Hoe de hemel de aarde raakt

In deze jaarserie houden we ons bezig met diverse aspecten van historiciteit. Daarbij gaat het – zoals elders in dit nummer te lezen valt – evenzeer om cultuur als om bijbellezen. We lezen als mensen, die historisch bepaald zijn, en we zijn ons daar ook van bewust geworden. Sterker nog, we herkennen die historiciteit ook bij vroegere generaties – ook waar zij het zichzelf niet bewust waren.

Tot zo’n twee eeuwen geleden wisten we heel weinig van de historische setting, waarin de Bijbel is ontstaan. Flavius Josephus hielp wel enigszins daarbij, en gold als autoriteit net onder de Bijbel. Hij werd gelezen om de historische betrouwbaarheid van de zaken waar het Nieuwe Testament over schrijft te bevestigen en nader te illustreren.

Daarna is het historisch onderzoek op gang gekomen, dat zich met nadruk ook ‘kritisch’ noemde. De Bijbel werd als historisch document genomen, teksten werden uiteengerafeld en ontleed. De vraag welke boodschap ze van Godswege bevatten werd overgeheveld naar de sfeer van de subjectieve interpretatie of ‘vrome toepassing’. De historisch-kritische lezing analyseert teksten, en de teksten worden benaderd als puur-menselijke documenten. Als mensen van na de Verlichting zijn wij de primitieve wereld van de oude godsdiensten ontgroeid en te boven gekomen, en wij kunnen in het spreken over goden en God het gewoon-menselijke uitfilteren.

Intussen kon dat het eindpunt niet zijn. Er is meer tussen hemel en aarde dan waar we in onze rationele benadering oog voor hebben. We beginnen te beseffen, dat we met onze ratio weliswaar de wereld hebben veroverd, maar schade geleden aan onze ziel. Er is sprake van het zoeken en ervaren van een nieuwe nabijheid bij de mensen, die we in de Bijbel ontmoeten. Juist de ontdekking van het historisch bepaald zijn van de bijbel biedt nieuwe mogelijkheden tot verstaan. We komen in de bijbel mensen tegen van gelijke beweging als wij. We ontdekken de beweging in de teksten, en de teksten blijken allerminst primitief te zijn, maar bewust en zorgvuldig gestructureerd!

We lezen vandaag de bijbel met het oog op ons bestaan in de tijd, met het oog op het leven. Maar het zou onverstandig zijn te doen, alsof dat geheel onproblematisch is – een middel tegen alle kwaal. Het heeft iets verleidelijks: geen last meer van historische vragen. Alleen maar ‘verhaal’, en aan het ‘feit’ kunnen we voorbijgaan. Maar dat ‘feit’ betekent niet slechts geschiedenis, zonder ‘feit’ verdampt ook Gods handelen tot een mooie gedachte. En weer houden we alleen het menselijke over…

Dat is dus een reëel gevaar, dat de eenheid van de Schrift verbrokkelt tot een diversiteit van uiteenlopende levenservaringen… Waar blijft de ‘eeuw’, die ‘in ons hart is gelegd’?

In de bijbelstudies van deze jaargang willen we met deze dingen in het achterhoofd een aantal bijbelgedeelten horen. Deze eerste keer Genesis 14, de ontmoeting van Abram met Melchizedek.

Onderbreking?

In Genesis 14 wordt ons verhaald hoe Melchizedek, de koning van Salem, ineens het pad van Abram kruist. Het wordt ons heel ingetogen verteld, maar ook zonder Psalm 110 en het Nieuwe Testament ernaast te leggen is wel duidelijk dat deze ontmoeting uitzonderlijk is. Het is als een meteoor, die verschijnt, en verdwijnt zonder een spoor na te laten. Waar hij vandaan komt? Het verschil met een meteoor is, dat het hier gaat om een gebeuren op aarde. In Melchizedek wordt de levensweg van Abram ineens door de hemel aangeraakt.

Uitleggers wijzen erop, dat de verzen 18 tot en met 20 de gang van de tekst op een merkwaardige manier onderbreken. Iedere bijbellezer kan dat trouwens zelf constateren. Maar de bijbelwetenschappers gaan een stap verder. Die paar verzen, waarin we horen van Abrams ontmoeting met Melchizedek maken Genesis 14 tot specimen van een tekst, die ineens onderbroken wordt voor een andere vreemde tekst – zonder dat het een geheel gaat vormen. Het is ontegenzeggelijk waar: als we de verzen 18 tot 20 schrappen houden we een naadloos verhaal over. De vraag of het toch niet anders kan zijn, of de verzen 18 tot 20 niet juist hier thuishoren, wordt niet gethematiseerd. Ik merk ook niets van een onrust, omdat we zonder de verzen 18 tot 20 een tekst overhouden, die slechts vertelt wat mensen doen. Abram reageert op het bericht van Lots gevangenname, Abram brengt God de eer, maar dat er hier beneden een woord van boven klinkt hebben we weggeretoucheerd. Zou dat alleen al de uitlegger van vandaag niet onrustig moeten maken? Kan het goed zijn, als ik datgene wat mij niet past verwijder en de plooien gladstrijk? Is dat ook wetenschappelijk-dwingend?

Vanwege de broeder

Tot dan toe zou je bij het lezen van het bijbelboek Genesis kunnen denken, dat de grootmachten van de tijd er voor de bijbel niet of nauwelijks toe doen. Machthebbers als Farao in hoofdstuk 12 krijgen geen naam. Het leven van Abram ìs ook een leven als vreemdeling, daar op de bergrug, die langs de noord-zuid-as door Kanaän loopt. Hij is ook in letterlijke zin geen burger van deze wereld, en als hij een stuk grond verwerft, is het slechts om eigenaar te worden van een graf.

In Genesis 13 gaat het Lot en hem te goed, en de weidegronden kunnen hun beider kudden niet meer voeden. Daarom stelt hij Lot voor uit elkaar te gaan: wel op de hoogvlakte blijven, in het land van de belofte, maar de één met zijn kudden richting noorden te gaan, de ander naar het zuiden. Maar Lot ‘ziet’, en volgt zijn ogen, hetgeen al eerder in dit bijbelboek een fatale keuze was gebleken. Het water loopt hem door de mond, als hij de groene Jordaanvallei ziet. Maar er zijn er meer, die de vruchtbaarheid van dat gebied onderkend hebben, en het is er druk. Lot laat zich er niet door afschrikken, en vestigt zich er, aangelokt door de voorspoed en rijkdom, die wenken. Hij vestigt zich in Sodom, waarvan de bijbelschrijver al heeft verteld, dat de mannen daar ‘zeer slecht en zondig waren tegenover de Here’ (13,13).

Maar zoals dat gaat rond de rijkdommen van deze wereld: er zijn er meer die belangstelling hebben, en zo kan er ineens oorlog ontstaan. Genesis 14 neemt ons mee naar het Midden-Oosten van duizenden jaren geleden, met de machtsconstellaties, zoals die er toen waren. We horen enkele malen een gedetailleerde opsomming van de koningen, die tegen elkaar in het strijdperk treden. Ineens wordt het allemaal echt geschiedenis. Niet slechts verhaal, maar voluit historisch gebeuren. Lot is in dit alles speelbal en slachtoffer. Abram, die in het berggebied woont, kan mooi buiten schot blijven. Dat is toch mooi, een zegen wellicht: als je wel in de wereld leeft, maar niet van de wereld bent, gaat er ook veel aan je voorbij. ‘En de boer, hij ploegde voort…’.

Maar Genesis 14 vertelt, dat Abram er wel degelijk bij betrokken raakt, als hem de boodschap bereikt dat zijn broeder Lot tot de slachtoffers behoort. Weggevoerd, met vrouw en dochters. Dan laat Abram zich erin betrekken. Op dat moment, omdat het zijn broeder betreft. Hij was niet bij Sodom gaan wonen. Hij was vreemdeling gebleven in het beloofde land, op de bergrug. Maar als hij het bericht krijgt, dat zijn broeder Lot als gevangene was weggevoerd, trekt hij met zijn bondgenoten Mamre, Eskol en Aner op.

We doen er goed aan, de betekenis van wat hier staat op ons te laten inwerken. Tot dusverre was Abram voluit vreemdeling. Burger van een rijk uit de hemelen. Nu blijkt hij al bondgenootschappen te hebben gesloten. En het leger, dat Abram op de been brengt, is niet helemaal niets: 318 man. Dat vorm je ook niet van de ene dag op de andere.

Maar ook al hééft Abram bondgenoten, zoals we hier eerder terloops lezen, hij laat zich niet meesleuren in de maalstroom van deze wereld, de race om de macht, om de rijkdommen. Hij houdt zich afzijdig. Gericht op de belofte, die hij van Godswege had ontvangen. Totdat zijn broeder Lot in de problemen komt. Dan wordt Abram ineens een mens van zijn tijd. Dan begeeft hij zich in het strijdgewoel. Niet omwille van rijkdom en macht, maar vanwege zijn broeder.

Dat is en blijft de wijze, waarop wij ons laten betrekken bij deze wereld. Niet direct, niet meedoen, opgaan en ondergaan in de processen, die worden aangedreven door begeerte naar rijkdom en macht. Maar van God zijn, van Christus, burger van een ander rijk – en omwille van dat rijk en met het oog op dat rijk inspringen. Voor je broeder.

Dat doet Abram. En hij behaalt de overwinning, en brengt de have terug, en ook zijn broeder Lot en diens have brengt hij terug.

Tussenkomst!

Maar dan. Dan wordt het uiterst riskant. De bijbelschrijver vertelt, dat op dàt moment de koning van Sodom (er is dus al een andere koning, zie vers 10) Abram tegemoet komt. In het Koningsdal. Laten we even ons verplaatsen in Abram. Hij heeft gekozen voor de belofte, voor de vreemdelingschap. Hij springt in, als zijn broeder Lot gevangen genomen wordt. Nu komt hij met buit terug. Is hij niet de aangewezen man om aanvoerder te worden van een coalitie van koningen? Mag hij de buit niet voor zichzelf houden?

Op dat moment, als iedereen het denkt, als de denkschema’s van deze wereld allemaal met de neuzen dezelfde richting uitwijzen, komt de koning van Sodom bij Abram. Dat is dus een uiterst hachelijk moment. Als Abram niet naar Sodom komt, dan komt Sodom wel naar Abram. Dan is daar ineens levensgroot de verleiding van de macht. Van het geld – de buit. Die behoort toch rechtens de overwinnaar? En dan zeker déze overwinnaar, met zijn schone handen.

Op dat moment verschijnt Melchizedek op het toneel. Voordat de koning van Sodom zijn mond heeft opengedaan. Exact getimed. Hemelse interventie. Die hemelse interventie is er niet, als Lot het gevaar opzoekt. Die is er wel, als het gevaar Abram opzoekt. Dat is een vuistregel, die je uit de Bijbel kunt meenemen. Als jij weet van gevaar, en je begeeft je erin, moet je niet denken, dat je erop kunt rekenen, dat God je eruit haalt. Maar als het gevaar naar jou toe komt, en jij ziet het nog niet, maar God heeft het eerder en beter gezien dan wij – dan is er hulp.

Met brood en wijn, met zegen uit de hemel, komt Melchizedek, als een groet van de Here, als een onderstreping dat Hij Abram de overwinning geschonken heeft, en tegelijk als een herinnering aan de reden waarom Abram uittrok.

Melchizedek komt met brood en wijn. Als priester. Vanuit het heiligdom. En Abram begrijpt het: God komt hem tegen in deze koning zonder door ons te traceren spoor in de geschiedenis, zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens (Hebr. 7,3). Koning van gerechtigheid betekent zijn naam. Koning van Salem, de stad van de vrede is hij (Hebr. 7,2).

Abram begrijpt het. Hij geeft hem de tienden, zoals je doet bij kudden en bij de oogst. Het is jou wel in de schoot gevallen, maar daarmee is het nog niet van jou. ‘Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen’ (Psalm 24,1).

Dan, daarna mag de koning van Sodom zijn mond opendoen. Hij komt met een redelijk voorstel. Goed, hij wàs volstrekt berooid, en had dus niets te eisen, maar zijn voorstel is alleszins aannemelijk. ‘Abram, jij de buitgemaakte spullen, ik mijn onderdanen terug.’ Maar wàt als Abram er op ingaat? Op dat moment zit hij verstrikt in de wetten van deze wereld. Als hij ‘ja’ zegt, is hij van deze wereld geworden. Dan doet hij mee in het denken in de trant van: ‘Wat je buitmaakt, is van jou.’ Dan heeft hij vuile handen. Dan is hij – rover. Net als de anderen. Dan is hij uitgegaan om Lot, zijn broeder, te bevrijden, en keert hij terug als iemand, die voortaan meedoet. Dan geldt van hem, wat Augustinus een struikrover tegen de koning laat zeggen: ‘Ik word veroordeeld, en u doet hetzelfde en wordt geprezen.’

Het is een uiterst riskante situatie. De hemel houdt de adem in. Zal het de koning van Sodom gelukken Abram weg te zuigen uit het leven in Gods Koninkrijk? Maar een gezegend mens telt voor twee. Hij weet, dat de zegen van de Here rijk maakt, en die wetenschap vrijwaart hem voor het redelijk alternatief dat de koning van Sodom hem voorhoudt. Hij geeft alles terug, met aftrek van de tienden voor God, en met aftrek van de onkosten, die zijn bondgenoten gemaakt hebben.

Ze zullen niet kunnen zeggen: ‘Ik heb Abram rijk gemaakt.’ Abram is rijk. Maar niet langs deze weg. Hij is uitgegaan om zich in te zetten voor de broeder. Dat – en niet de zucht naar macht of rijkdom – is de wijze, waarop hij zich bij de dingen laat betrekken. Dat is: ‘In de wereld, niet van de wereld.’ Langs deze weg neemt dat gestalte aan in het leven van Abram. De hemel redt hem uit de verleiding van de macht, en houdt hem op de lange baan van Gods Rijk.

Lezen met hoofd en hart

Als ik Genesis 14 zo lees, houd ik hoofd en hart dicht bij elkaar. Mijn hoofd ziet de naden in de tekst. Een zorgvuldige analyse van de tekst brengt ons tot het inzicht, dat de verzen 18 tot 20 er op een merkwaardige manier tussen geplaatst zijn.

Mijn hart meent te begrijpen, wat er in dit hoofdstuk op het spel staat, en begroet de tussenkomst van hemelswege met vreugde. Als een belofte en een aanwijzing, ook voor vandaag.

Mijn hart legt vervolgens mijn hoofd de vraag voor, of het erratisch blok van de verzen 18 tot 20 niet inderdaad precies dáár moet staan, en of dat zich niet wetenschappelijk laat verantwoorden. Hoe onbevangen leest ons moderne hoofd? In hoeverre ben ik al voorgeprogrammeerd bij het lezen, als zou het verschijnen van een Melchizedek voor de ‘primitieve mens’ een heel gewoon verschijnsel zijn? Is de vorm, waarin wij de ontmoeting van Abram met Melchizedek hebben ontvangen mogelijk een heel bewuste stijlvorm, die is afgestemd op wat hier wordt verhaald?

Dan is de vraag die overblijft of het niet goed zou zijn, er ook in onze werkelijkheidsbeleving op zijn minst rekening mee te houden, dat de hemel de aarde kan kruisen, zoals dat in Melchizedeks ontmoeting met Abram is gebeurd…