Het kwaad
Rudiger Safranski (1945) is ondertussen een productief en gewaardeerd schrijver geworden.[1] Na de boeken over E.T.A. Hofman en Schopenhauer, was het met name de bespreking van leven(stijd) en werk van Heidegger, dat de aandacht trok. Ein meister aus Deutschland is een juweel van eruditie en toegankelijkheid, geschreven vanuit een uitzonderlijk vermogen tot onvooringenomen ontvankelijkheid. Dit laatste is de kracht van een goede biograaf. Nu is ontvankelijkheid, en het vermogen de denkwereld van anderen recht te doen, geen garantie voor een eigen inbreng. Sommigen hebben de omweg van een ander nodig om te zeggen wat gezegd wil zijn.
Tussen de intellectuele biografieën door, publiceerde Safranski ook een boekje met de titel 'Hoeveel waarheid hebben mensen nodig? Over het denkbare en het leefbare' (Uitg. Rotchild & Bach, Ams., 1993). Ook hier betreft het grotendeels de bespreking van, in dit geval, Rousseau, Kleist, Nietzsche en Kafka, maar dan als een diepteboring naar het wezenlijke van hun drijfveren. En, in dit geval dienen zij als voorbeelden bij een betoog van Safranski zelf.
Kort, al te kort gezegd komt het hierop neer dat Safranski laat zien dat waar de eis gesteld wordt dat het denkbare en het leefbare volledig moeten samenvallen, het leven daaraan ten onder gaat. Hij laat zien hoe Nietzsche zich hierin verliest, en hoe Kafka zijn ziel bewaart. Het is de uitwerking van de - nergens door Safranski geciteerde - uitspraak van Goethe: Jede consequenz fuhrt zum teufel. Dit mag triviaal klinken, zolang de uiterst subtiele beschrijving van voornoemden niet gelezen is. Met deze sleutel in de hand beschrijft Safranski de metafysica als de poging van het in de wereld principieel vreemde van het bewustzijn om naar huis te komen. Maar denkend komen wij nooit boven de vraag uit of dat wat wij menen gevonden te hebben, niet door ons is uitgevonden. Daar waar het denken de argwaan tegenover zichzelf verliest, of waar de voorwaarde voor ironie, de autonomie, ten onder gaat, daar vinden de gruwelijkste ontsporingen plaats. Zo wijdt hij onder de titel 'Metafysica en misdaad' een hoofdstuk aan Hitler en Goebbels.
Waarmee ik ben aangekomen bij Het Kwaad, dat een uitwerking is van de als aanhangsel bij voornoemd boekje geschreven 'vrije variatie over de vrijheid'. Aanvangend met een weergave van de mythen over het ontstaan van de wereld bij de Grieken, waarna hij een veelvoud van pagina's besteedt aan de Bijbel, bespreekt hij vervolgens het werk van de grote denkers; Augustinus, Schelling, Hobbes, Kant, Schopenhauer, Gehlen, en vele anderen. Vooral ook uit de trefzekere citaten uit het werk van die vele anderen spreekt Safranski's uitgebreide en gerichte belezenheid.
Het boek is de neerslag van een zoektocht naar het wezenlijke van de menselijke vrijheid in een contingente wereld; 'dat wat er is had er evengoed niet kunnen zijn'. Voor Safranski is een rondgang door de eeuwen heen nodig om uit te komen bij de fundamentele tegenstelling tussen wat ik hier, bij gebrek aan beter, de 'gelovige' en de 'humanistische' situatie wil noemen. Het scheppingsgeloof interpreteert de absolute contingentie van het begin als een liefdesdaad, maar "de vraag is echter hoe we vandaag de dag met de ervaring van de contingentie kunnen omgaan, nu we het geloof in de zijnsgrond van de liefde hebben verloren en de daardoor geïnspireerde meesterstukken ver van ons af zijn komen te staan" (269). Het draait alles om het gevoel 'bedoeld' te zijn. Sinds haar begin wordt de filosofie door dat verlangen naar zin gedreven.
Ook Safranski komt uit bij Job. Dit overigens niet voordat hij wat anderen over Job geschreven hebben op de hem zo eigen heldere wijze voor de lezer neerlegt. Met zijn exegese van dit Bijbelboek komen beide voornoemde situaties weer zeer dicht bij elkaar te liggen; hij sluit zijn boek af met de volgende woorden:
"Of we willen of niet, we handelen en doen daarmee een beroep op onze riskante vrijheid. Daarbij zullen we het zonder vertrouwen nauwelijks kunnen stellen. In precaire situaties, zegt Kant ergens, is er een soort plicht te vertrouwen. Zij vormt een kleine lichtkegel te midden van het duister waar je uit voortkomt en waar je naar toe gaat. Indachtig het kwaad dat we kunnen doen en dat ons kan worden aangedaan, kunnen we altijd proberen te doen alsof een god of onze eigen natuur het goed met ons voorhad."
Safranski is een humanistisch denker op z'n best; glashelder zonder simplificering, erudiet zonder zich daarop voor te staan, bescheiden maar duidelijk over de eigen keuzes. Met zijn voetnoten bij het grote drama uit de Duitse geschiedenis legt hij opnieuw een verbinding tussen de grote Europese, veelal Duitse denkers uit het verleden, en de actuele discussies over maatschappij en moraal, waarden en normen - over de cesuur die 'Auschwitz' heet heen. Wie zijn weergave van het boek Genesis, of van Augustinus en de middeleeuwse theologen leest, zou kunnen denken met een christen van doen te hebben.
- Uitgeverij Atlas, 1998, 280pp, F49,90