Angst en bevrijding
Dr. A.F. Verheule heeft vanuit zijn ervaring als (psychiatrisch) ziekenhuispastor en supervisor van de klinisch pastorale vorming een indrukwekkend werk over angst geschreven, waarin hij een groot aantal disciplines samenbrengt. [1]Hij besteedt niet alleen aandacht aan psychologische en pastoraal-theologische gegevens; ook godsdienstwetenschappelijke, bijbels-theologische en filosofische literatuur is verwerkt. Het is deze omvattendheid die rechtvaardigt dat in de ondertitel gesproken wordt van een handboek voor pastorale werkers.
In het voorwoord vertrouwt de schrijver zijn lezers toe dat angst en bevrijding altijd een belangrijk thema is geweest in zijn leven. De Duitse bezetter oefende terreur en motiveerde tot verzet. De ervaringen later opgedaan in het pastoraat maakten duidelijk dat angst niet alleen door dreiging van buiten wordt opgeroepen. Ook innerlijke beelden van God en duivel kunnen angst inboezemen en zelfs terreur uitoefenen. Zij vragen om opstand en verzet. Hoe? Door de mechanismen bloot te leggen en, voorzichtig, het onderliggende verlangen te verwoorden.
Dit persoonlijke engagement kleurt in sterke mate het boek. Het afstandelijk klinkende 'handboek' wil meer zijn dan een technische wegwijzer en instructie. Het bergt overtuiging en emotie in zich. Daarmee is het ook een boek van het hart.
Een centraal begrip in het boek is macht. 'Macht en angst horen bij elkaar als twee zijden van eenzelfde zaak' (p. 112). De vrees voor God, zoals die in de bijbel getekend wordt, hangt nauw samen met zijn imponerende macht en majesteit. Voor God verliezen wij de vaste grond onder de voeten, wij staan te trillen op de benen, de wereld draait voor onze ogen. Hij is de heilige, de overweldigende, de ontzagwekkende. Hij is ook de oordelende, in de gang van de geschiedenis, en volgens de apocaliptische boeken ook aan het eind van de geschiedenis. Daarmee doet naast de angst voor het numineuze, ook de gewetensangst zijn intrede.
Verheule komt in opstand tegen deze beelden van God. Bij hem komt alle nadruk te liggen op bevrijding. God is de liefdevolle bondgenoot op wie we kunnen vertrouwen.
Het is niet alleen de macht van de levende God, het is vooral ook de macht van het verstarde dogmatische systeem die angstaanjagend is. De invloed van de Griekse filosofie, gebruikt in de apologetiek met de heidense wijsgeren, heeft de God van Israël tot een onaandoenlijk, afstandelijk wezen gemaakt. Het verbond tussen het christendom en het Romeinse Rijk heeft van het christelijk geloof bewaker van de sociale orde gemaakt. 'De vereniging van twee Godsbeelden, het wijsgerige en het bijbelse, brengt een draak voort: de alwetende, alles bepalende tiran aan wie geen ontsnappen mogelijk is. In principe is het christendom daarmee een angstaanjagende Godsdienst geworden' (p. 125).
Dr. Verheule wendt zich tot Bonhoeffer om een antwoord te vinden op deze tirannieke beelden van God. God is niet de machthebber, maar de lijdende, niet de alomtegenwoordige, maar de-van-God-verlatene, niet de oordelende, maar de gekruisigde. 'Alleen de lijdende God kan helpen' (p. 151). Of zegt Bonhoeffer nog te veel? Is het bestaan niet absurd? Is de echo - niet het antwoord - op elke vraag naar zin niet een ironische schaterlach uit de oneindigheid, die alleen onze eenzaamheid en ongeborgenheid bevestigt? Dat weigert Verheule te geloven. Die absurditeit vraagt om ongeloof, om verzet. De aanzetten tot een theologie tegen de angst die Verheule geeft zijn gefundeerd in protest tegen de absurditeit; het zijn daden van ongeloof.
De opvattingen van Verheule worden concreet in zijn pastorale praktijk. Mede geïnspireerd door het joodse denken van Rozenzweig en Levinas legt hij alle nadruk op de ontmoeting. Verheule omschrijft pastoraat als terreurvrije ruimte. In het pastorale contact is de macht van eisende verwachtingen en dwingende normen even buitengesloten. De pastor is met de ander op weg, in zijn angsten en verlangens. Binnen die ruimte kan de ander er zijn met zijn moeiten, zijn schaamte en onvermogen.
Als louterende kritiek vind ik deze zienswijze waardevol, maar uiteindelijk toch ook te eenzijdig. Heiligheid en toorn, wetenschap van de 'schrik des Heeren' (2 Cor. 5:11, statenvertaling) zijn voor mij realiteit. Deze vrees voor de Eeuwige kàn ingevlochten raken in neurotische angsten en een irrationele werkelijkheidsbeleving. Zij kan ook een verwrongen uitwerking krijgen in een onbarmhartige en masochistische theologie. Dan krijgt de kritiek van Verheule geldigheid. Ik geloof daarnaast echter dat de 'vreze des Heeren' ook een plaats kan hebben in een gelovig leven waarin ontzag en geborgenheid, eerbied en vertrouwen een belangrijke rol spelen.
Aan het pastoraat van Verheule als terreurvrije ruimte is dringend behoefte in kerkelijke kringen waar macht verkeert in intimidatie. Tegelijk: er is ook pastoraat mogelijk waarin macht wel een legitieme plaats heeft. Ik vind dat Verheule macht en terreur teveel in elkaars verlengde ziet. Macht wordt terreur als zij zich laat gelden door in te spelen op angstmechanismen. Terreur is altijd onrechtvaardige en angstaanjagende macht en dus machtsmisbruik. Er bestaat ook rechtvaardige macht. Deze heeft niet het karakter van terreur, maar van gezag, bescherming en zorg. Ik geloof dat pastoraat twee spanningsvolle polen in zich moet verenigen: die van aanvaarding en die van het tegenover. Dat kan binnen de cirkel van de liefde, want de volmaakte liefde drijft de vrees uit. De liefde kan de eenzaamheid van de angst doorbreken en mensen in vrijheid stellen. In de liefde wordt het verlangen onder de angst vervuld.
- Uitgeverij Callenbach, Baarn 1997, 552 pag., F69,50