken de twijfels en de aanvechting die geïnterviewden hier uiten in veel opzichten. Toch is het heel bedreigend ze werkelijk voluit toe te laten. Laat staan dat je er openlijk voor uitkomt. Komt het omdat gereformeerde theologie een theologie van 'vraag en antwoord' (bijv. Heid. Cat.) is? We hebben immers de antwoorden? Maar de vragen dan? Ik geef toe: achter de (gereformeerde) stelligheid ligt de visie op de Schrift. Graafland is eigenlijk de enige in het gezelschap die voluit de werkelijkheid van het spreken van God via de Schrift erkent. En wie dit uitgangspunt niet of althans veel minder fundamenteel hanteert, komt toch al gauw op de golfbewegingen van de geschiedenis terecht. De eigentijdse situatie, de ervaring van je medemensen, de haalbaarheid van standpunten worden tot een voorname om niet te zeggen doorslaggevende component in het theologiseren.
Hier manifesteert zich een belangrijk verschil. Kies je je uitgangspunt in God en in Zijn openbaring of begin je vlakbij, in de concrete situatie van het moment en van de mens? Hier is de gereformeerde theoloog al eenzamer geworden.
Academie ‑ gemeente
Nu de discussie over de naderende beslissing betreffende de SoW‑predikantsopleidingen haar hoogtepunt begint te bereiken, komt de relatie tussen de academie en de gemeente ook naar voren. De roemruchte duplex ordo uit de vorige eeuw biedt een tweedeling tussen een zuiver wetenschappelijke en een op de kerk gerichte opleiding. Wie uit een meestal beschermd, orthodox‑gereformeerde achtergrond en dito standpunt in de academische wereld belandt, kan verwachten in de maalstroom van visies terecht te komen. Sperna Weiland acht het nuttig dat er in het leven van studenten theologie wat dynamiet gebruikt wordt en dat er de nodige scherven komen te liggen. Daar worden ze alleen maar wijzer van, vindt hij mijns inziens terecht. Hij zegt nogal eens vermaand te zijn vanuit de kerk: er zijn dingen indiscutabel. Daar moet je van afblijven. Maar Sperna Weiland vond (en vindt) dat 'wie in de vijf, zes jaar van de studie zijn geloof heeft behouden door vragen buiten de deur te houden, die kan best een goede dominee worden. Maar wie in die tijd echt z'n geloof er aan gewaagd heeft, heeft daar meer kans op. Want die begrijpt de mensen op een andere manier.' Nogmaals, ik vind dat hij hier veel gelijk aan zijn kant heeft. Als mensen hem voorhielden dat er dingen zijn die je niet mag denken, reageerde hij: 'Ik denk dat je alles mag denken.' Wanneer mensen alleen maar iets overeind houden door dingen niet te denken, geeft dat veel te denken over wat ze overeind willen houden.
Hier lopen we op tegen wat Graafland van zijn achterban zegt: je mag de moderne vragen niet toelaten. Ik zou bijna zeggen: hoe doe je dat in vredesnaam? Soms wilde ik wel dat ik het kon. Het zou veel makkelijker zijn. Maar is het verantwoord? Als academisch gevormd mens? Als iemand die jongeren ontmoet op de catechisatie en gemeenteleden op kringen? Wie niet echt weet wat de vragen zijn, die kan toch ook niet echt de antwoorden van het Woord doorgeven?
Secularisatie en gezin
Nog één aspect dat mij in de gesprekken opviel en raakte. Enkele hooggeleerden geven eerlijk toe dat hun kinderen en dientengevolge ook de kleinkinderen weinig meer zien in kerk en geloof. Opvallend is dat de meesten dat nauwelijks betreuren. De ontkerkelijking houdt Ter Schegget niet bezig. Heering noemt het een generatiebreuk. Soms ervaart hij het als tragisch. Het hele klimaat is zo anders geworden en waarom dat zo is, dat weet hij niet. Lindijer (vader van de bekende NRC Handelsblad‑journalist Koert in Kenia) vindt het geen punt dat sommigen van zijn kinderen niet meer geloven. Ze zijn op andere fronten heel verantwoord bezig. Van de zeven kinderen van D.C. Mulder is er nog slechts één in de kerk geïnteresseerd. Dat verdriet hem niet erg, al vindt hij het wel jammer dat een aantal van zijn kleinkinderen nu de mooie evangelieverhalen niet meer hoort. Ook H. van der Linde maakt zich geen zorgen over zijn vier kinderen die geen band meer met de kerk hebben. Elke tijd schept zijn eigen vormen van geloofsbeleving. Je kunt het goede ook kwijt door je in te zetten voor Artsen zonder Grenzen of voor Greenpeace. Ook de kinderen van L. Leertouwer 'doen niets meer aan de godsdienst'. Graafland is de enige die kan zeggen dat het door Gods goedheid in zijn gezin anders is, ook al heeft hij zijn zorgen. Het gaat niet aan hier met stenen te werpen. Welk gezin gaat dit verschijnsel vandaag nog voorbij? Wie ermee te maken krijgt, weet van de verlegenheid die de secularisatie zo dichtbij in huis oproept. Alleen, de manier waarop dit probleem recht gepraat wordt, bevat ook een duidelijke theologische uitspraak.
Slot
Marijke Verduyn is in haar opzet zeker geslaagd. Het geeft veel te denken als mensen een balans opmaken. Ik vind dat er bij velen iets tragisch in zit. Een actief leven in de wetenschap bedoeld als dienst aan de kerk. Maar het is voorbij. Staan aan het front heeft eenzame maar ook boeiende aspecten. Ouder worden is afstand nemen. Wat heeft mijn toewijding en inzet opgeleverd? Distantie leert de betrekkelijkheid van alles. Zeker in een tijd waarin de kerken veel invloed verliezen. Onder professoren is een boek dat Willem Frederik Hermans schreef. Voor een buitenstaander een eigen wereldje waar de dames en heren echter niets menselijks vreemd blijkt te zijn. Ook dat is het aantrekkelijke van De grote woorden voorbij.
Bij de één voel je meer verwantschap dan bij de ander. Ter Schegget heeft vanuit de Gereformeerde Bond ooit veel tegenkanting ervaren. Hij merkt op dat het zijn hoogleraarsbenoeming tien jaar heeft opgehouden. Hij zou er marxistische ideeën op na houden. Toch moet ik erkennen zijn hartstocht voor een rechtvaardiger wereld nu veel beter te kunnen begrijpen. Zijn theologische onderbouwing is de mijne niet. Maar ik ben het geheel met hem eens dat de 'vernedering, de ellende en de belediging van het menselijk leven in het groot en in het klein' soms bijna onverteerbaar is. Dat zet je theologie en je geloof toch onder geweldige spanning.
Ook voor hoogleraren theologie moge het adagium van de grote theoloog Paulus gelden nu het einde van loopbaan en leven in zicht is gekomen. Na de 'goede strijd' toch het geloof behouden. Het werk van de godgeleerdheid maakt van ons niet vanzelfsprekend een 'van‑God‑geleerde'. Sommigen zijn nog altijd actief en productief: van de hand van de oudste (H.J. Heering,1912) verscheen onlangs nog een gedegen studie (Wat heeft de filosofie met God te maken?). Wie eenmaal werd gegrepen door de studie, kan er moeilijk mee ophouden. Toch zit de aflossing er aan te komen. Om niet al te zwaarwichtig af te sluiten, doe ik het maar zo:
Geluk
Niet anders is de gang van ieder leven:
Men raakt aan 't eind van alle dingen los.
Wat heeft mij even een geluk hergeven?
Een neevlige einder, een verdoezeld bosch.
J.C. Bloem
- Marijke Verduyn, De grote woorden voorbij ‑ Een generatie theologen over God, werk en leven. Meinema, Zoetermeer, 144 blz., F28,50.