Regels voor het mensenpark
In het najaar van 1999 vond er in Duitsland een grote filosofenstrijd plaats [1]. Aanleiding was de rede van de eigenzinnige filosoof Peter Sloterdijk. Een zinspeling op het gebruik van genetische manipulatie om betere mensen te telen, leverde hem de publieke veroordeling op van vele toonaangevende filosofen in heel Europa. In Duitsland viel men vooral over zijn niet geheel duidelijke afwijzing van de moordpraktijken van het naziregime. Sloterdijk liet niet na zijn critici te antwoorden, waarbij hij niet schuwde om zijn kwaliteiten als cynicus te botvieren. Al met al leverde de affaire heel wat vuilspuiterij op, die voor de liefhebbers samen met de rede valt na te lezen in de bundel die uitgeverij Boom dit voorjaar uitbracht.
Het kost weinig moeite om in te zien dat het thema dat door de rede van Sloterdijk aan de orde is gesteld, belangrijk is. De vooruitgang van de genetica roept vragen op die de maat van de mens te boven gaan. De mogelijkheid om tot voor kort ongeneeslijke ziekten te genezen kan nog gezien worden als vooruitgang. Maar de mogelijkheid om genezen te worden van een ziekte die je nog niet hebt, is van een andere orde. Ook rondom de geboorte van de mens doen zich ingrijpende veranderingen voor. Nu al is er de mogelijkheid van prenatale diagnostiek en zijn de eicellen van Amerikaanse fotomodellen op internet te koop. In de toekomst zal daar de genenbank bijkomen, waardoor ouders onbekommerd hun kind naar keuze zullen kunnen uitzoeken. De vraag laat zich stellen of deze ontwikkelingen de mens zelf niet fundamenteel zullen veranderen. Zullen er in de toekomst twee soorten mensen zijn: mensen die ‘toevallig’ zijn zoals ze zijn en mensen die hun identiteit kunnen leren kennen uit catalogi aan de hand waarvan hun eigenschappen zijn aangekocht? Sloterdijk stelt dit soort vragen niet expliciet. Toch geeft zijn rede een analyse van de moderne tijd met het oog op de mogelijkheid om de mens genetisch te modelleren.
De rede begint met een geschiedenis van het humanisme. Met humanisme bedoelt Sloterdijk iets anders dan een in de tijd begrensde geestesstroming. Voor hem is humanisme synoniem voor het proces van ‘humaan’ worden van de mens. Dat ‘humaan’ worden is nodig om te voorkomen dat de mens terugvalt in de verwildering waaruit het humanisme hem wil verheffen. Een belangrijk middel bij dit temmen van de mens is de schriftcultuur, zoals die in het Westen is ontstaan. ‘Goede lectuur maakt tam’, schrijft Sloterdijk. In het jargon van Sloterdijk wordt het humanisme zo ‘een vriendschap-stichtende telecommunicatie via het medium van het schrift’. Door het lezen van boodschappen, zowel van tijdgenoten als van ‘vrienden’ uit het verre verleden, wordt de mensheid tot een gemeenschap gesmeed. Het kunnen lezen is de basisvoorwaarde voor deze humanistische Bildung. Een belangrijke verzameling brieven voor de mensengemeenschap wordt gevormd door de geschriften van de Griekse filosofen die via de Romeinen werden doorgegeven. Ondertussen treedt juist op dit moment in de geschiedenis van het humanisme een bedreiging naar voren voor het humanisme. De voorkeur van de Romeinse massa’s gaat in het geheel niet uit naar de boodschappen van hun Griekse vrienden, maar veelmeer naar de dierengevechten, de toernooien en de terechtstellingsspektakels in de amfitheaters. In de kolkende stadions komt de homo inhumanus aan zijn trekken. De homo lector (de lezende mens) wordt geacht zich verre te houden van deze ‘massacultuur in de theaters van de wreedheid’.
Dit conflict tussen humanisme en het vermaak van het amfitheater ziet Sloterdijk terugkeren in de moderne tijd. De schriftcultuur is nu definitief voorbij. Door de opkomst van radio, televisie en internet is het samenleven van mensen wezenlijk van karakter veranderd. Deze media vormen het fundament van de moderne mensengemeenschap. Elders schrijft Sloterdijk over een ‘massamediaal geïntegreerde mensheid’, waarvan de leden ‘eenmaal of meermalen per dag thuis voor hun flikkerend rechthoekig huisaltaar’ plaatsnemen. Voor de humanisten betekent deze ontwikkeling weinig goeds. De schriftcultuur is verworden tot subcultuur. Toonaangevende geschriften van vroeger liggen niet meer op tafels en nachtkastjes, maar liggen weggezonken in de archieven. Sloterdijk wijst op de golf van (zinloos) geweld die in de westerse wereld de scholen overspoelt: ‘Zoals in de Oudheid het boek de strijd tegen het theater verloor, zo zou nu de school de strijd kunnen verliezen tegen indirecte vormen van geweld via televisie, bioscoop en andere ontremmingsmedia, als er niet een nieuwe gewelddempende cultiveringsstructuur ontstaat.’ Sloterdijks melancholieke cultuuranalyse loopt uit op de vraag: wie temt de moderne mens in een tijd waarin het humanistische opvoedingsideaal het aflegt tegen de ontspanningsmedia?
Het middenstuk van de rede van Sloterdijk bestaat uit een analyse van de teloorgang van het humanisme vanuit het werk van de filosofen Heidegger en Nietzsche. Sommige commentatoren betitelen dit gedeelte als esoterie, terwijl andere Sloterdijk hierom juist bejubelen als een nieuwe Nietzsche. Hoewel het stuk niet gemakkelijk wegleest, wordt toch wel duidelijk dat Sloterdijk met Nietzsche het humanisme niet alleen als vriendschapsverband ziet, maar ook als een strijd om de mens klein te krijgen. Met Nietzsche spreekt Sloterdijk over het temmen van de mens tot huisdier. Een kenmerk van onze tijd is dat door de enorme mogelijkheden van de moderne techniek de mens meer en meer uitgedaagd wordt om beslissingen over het temmen van de mens te nemen. Op dit punt in zijn betoog legt Sloterdijk een verband met genetische manipulatie, door hem ‘antropotechniek’ genoemd. Aansluitend op zijn eerder geformuleerde vraag: ‘Wie temt de moderne mens?’, schrijft hij dat we in de toekomst het spel van temmen en telen actief zullen moeten meespelen door een ‘codex van antropotechnieken te formuleren’. Sloterdijk suggereert hier dat ‘genetische hervorming van de eigenschappen van de soort’ een effectieve methode is om de mens te temmen.
Het is niet gemakkelijk om de rede van Sloterdijk te doorgronden. Het is vooral lastig om zijn waardering voor de ‘antropotechniek’ goed in te schatten. Sloterdijk is geen techniekoptimist die lyrisch is over de mogelijkheden van de genetica. Met Nietzsche is hij treurig over de ‘verhuisdiering’ van de mens. Maar ook het verdwijnen van de humanistische Bildung is een doorn in zijn oog. Mij werd niet helemaal duidelijk of Sloterdijk bedoelt dat de mens met genetische middelen weer teruggebracht kan worden bij de schriftcultuur.
Het verband dat Sloterdijk legt tussen het verdwijnen van de schriftcultuur en de opkomst van de moderne media geeft veel te denken. Ook bij een zogenaamd goed of verantwoord gebruik van moderne media gaat het proces van vervreemding van het boek gewoon door. Voor wie belang hecht aan overdracht van een cultuur die naast schrift ook de eeuwenoude christelijke traditie verder draagt, is deze ontwikkeling behoorlijk zorgwekkend. Een oplossing voor dit probleem is niet zomaar gegeven. Sloterdijk wijst in de richting van de genetische manipulatie. Ik krijg de indruk dat Sloterdijk de mogelijke opvoeding van de mens door genetische manipulatie in het verlengde ziet van het humanistische beschavingsideaal. Die visie sluit aan bij de stelling van de Duitse filosoof Safranski dat de genenrevolutie een laatste stap is in de geschiedenis van het menselijke beheersingsstreven. Zo bezien is wat Sloterdijk zegt tamelijk schokkend: genetische manipulatie is een min of meer logische vervolgstap in het proces waarin de mens zich bevrijdt van al zijn natuurlijke beperkingen. Toch zouden juist die natuurlijke beperkingen weer de ogen kunnen openen voor de werkelijke conditie van de mens als schepsel van God. De christelijke techniekfilosoof Schuurman pleit in reactie op Sloterdijk voor een ethiek van het ‘nee’ tegen het ingrijpen in Gods schepping door de moderne techniek. Dit ‘nee’ zeggen zou dan ook een vergaande relativering kunnen inhouden van de mogelijkheden van de moderne geneeskunde. Safranski vraagt daarom in zijn reactie op Sloterdijk om het recht op toeval: ‘Men wil niet louter worden gemaakt door zijn medemensen, maar een schepsel zijn van het Ontzagwekkende.’ Het is een spannende vraag of dit ‘nee’ zeggen en dit recht op toeval mogelijk zullen zijn. Tot nog toe is de mens altijd gezwicht voor de nieuwe mogelijkheden van moderne technieken en nam hij de nadelen op de koop toe. Dat er daardoor een totaal nieuw menstype verschijnt, is een belangrijke les die Sloterdijk ons voorhoudt.
- Uitgeverij Boom, Amsterdam 2000, 176 blz., f39,50.