De RRQR met Europa tussen Brussel en Jorwerd
De vraag van Goudzwaard
In de Wapenveld van oktober 1998 stond een voorbereidend interview met prof. B. Goudzwaard. Hem werd de volgende vraag gesteld: "De Europese christenheid, is dat een factor van belang? Gebeurt er iets in de bezinningsfeer?". Zijn antwoord luidde: "Er gebeurt wel iets, maar te weinig. In de Duitse Lutherse kerk heb je een studie gehad, die in plaatselijke kerken ook doorgesproken is. Er zijn ook enkele Europese oecumenische commissies, maar hun activiteiten laten heel veel nationale kerken binnen Europa onberoerd. Het lijkt alsof het heel moeilijk is om daar de probleemhorizon van Europa aan de orde te stellen. De preken die ik hoor, komen niet verder dan of Nederland of de wereld. Dat Europa zijn eigen thematiek aan bezinning zou moeten hebben, is nog nauwelijks doorgedrongen."
Vermoeid en verrijkt teruggekeerd van het congres stelde ik mij als jonge toetreder van de RRQR de vraag of dit RRQR-congres wél tot een dergelijke 'beroering' van de kerken heeft geleid, ofwel - bescheidener geformuleerd- of de congresgangers handvatten zijn aangereikt om de probleemhorizon van Europa binnen de kerken en in de preken aan de orde te stellen.
'Volken zullen u belijden'
Opgegroeid in een Eurofobische reformatorische zuil, vroeg ik mij op de RRQR-juristenkring op de vrijdagavond voorafgaand aan de congresdag reeds af waarom 'Europa' altijd zo bezwaarlijk werd gevonden. Ik was dan ook zeer verheugd dat Prof. M.E. Brinkman in zijn lezing 'Volken zullen u belijden' zich de vraag stelde of er geen inherente noties in de protestantse theologie zijn, die het accent op nationale eigenheid en verzet tegen een federaal Europa rechtvaardigen. In een behartenswaardig exposé over de verhouding van kerk en staat in de Calvijnse theologie maakte Brinkman duidelijk dat kerk en staat hun eigen ruimte hebben, maar tegelijkertijd niet te scheiden zijn. A la Geert Mak illustreerde Brinkman dit met de Mozes en Aaronstraat in Amsterdam die de Nieuwe kerk en het paleis op de Dam verbindt en/of scheidt. Van de paradox uitgedrukt in dit 'en/of' was ook de Dordtse synode een illustratie: opgeroepen door de Staten-Generaal bracht zij vertegenwoordigers van in- en uitlandse gereformeerde kerken samen. Volgens Brinkman was de Dordtse synode daarmee voorbeeld van de breedheid van de beginperiode van de Calvinistische reformatie. De vele pogingen van Calvijn om de vele bestaande en ontluikende hervormingsbewegingen onderling te verbinden demonstreren de brugfunctie die de reformatie in Noord-West-Europa zou (hebben) kunnen vervullen. De Dordtse synode sloot die periode voor de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden helaas ook af. De even gereformeerde - of misschien juist Lutherse - instelling het eigen geloof om te zetten in een eigen geloofsbelijdenis en de Bijbel te vertalen in de eigen taal, brachten een ver-inheemsing van de reformatie met zich mee. De gedachte dat God met Nederland als het Israël van het Westen een bijzonder plan had, drong zich op. Aan het verdeelde Europa ontleenden de zeven gewesten immers hun bestaan. Het tijdens de Verlichting opkomende nationalisme verdrong de toch al zwakke 'sensus unitatis' van het protestantse christendom vrijwel geheel. De vele gemeentebanden van protestantse gemeentes in Nederland en Duitsland en gemeentes in de landen achter het voormalige IJzeren Gordijn sinds de jaren '70 van deze eeuw, kunnen niet verhullen dat er nog steeds een aarzeling bestaat om over Europese eenwording na te denken en dat over de bijdrage van de protestantse kerken aan de Europese samenwerking weinig algemeens valt te zeggen. Het gebrek aan een Europese identiteit heeft tot gevolg dat we als protestantse christenen niet weten welke waarden binnen het proces van Europese eenwording het verdedigen waard zijn en waar wij geestverwanten zouden kunnen aantreffen. De veelbewogen geschiedenis van het verbrokkelende Europese continent en de geïsoleerde ontwikkeling van de nationale kerken maken het ons onmogelijk om vanuit de oude theologische en kerkelijke kaders verantwoorde keuzes te maken op boven-nationaal niveau. In zijn workshop 'Natie en kerk in Europa' scherpte ds. Blenk deze bezinning verder aan. De samenwerking van klein-rechts met behoudende katholieken in het Europese Parlement en de rol van zowel de protestantse als Rooms-Katholieke kerk bij de omverwerping van de communistische regimes in Midden- en Oost-Europa geven aan dat kerk en staat ook in Europa onverminderd op elkaar zijn aangewezen. In de woorden van Brinkman: "Zonder geloof van zijn onderdanen vaart geen overheid wel", ook de Europese niet.
Dit grensoverschrijdende bewustzijn roept de vraag op of deze Europees-theocratische instelling nog ruimte laat voor het vanouds sterk nationaal-theocratische gedachtegoed. In hoeverre verliezen we als Nederlandse christenen een stuk identiteit wanneer we het geloof in de bijzondere leiding van God met het Nederlandse volk uit de protestantse theologie niet langer kunnen afzetten tegen en hoger kunnen waarderen dan Gods 'algemene' leiding met Europa? Een antwoord op deze vraag moet uitblijven, nu de gereformeerde traditie op dat punt een zodanige leemte heeft, dat zij niet de gewenste helderheid kan verschaffen over de verwevenheid van kerk en natie enerzijds en over de ontbrekende Europese identiteit van het Nederlandse protestantse christendom anderzijds. Door onze nationale gerichtheid zitten we onszelf op dit punt stevig in de weg.
Christelijke religie onmisbaar
De volgende spreker, drs. E.J. Korthals Altes, voormalig ambassadeur in onder andere Spanje, was niet (meer) door de hierboven geschetste blikvernauwing gevangen. Deze 'hartgrondige Europeaan, zij het niet zonder kwalificaties' maakte het publiek deelgenoot van zijn grote kennis en vele ervaringen ten aanzien van het proces van Europese eenwording en van zijn vele contacten binnen de Europese en mondiale oecumenische beweging.
Hoewel economische motieven bij veel Europese activiteiten doorslaggevend zijn geweest, zijn naar de mening van Korthals Altes de verschrikkingen van de beide wereldoorlogen, de Koude Oorlog, maar ook de culturele verankering van de Europese solidariteitsgedachte onmisbaar geweest voor het ontstaan van een streven naar Europese eenwording. Het proces van secularisatie heeft ons zodanig van de Griekse, Romeinse, joodse en christelijke bronnen van onze beschaving, van de aandacht voor de mens, het kritisch denken, de rechtsstaat, waarborgen tegen willekeur, democratie, mensenrechten, vrijheid en cultureel niveau verwijderd, dat er nu onvoldoende basis is om tot een waardevolle en hechte samenhang in Europa te komen. Die basis is er alleen wanneer Europa een hart en een ziel krijgt, een spirituele dimensie en nieuwe inspiratie (Delors). Deze verinnerlijking en ont-economisering van de Europese eenwording is nodig tegenover de fragmentarisering van de westerse samenlevingen, de kloof tussen Oost- en West-Europa, de kloof tussen Noord- en Zuid-Europa, de kloof tussen arm en rijk, de verstoorde samenhang tussen mens en natuur en - niet in het minst - in het licht van de toetredingsproblematiek.
Volgens Korthals Altes kan de christelijke religie een essentiële en onmisbare bijdrage leveren aan de samenhang in Europa. Het is niet de vraag 'in hoeverre' de christelijke religie nog een bijdrage aan de Europese samenhang zou kunnen leveren. Die schuchterheid of aarzeling is in de ogen van Korthals Altes niet alleen onnodig, maar ook pessimistisch en daardoor contraproductief. Letterlijk stelde hij: "De meest wezenlijke bijdrage die de christelijke religie zou kunnen geven zie ik niet in de proclamatie van waarden en normen alleen, maar in een totale heroriëntatie van onze grondinstelling. Een hernieuwde bezinning op de plaats van de mens in een Werkelijkheid die ons eigen ik zo oneindig overstijgt. Weer oog krijgen voor het wonder van het leven, voor het Heilige, voor God. Dat is heel wat voor een samenleving die zo beheerst wordt door het 'horizontalisme'. In Platland is immers vervlakking troef en wordt iedere notie van het Transcendente gebagatelliseerd."
De christelijke roeping ten aanzien van Europa komt tot aan het hart en de hand van de enkeling: "De sleutel voor het grote vernieuwingsproces in onze cultuur moet niet in de eerste plaats gezocht worden in de indrukwekkende teksten van geestelijke leiders, maar aan de basis, verscholen in het hart van ieder gelovig mens. Maar de innerlijke omkeer van het hart, waartoe de christelijke religie steeds weer oproept, is niet iets dat beperkt kan blijven tot het 'persoonlijk zieleheil'. Zij dient steeds weer opnieuw vertaald te worden in de dagelijkse werkelijkheid. Of, zoals Lesslie Newbigin het formuleerde: 'het Evangelie moet deelnemen aan de openbare discussie op de markt'."
De oproep tot inkeer en omkeer waarmee Korthals Altes in de geest van Goudzwaard zijn lezing afsloot maakte duidelijk dat die markt niet de vrije markt van Adam Smith is, maar dat zij de Areopagus is waar de oerchristelijke roep klinkt om de Godsregering in het hele leven te erkennen en te bevorderen.
Randschrift gulden als nationale eigenheid
Op een andere wijze verrijkend was de leerzame lezing van mr. J.P.H. Donner, 'intellectueel en antirevolutionair'. In een heldere analyse van de maatschappelijke, staatkundige en beleidsmatige ontwikkeling op Nederlands, Europees en mondiaal niveau maakte hij duidelijk dat de Europese toekomst niet met het gezicht naar achteren tegemoet kan worden getreden. Aan een dergelijke suggestieve denktrant maakt, volgens Donner, ieder zich schuldig die het verleden idealiseert, uitgaat van de gedachte dat "God ooit in Nederland was en (...) dat de samenleving ooit naar christelijke waarden was ingericht". Die gedachte is onhoudbaar: stilstaan bij de toekomst van Europa betekent niet alleen, maar slechts onder andere, stilstaan bij de toekomst van Nederland. Beide toekomsten en dus de vragen van eenwording moeten worden bezien vanuit de maatschappelijke vragen, mogelijkheden en knelpunten van nu. Schaalvergroting en schaalvervaging veranderen inmiddels de aard van de maatschappelijke, economische en sociale ontwikkelingen zelf. Ondanks de vele technische ontwikkelingen in de afgelopen eeuw(en) staan we daarom niet aan het einde, maar nog geheel aan het begin van een ontwikkeling die we slechts zeer gedeeltelijk kennen, niet beheersen, en trachten te kennen om haar waar en voor zover mogelijk te kunnen beïnvloeden en bijsturen. De grootste verandering staat ons nog te wachten. De huidige maatschappelijke ordening is gebaseerd op het fysiek samenbrengen van personen of goederen: het werk, de winkel, de dokter, de rechter enz. Met onderwijs via internet wordt het middeleeuwse concept van de samen-scholing van leermeester en student verlaten. Operaties op afstand brengen met zich mee dat de medische zorg veel minder berust op consultatie en behandeling. Vestigings- en handelspatronen van bedrijven zijn allang niet meer lokaal, regionaal of nationaal, maar mondiaal: niet op één plek, maar verspreid over de wereldbol.
Tegelijk laat het Europa van vandaag - dat dagelijks onderwerp van congres en gesprek zou dienen te zijn - opkomend nationalisme, regionaal separatisme en religieus fundamentalisme zien. Dit religieus en nationalistisch streven is inmiddels niet alleen de grenzen van geünieerd 'beschaafd' Europa steeds dichter genaderd, maar steekt daarin ook in toenemende mate de gevestigde staatsstructuur naar de kroon.
Beide ontwikkelingen verminderen het vermogen van de klassieke overheden (gemeente, (verstedelijkte) provincie en staten-generaal) om effectief in maatschappelijke processen in te grijpen. Zij problematiseren de grondslag van ons politieke bestel. De ordening van de samenleving staat op het spel nu de macht van de overheid verdampt. Volgens Donner neemt Europese samenwerking de Nederlandse overheid geen soevereiniteit af, maar kan zij de klassieke overheden juist de soevereiniteit her-geven die zij aan de min of meer autonome maatschappelijke, technische en economische processen reeds verloren had. Door samenwerking op het terrein van politie, justitie, vreemdelingenbeleid, milieubeleid en op fiscaal terrein, kortom in binnen- en buitenlandse politiek, kan Europa de lidstaten in staat stellen hun ordenings- en normeringsfunctie beter uit te oefenen.
Eenwording accepteren: een vlucht naar voren?
In Donners verhaal is een keus vóór of tegen Europa uitgesloten. Ontwikkelingen stuwen ons voort. De toekomst staat niet vast. De kansen die Europa biedt om vrijheid en zelfstandigheid te her-winnen moeten niet worden vergeven aan de vrije markt, aan een geseculariseerd vooruitgangsgeloof. Onze wens de toekomst te kennen, is een paradox: wat we willen is het bijsturen en beïnvloeden van de toekomst, zeker nu daartoe (nog) de mogelijkheid bestaat. In het slotwoord van zijn lezing laat Donner zich in het hart kijken:
"We staan niet aan het einde van een ontwikkeling, maar aan het begin van een fundamenteel nieuwe richting in de ontwikkeling. (...) De toekomst achterom kijkend benaderen, is daarom fout, zeker als dat in verband gebracht wordt met kerk en geloof. Bij veel van wat vernieuwing heet, past argwaan, maar ik mag er niet van uit gaan dat nu of in een recent verleden, de samenleving en christelijke waarden in overeenstemming waren. Dan wordt de boodschap van behoud er een van behoudzucht en blijkt 'God in Nederland' gelijk te zijn aan behoud van de gulden en het randschrift daarop. (...) De toekomst bezien door de bril van het verleden brengt de christelijke gemeente in het defensief en verlamt haar bij het vinden van het antwoord op de vragen van vandaag en van morgen. (...) De waarden veranderen niet, maar wel de invulling. In dat proces zal de Europese eenwording als integraal onderdeel van de overheid gezien moeten worden. Zie het niet als een internationale organisatie, maar als een nieuw niveau van overheid waarvoor Romeinen 13 evenzeer geldt als voor nationale overheden. (...) We moeten vooruit op de weg naar het Koninkrijk: wel met beide benen op de grond, maar niet met de rug naar de toekomst en het gezicht naar achteren. Er valt nog te veel te doen om onze lier al aan de wilgen te hangen."
En verder...
Gezien tegenover deze oproep van Donner is het des te interessanter dat ik ertoe besloot de congresdag niet chronologisch te verslaan. Dan zou ik hebben moeten beginnen met Korthals Altes. Dan zou ik vervolgens verslag moeten doen van de zang van het Engelse, Franse en Duitse volkslied met de inspirerende toelichtingen door de Hongaarse pianist Gyula Szilagyi. Dan zou ik Donner moeten verslaan om door te gaan naar de volksliederen van Wales, Denemarken en Hongarije. De middag zou in mijn geval - met de lezing van Brinkman en de workshop van Blenk - het teken zijn van het achteraf theologisch doordenken van de voordien opgeworpen politiek-maatschappelijke vragen. Dan kan het inderdaad zo zijn dat we met spijt, verontwaardiging, vechtlust, behoudzucht of teleurstelling moeten constateren dat de maatschappelijke realiteit zich niet voegt naar ons hooggeprezen 'theocratische' gedachtegoed.
Het antwoord aan Goudzwaard
De lezingen en workshops van de congresdag hebben meer dan bewezen dat er 'met Europa' zeker 'iets gebeurt in de bezinningssfeer'. Dat Europa een eigen thematiek aan bezinning vormt, brengt kennelijk mee dat voor een bezinning op Europa een boel vóór-werk moet worden verricht. Tegelijk bracht Donner met kracht naar voren dat we niet in dit voorwerk kunnen blijven steken. Zíjn antwoord op de vragen van de Europese eenwording was veelmeer een mentaliteit: realisme, dóórgaan, en daarin toch blijven nadenken.
Na de lezingen van Brinkman en Blenk werd duidelijk dat Europa theologisch enerzijds een braakliggend terrein is, maar anderzijds tot sloopwerk leidt in een sterk nationaal gericht theologisch en kerkelijk bewustzijn. Korthals Altes informeerde ons over de – bescheiden, maar niet te verwaarlozen – Europese oecumenische activiteiten. Daarmee staat voor de gereformeerde gezindte (om de achterban van de RRQR nu toch maar zo te omschrijven) nogal wat op de agenda:
1. Het is nodig de nieuwe Europese toekomst, die misschien tegelijk een afscheid van nationaal verleden betekent theologisch verder te doordenken én te verwerken.
2. Het moet komen tot een uitbouw van oecumenische activiteiten op Europees niveau, maar – meer nog – tot een oecumenische praktijk op het niveau van het 'gewone' kerkvolk om onze nationale blikrichting in ieder geval te verbreden tot alle protestantse kerken in Europa en op langere termijn wellicht zelfs tot de niet-protestantse kerken in Europa. Korthals Altes gaf dat in zijn pleidooi voor een interreligieuze samenwerking reeds aan.
Deze activiteiten vragen onvermijdelijk om de 'beroering' van het kerkvolk met de Europese thematiek, waar Goudzwaard het over had. Die beroering is nog voor de toekomst weggelegd, of anders gezegd: deze congresdag was goed, maar uiteindelijk slechts vóór-werk.
De boodschap voor de RRQR
Naar mijn mening kan de RRQR- en C.S.F.R.-achterban het goed gebruiken om eens op die manier met de beide benen op de grond te worden gezet. Op de grond, omdat niemand aan bovenstaande bezinning ontkomt, nu Europa een voortbrengsel is van maatschappelijke ontwikkelingen waarin wij allen 'ver-wikkeld' zijn. Op de grond, omdat de hoogdravende bezinningsidealen kennelijk alleen bij een selecte elite overgebleven zijn. Op de grond, omdat de amicitia tijdens de lunch en borrel na afloop voor velen feitelijk - en terecht - minstens een zo belangrijke drijfveer was om naar Ede af te reizen. Op de grond, omdat dit verslag meer voortkomt uit enthousiasme voor de RRQR en de bezinning die uit haar voortkomt en die ze organiseert, dan uit een grondige kennis van en verdieping in de processen van Europese eenwording. Daarom zal ik zwijgen over de huishoudelijke vergadering die ook op deze dag ingepland was. Over ledenwerving, actieve participatie van nieuwe toetreders, toestroom uit en dienstverlening aan de C.S.F.R.: goede wijn behoeft geen krans. RRQR, doe uw naam eer aan: ga zo voort, en doe het toch net even iets anders. Zorg dat de achterban u in uw reformatiedrang wil volgen. Dan zal deze congresdag gloriëren boven de babykleertjes, het autowassen of de PAO-cursus. Keihard op zaterdagmorgen om 10.00 uur in Ede: dan sta je tenminste ergens voor!