Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568

Een thematische biografie
H. Klink

Een kenmerk van wetenschappers en journalisten mag toch wel genoemd worden hun nieuwsgierigheid; wie nieuwsgierig is, wil zijn of haar nieuwsgierigheid in de regel zo snel mogelijk bevredigd zien.[1] Ongeduld paart zich in de regel dan ook aan nieuwsgierigheid, zeker bij journalisten. De actualiteit drijft hen rusteloos voort en als zij tegen die achtergrond speur- en spitwerk willen verrichten, plegen zij nogal eens te stuiten op (nog) ontoegankelijke bronnen. De Archiefwet ondervinden zij herhaaldelijk als een hinderpaal bij hun onderzoek naar 'affaires', bijvoorbeeld wanneer het politici of leden van het koninklijk huis betreft.

Met deze handicap worden historici veel minder geconfronteerd, maar zij stuiten op het verschijnsel dat materiaal onvindbaar is of verloren blijkt te zijn gegaan. Het mag dan ook wel als een verdienste aangemerkt worden wanneer zij erin slagen nieuw materiaal tevoorschijn te brengen. Dat geldt temeer wanneer het personen of zaken betreft waarvan bij vakgenoten, en zeker bij de 'leken' de indruk bestaat dat er onderhand niets nieuws meer zal zijn te melden. De verrassing is dan te groter wanneer iemand erin slaagt om, ondanks het feit dat hij zich voorgegaan weet door de nodige collega's, nieuwe gegevens weet op te sporen die hetzij eerdere inzichten kunnen onderbouwen hetzij tot nieuwe inzichten leiden.

Het voorgaande schijnt mij van toepassing op de dissertatie van dr. H. Kluik, theoloog en dorpspredikant van de Nederlandse Hervormde Kerk te Hoornaar, die op 18 december 1997 aan de Rijksuniversiteit Utrecht bij prof.dr. R. van den Broek en prof.dr. A.Th. van Deursen promoveerde op een proefschrift getiteld 'Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568'. Deze gegevens over Kluiks promotie ontleen ik aan andere, secundaire bronnen, niet aan de - zeer verzorgd uitgegeven - handelseditie van het proefschrift zelve. De uitgever had met weinig moeite het summiere curriculum vitae met enkele gegevens dienaangaande kunnen aanvullen. Het 'Woord vooraf' van de auteur onthult weliswaar enkele gegevens. Het blijft echter onder andere een voorwerp van eigen wetenschap of interpretatie in welke faculteit de promotie geschiedde; die van de theologie of die der letteren, met andere woorden: ligt er nu een historisch of een theologisch proefschrift voor ons? Of is dat in ons hedendaags academisch bestel geen vraag meer?

Afgaande op de door de auteur in zijn voorwoord - als enige - genoemde promotor, ga ik er vanuit dat we met een historisch proefschrift te maken hebben. Enige tijd geleden liet het bestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk weten ietwat teleurgesteld te zijn door het feit dat promoverende theologen in de meeste gevallen voor de relatief veilige weg van een historisch getint onderzoeksobject kiezen. Wat daarvan zij, dat bestuur zal niet teleurgesteld kunnen zijn over een theoloog die zich ook voluit historicus toont, zoals Kluik. Zijn boek heeft de ondertitel 'Een thematische biografie' meegekregen. Daarmee wil gezegd zijn dat deze studie geen biografie wil geven. Zij wil een thematische benadering zijn van het leven van de prins van Oranje in zijn toegroeien naar de opstand. Daarbij wordt - en dat is het nieuwe van deze studie - nagegaan welke religieuze gedachten en standpunten van de prins een rol kunnen en wellicht zullen hebben gespeeld bij diens toegroeien naar het besluit om de wapens op te nemen. Daartoe wordt er qua methode voor gekozen om in de eerste twee hoofdstukken de ontwikkeling van de visie op het recht van verzet binnen het lutheranisme en het calvinisme te onderzoeken.

Men zou op grond van deze opzet en de gestelde vragen kunnen verdedigen dat deze studie handelt over de verhouding van kerk en staat in de periode dat de Nederlanden als zelfstandige natie langzaamaan vorm krijgen. De politicus en bestuurder Oranje verkeerde in een loyaliteitsconflict tussen de religie-politiek van de Koning en de roeping van de overheid zoals Oranje die op grond van het evangelie en de leer der protestanten zag. Waarom nam hij het tenslotte voor de protestanten op? Niet alleen (of allereerst?) op politieke maar zeker ook op religieuze overtuigingen. Duidelijk wordt dat Oranje zich verzette tegen een staatsabsolutistisch standpunt in religieuze zaken, zoals door de Koning gehuldigd en gepraktiseerd. Als politicus zag hij de noodzaak van een zekere mate van tolerantie in.

Wat Kluiks studie zo bijzonder maakt is dat ze op eigen bronnenonderzoek van vooral correspondentie is gebaseerd, dat volgens de verklaring van de auteur de laatste tachtig jaar nauwelijks meer had plaatsgevonden. Niet nagelaten mag worden hier nog eens zijn vondst van de 'Printzische Entschuldigung' te noemen; een tot dusver onbekend manuscript, van minstens even groot belang als de bekende 'Apologie' van de prins.

Kluik stuitte bij zijn onderzoekstocht op dusdanig materiaal dat dit hem gelegenheid biedt in discussie te treden met auteurs die eerder zijn onderzoeksgebied betreden hebben of voortgeborduurd hebben op de onderzoeksresultaten van anderen. Wij geven daarvan een enkel voorbeeld.

Kluik kritiseert vrij scherp de door J.W. Sap in diens dissertatie Wegbereiders der revolutie (1993) betrokken stelling dat de calvinistische verzetsopvatting als een authentieke voorloper moet worden gezien van de ideeën die aan de vooravond van de Franse Revolutie opgeld deden. Calvijn had een sterke afkeer van revolutie. Beter was het om een tiran te verdragen dan in anarchie te vervallen. Daarom moesten de onderdanen hun overheden gehoorzamen, zelfs als zij tiranniek optraden. Men moest God evenwel meer gehoorzaam zijn dan de mensen, en daarom was passieve ongehoorzaamheid geoorloofd. Echter: zelfs als de onderdanen om het geloof vervolgd werden, mochten zij niet in actieve opstand komen. De geloofsvervolgingen die Calvijn in Frankrijk van dichtbij meemaakte, zag hij in het licht van een goddelijke tuchtiging en als een beproeving die de gelovigen in volhardende lijdzaamheid moesten verdragen. Aldus Kluik.

Zo treedt hij ook in discussie met K.W. Swarts Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand (1994) en H.A. Speelmans Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk (1994) waar het gaat om de plaats van de Gereformeerde Kerken ten opzichte van de overheid en de ruimte voor de rooms-katholieken. Kluik benadrukt dat de Prins weliswaar de gereformeerde religie heeft bevorderd, maar religieuze repressie van de rooms-katholieken afwees. Een kernzin (p. 313) van Kluik in dit verband is naar mij voorkomt deze: 'Tegenover de religie die een "ideologie" werd, plaatste Oranje een gematigde "theocratie", waarbinnen ruimte was voor tolerantie en verdraagzaamheid.' Als politicus en bestuurder was Oranje er niet op uit religietwisten met geweld te beslechten, maar koerste hij op de eenheid van de Nederlanden in protestantse zin. Daaruit spreekt zijn nationale allure.

Het bovenstaande moge genoegzaam aantonen dat het werk van Kluik niet alleen een aanwinst is voor de geschiedschrijving, maar daarmee tevens bijdraagt aan het - nimmer? - eindigende debat over een uitermate cruciale fase van onze vaderlandse geschiedenis; een geschiedenis die wij tot op vandaag met ons meedragen.

  1. Groen, Heerenveen 1997, 392 blz., F49,50