Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers
Van protestanten in het algemeen wordt beweerd dat ze cultuurarm zijn. Dat geldt wellicht voor bepaalde sectoren van de cultuur en zeker wat betreft sommige moderne, dominante cultuuruitingen [1]. Waar het zeker niét voor geldt, is de ‘cultuur van het woord’. Schrijven, lezen, spreken en luisteren zijn inherent aan een leef- en denkklimaat waarin, sedert eeuwen en vanaf het prilste stadium van de opvoeding, hét Woord in een of andere vorm – en meestal in meer dan één vorm – een rol speelt. In welke andere godsdienst dan het christendom spelen het woord en de taal zulk een prominente rol? Zou de fixatie op het Woord ook niet de voornaamste verklaring vormen voor de rijke theologische literatuurschat en voor de omvangrijke periodieke pers in Nederland, in het bijzonder onder het protestantse volksdeel?
De zevende jaargang van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800 biedt een selectieve en uit de aard der zaak onvolledige inkijk in enkele fenomenen van de protestantse pers uit de 19e en de 20e eeuw. Dat het onmogelijk om een encyclopedisch overzicht kan gaan, wordt alleen al duidelijk uit het feit dat naar schatting sinds 1815 4000 Nederlandse protestantse periodieken zijn verschenen. Negen auteurs leveren een bijdrage; het Woord vooraf inbegrepen, waarin Kuiper een uitstekend kort overzicht van de acht andere bijdragen geeft.
Voor alle duidelijkheid: in de bundel komt de dagbladpers als zodanig niet aan de orde; alleen zijdelings in de bijdrage van A.J. Lever (directeur van het Bureau voor Genealogie te Den Haag) over de journalist Pieter Brouwer, die zijn carrière eindigde als hoofdredacteur van het Friesch Dagblad. Zijn levensloop van onderwijzer tot journalist staat misschien wel enigermate model voor de opkomst van de protestantse dagbladpers, die na de afschaffing van het dagbladregel in 1871 zijn kans kreeg (Kuiper startte in 1872 met zijn De Standaard). Brouwer, reeds vroeg een vruchtbaar publicist, had eerder meegewerkt aan (de oprichting van) diverse regionale bladen, onder andere het AR-blad Onze Courant, antirevolutionair orgaan voor Overijssel en Drenthe. In de door H. Diemer opgerichte De Ster der christelijke weekbladen verzorgde Brouwer een kroniek waarin hij in 1921 pleitte voor samenwerking tussen de Gereformeerde Bond en de Vrije Universiteit, waardoor de VU zou worden tot ‘de hoogeschool van de gansche gereformeerde gezindheid’.
De andere bijdragen betreffen voornamelijk kerkelijke en theologische periodieken. F.G.M. Broeyer laat ons kennismaken met de gedachtevorming en polemieken van de hoofdfiguren van achtereenvolgens de moderne, confessionele, apologetische, ethisch-irenische en Groninger richtingen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Onderwerpen als schriftkritiek, bijbelvertaling, het god-mens zijn van Jezus Christus, het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie, armoedebestrijding, afschaffing van de slavernij, modernisering, inwendige zending, schoolstrijd en kerkherstel passeren de revue. Heel de pluriformiteit van het Nederlands protestantisme werd zichtbaar in de veelheid van theologische tijdschriften. Ze namen de vroegere gedachtewisseling in briefvorm deels over, maar handhaafden die ten dele ook via tijdschriften. Auteurs reageerden op wat in andere bladen werd geschreven. Veel uitgebreide boekbesprekingen en reacties op recensies behoorden tot de vaste ingrediënten.
Dr. J. Dane wijdt zijn bijdrage aan de eerste vijftien jaargangen van de door Willem Kirchner opgerichte Christelijke gezinsillustratie De Spiegel, die verscheen van 1906 tot 1969. Er werd behoefte gevoeld aan een geïllustreerd weekblad voor protestantse gezinnen op een moment dat De Wereldkroniek en De Prins als algemene bladen reeds bestonden. Het onderzoek naar de periode 1906-1921 was niet eenvoudig. Het redactiearchief is verloren gegaan. Vijfduizend bladzijden werden doorgenomen. Aan het einde van de periode bleek De Spiegel een huisvriend van vele protestantse gezinnen geworden. Typerend voor de redactieformule was wel de poging om de actualiteit in bijbels licht te bezien. Bijvoorbeeld de overstromingen van maart 1910 werden in verband gebracht met het steeds ongeloviger worden van het Nederlandse volk; het water werd gezien als ‘de kastijdende had Gods die over ons land is uitgestrekt’.
Evenals De Spiegel zijn ook twee in Hervormde kring bekende tijdschriften inmiddels van het toneel verdwenen: Tijd en Taak (1932-1971) en Wending (1946-1991). In de betreffende bijdragen wordt de op- en neergang van beide bladen getekend tegen de achtergrond van de sociaal-politieke ontwikkelingen. De bijdrage over Tijd en Taak is eigenlijk een schets van de persoonlijke ontwikkeling van één van de voornaamste redacteuren, Willem Banning. Over Banning is al veel gepubliceerd en hij heeft ook het nodige over zichzelf geschreven. De interessante bijdrage zal niet iedereen veel nieuws te bieden hebben. Banning - Woodbrookers - Barcken - Bentveld - Doorbraak - religieus socialisme, – het is een heel eigen episode in het Nederlandse sociaal-ethische denken. Banning, zoon van een orthodox-hervormde moeder met piëtistische inslag en een naar de vrijzinnigheid neigende vader, kon zich niet vinden in de 19e eeuwse vrijzinnigheid. Het orthodox-gereformeerde bijbelgeloof liet hij niet los, maar van een kerkelijke leer moest hij niet veel hebben. Aan zij na-oorlogs personalistisch socialisme ligt een vaag en ongrijpbaar geloofsverstaan ten grondslag.
Wat betreft Wending geeft de auteur (W. Berkelaar) een trefzekere analyse van de ups and downs die het blad heeft meegemaakt. Alle jaargangen, samen meer dan 30.000 pagina’s staan in de kast. Samen vormen ze een weerspiegeling van de breedheid en de versmalling van aanvankelijk een hoofdstroom in de Nederlandse Hervormde Kerk. Het maandblad voor evangelie, cultuur (en samenleving) ontaardde tenslotte in een ideologisch marxistisch pamflet. Wat een tragische teloorgang. In zekere zin pleit het voor de hervormde en vele niet-hervormde lezers dat zij het blad tenslotte een roemloze dood lieten sterven. Oorspronkelijk een Doorbraak-product, waar – alweer – Banning zich overigens met Gravemeijer en Kraemer, nauw bij betrokken wist, met hoge pretenties, is het blad het slachtoffer geworden van sektarische revolutionaire ideologieën van de jaren zestig en zeventig. Er resteert per saldo geen voldaan gevoel over de teloorgang. Want er is voor Wending van vóór 1965 geen evenwaardig alternatief, met meer dan 10.000 abonnees, in de plaats getreden.
Tenslotte zij nog vermeld dat twee opstellen tot achtergrond hebben de verwikkelingen die tijdens de Tweede wereldoorlog ontstonden in de Gereformeerde Kerken en die tot de Vrijmaking van 1944 hebben geleid. Het gaat hier om een vijftal periodieken die zich kritisch opstelden tegenover de toonaangevende stroming in de Gereformeerde kerken van destijds. Schilder en Greydanus, en hun aanhangers, spelen daarbij de hoofdrol. Nooit eerder had ik vernomen van de kwestie-Rietberg. Rietberg was een predikant die van 1929-1944 hoofdredacteur van De Wachter, weekblad tot steun van de Theologische Hoogeschool van de Gereformeerde Kerken is geweest. Hij kwam in conflict met zijn synode over de grenzen van de kerkelijke persvrijheid. Hij onderscheidde daarbij zijn verantwoordelijkheid als predikant en die als journalist. Een beroep op Abraham Kuyper in deze mocht hem niet baten.
Beide opstellen bieden buitenstaanders een aardig inkijkje in de verwikkelingen die met een kerkelijk conflict gepaard kunnen (en zijn ge-) gaan. Zo ergens dan blijkt hier dat het bezit van een periodiek een machtig middel kan zijn om via publiciteit aanhang te winnen en te mobiliseren.
Niet onvermeld mag blijven dat de handicaps die aan het gebruik van bundels als deze eigen zijn voor een deel worden opgevangen door een register van persoonsnamen en een register van periodieken. Over de bundel als geheel zou ik willen zeggen dat ze, hoe fragmentarisch in bepaalde opzichten ook, een waardevolle aanzet en bijdrage vormt tot het typisch Nederlandse culturele erfgoed.
- Uitg. Meinema, Zoetermeer 1999, 240 blz., f39,90.