Winst of principes?

Over (christelijke) motieven van maatschappelijk verantwoord ondernemen
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is in. Veel bedrijven besteden aandacht aan waarden zoals betrouwbaarheid en integriteit en ontwikkelen gedragscodes om verantwoord handelen te bevorderen. Ook de overheid toont belangstelling voor dit verschijnsel. Vorig jaar bracht de Sociaal-Economische Raad hierover een advies uit onder de titel 'De winst van waarden' . In de benadering van de SER handelt de onderneming maatschappelijk verantwoord als de economische, ecologische en sociale waarde die het voortbrengt, voldoet aan de gerechtvaardigde verwachtingen die de belanghebbenden daarvan hebben. In deze brede definitie wordt ondernemen in al zijn aspecten als een maatschappelijke activiteit gezien.

Deze maatschappelijke activiteit bestaat in het creëren van waarde. Niet alleen de economische waarde maar ook de ecologische en sociale waarden die de onderneming voortbrengt. Dit wordt uitgedrukt met de gedachte van de ‘triple P bottom line’. De drie P’s staan voor profits, planet en people. MVO betreft in deze benadering ook de kernactiviteiten van ondernemingen. Sociale en ecologische waarden dienen eerst en vooral gecreëerd te worden door een efficiënte en ethische uitvoering van deze kernactiviteiten.

Rentmeesterschap

Welke motieven hebben ondernemers om maatschappelijk verantwoord te ondernemen? Een belangrijk bijbels motief voor maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt uitgedrukt met het beeld van het rentmeesterschap. Een rentmeester is iemand die de huishouding van iemand anders beheert. Alhoewel dit beeld maar enkele keren gebruikt wordt in de bijbel, is het heel treffend voor de christelijke manier van denken. Het weerspiegelt de idee dat de mens manager is over het eigendom van God. Net zoals de manager verantwoording schuldig is aan de aandeelhouder, zo is de mens verantwoording schuldig aan God: God als stakeholder.

Stake betekent letterlijk ‘wat op het spel staat’. Stakeholder is iedere partij wiens belangen kunnen worden beïnvloed door de activiteiten van de ondernemer. Maar wie zijn die belanghebbenden of stakeholders? In de management literatuur is dit het probleem van de stakeholders-identificatie. In een interessant artikel geven Mitchell, Agle en Wood een heel scala aan typeringen [2]. Hun stelling is dat de verschillende klassen van stakeholders geïdentificeerd kunnen worden op basis van het bezit van drie attributen: macht, urgentie en legitimiteit. In de bedrijfsethiek gaat het om het laatste aspect: welke stakeholders hebben gerechtvaardigde belangen waaraan vanuit een moreel opzicht niet voorbij mag worden gegaan?

Vanuit een christelijk perspectief kan God als primaire stakeholder worden beschouwd. De rechtvaardiging van Zijn belangen vindt zijn grond in het feit dat God als Schepper uiteindelijk eigenaar van alle geschapen dingen is. Sprekend zijn daarvoor Oud-Testamentische teksten zoals Leviticus 25:23: ‘En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners van Mij.’ Maar ook heeft God morele rechten als Verlosser. Een voorbeeld hiervan vinden wij in hetzelfde hoofdstuk waarbij de zorg voor de verarmde broeder wordt gemotiveerd vanuit het bevrijdend handelen van God bij de uittocht uit Egypte (Lev. 25: 35-38). Ook in het Nieuwe Testament wordt het bevrijdend handelen van Jezus als motief aangevoerd om op het belang van anderen te letten (Fil. 2: 1-11). Wie iets van die bevrijding ervaart, krijgt de innerlijke motivatie om, ook als ondernemer, te leven naar de bedoelingen die God met ons leven en ons ondernemen heeft.

Dit rentmeesterschap drukt zich uit in verschillende aspecten die verwant zijn aan de bovengenoemde drie P’s, zoals verantwoordelijkheid om de eigen talenten te gebruiken en te ontwikkelen, sociale rechtvaardigheid tussen mensen en het gebruik van de schepping. Allereerst is er de roeping en het recht om de eigen gaven te ontwikkelen. Deze roeping vloeit voort uit het scheppingsverhaal dat duidelijk maakt dat arbeid intrinsiek bij de mens hoort en positief gewaardeerd wordt. Het gaat daarbij om arbeid in de brede zin. Ook ondernemerschap en arbeid buiten het geldverkeer om vallen daaronder. Elke mens heeft een roeping om zijn gaven te gebruiken. De mens is hierin beelddrager van God, die zelf aarde en hemel geschapen heeft en onderhoudt. Meeks stelt dat de metafoor ‘beeld van God’ afgeleid is van het oosterse gebruik van de heerser om zijn gezanten een medaille mee te geven met zijn beeld erop. Het weerspiegelt de toezegging dat de gezant de wil van de koning representeert. Zo dient het werk van God weerspiegeld te worden in het werk van de mens [3]. Dit betekent dat ieder mens ook daadwerkelijk in de gelegenheid moet worden gesteld om arbeid te verrichten en via die arbeid zijn talenten te ontwikkelen en te gebruiken. Het loon op de arbeid dient in overeenstemming te zijn met de prestatie die is geleverd.

Sociale gerechtigheid is een tweede belangrijk kenmerk van rentmeesterschap en vloeit voort uit de principiële gelijkwaardigheid van mensen. De mens is naar het beeld van God geschapen. Dit beeld dragen van God is universeel; het geldt voor ieder mens. Ieder mens telt en heeft een intrinsieke, onvervreemdbare waarde als menselijk wezen. Ieder mens heeft daarom recht op een menswaardig bestaan, waarin het beeld dragen van God tot ontwikkeling kan worden gebracht. Deze gelijkwaardigheid van mensen eist dat er gerechtigheid heerst. De Bijbel leert dat het een gruwel is in de ogen van God zich te verrijken ten koste van de zwakke medemens. Alhoewel zowel het Oude als het Nieuwe Testament het persoonlijk eigendomsrecht niet verbieden, wordt het particulier bezit wel als secondair beschouwd ten opzichte van het leven van de ander. De instituties van het Oude Testament, zoals het renteverbod en het sabbatjaar, maakten daarom inbreuk op het doelmatig gebruik van eigen bezit, teneinde de kloof tussen rijken en armen te verminderen en armen in staat te stellen een keer in hun situatie te brengen. Deze rechten van de armen ontsloegen hen overigens niet van de plicht om zelf inspanningen te verrichten om zich in het levensonderhoud te voorzien.

Dat de mens mag genieten van de gaven van de schepping en van het werk van zijn handen is een derde aspect van rentmeesterschap. Alhoewel de bijbel bepaalde zaken uitsluit voor consumptieve doeleinden, wordt in het Oude en in het Nieuwe Testament nergens tot ascese opgeroepen. De vruchten van de goede schepping van God staan ten dienste van de mens. Door het genieten van de gaven van de schepping wordt de Schepper geëerd. In zijn opdracht aan de mens om de schepping te bewaren, heeft God de mens ook de vrijheid gegeven om de schepping als middel te gebruiken om zich te kunnen vermenigvuldigen. Dit sluit een zekere economische groei in. Dat betekent echter niet dat de mens de schepping grenzeloos kan uitputten. De mens heeft ook ten aanzien van de schepping een zorgplicht. Het is en blijft Gods werk, dat als zodanig een eigenwaarde toekomt. En de mens is als beelddrager gehouden om de schepping van God te onderhouden. Ook de mens zelf mag niet uitgeput worden. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament wijzen in dit verband op het belang van de rustdag om als samenleving tot rust te kunnen komen en de gaven en de relatie met God te genieten. Daar bovenuit benadrukt de rustdag de geestelijke dimensie van het leven. De bestemming van de mens is niet alleen gelegen in het tot ontwikkeling brengen van zijn gaven en het genieten van het werk van zijn handen, maar strekt zich uit tot een eeuwige relatie met God en de naaste in het Koninkrijk Gods.

Interviews

Vinden wij deze bijbelse noties nu ook terug in de praktijk van het ondernemen? In een tiental interviews met ondernemers is onderzocht hoe het christelijke geloof mensen kan inspireren tot MVO [4]. Een citaat uit elk van deze interviews is opgenomen in de tabel van figuur 1. De verschillende citaten vertonen duidelijke overeenkomsten. Verschillende ondernemers verwijzen naar het rentmeester zijn, zoals Herman de Boon en Jan Nelisse. Daarnaast spreekt ook Marten Pieters over een ‘opdracht’ en ‘verantwoordelijkheid’ en Rabella de Faria over het tot ontwikkeling laten komen van de gaven van God. Ook het motief dat de mens beelddrager is van God en als zodanig het werk van God present dient te stellen in zijn ondernemerschap komt in verschillende citaten naar voren. We vinden dit in het citaat van Joop Jansen en Rabella de Faria en in de verwijzing naar de navolging van Christus door Jan Krapels en Jan Schipper. Dit beeld dragen van God uit zich vooral in de houding die je als ondernemer tegenover andere mensen inneemt. Een derde motief is dat God zelf de hoogste waarde is. In vergelijking daarmee is al het andere, ook het ondernemen met al zijn successen of teleurstellingen, relatief. Dit aspect komt naar voren bij Michel van der Linden en Paul Bos.

Figuur 1. Ondernemers en hun christelijk motief

Joop Jansen, bestuursvoorzitter van bouwbedrijf Heijmans (RK) "De aanwezigheid van God kan alleen gerealiseerd worden door mensen"
Wouter de Jonge, directeur verhuisbedrijf Van Kralingen (Vrij Evangelisch) "Wees niet al te rechtvaardig. De kracht om telkens op te staan krijg ik van God."
Marten Pieters, lid raad van bestuur KPN (Ger.Vrijgemaakt) "God zet de mens met een opdracht in de wereld. Ik heb de verantwoordelijkheid om er iets van te maken: voor de medemens, voor de wereld en tot meerdere glorie van God. Als ik voor de hemelpoort sta, wil ik mij niet schamen. Het leven bestaat uit heel veel tinten grijs."
Jan Krapels, directeur Cor Unum (RK) "Ik streef naar dienend leiderschap. Het sluit aan bij mijn beeld van goed christen zijn. Het gaat om de kwaliteiten die bij Christus horen."
Michel van der Linden, algemeen directeur bouwbedrijf Van der Linden (RK) "Er is iets wat alles in het leven onbelangrijk maakt. Noem dat God. Dat helpt je relativeren."
Rabella de Faria, algemeen directeur Faravia "Werken is een hemelse opdracht om het zaadje, door God geplant, tot ontwikkeling te laten komen. Door te werken manifesteer je God. Het grote gebod, je naaste liefhebben als jezelf, is ook hanteerbaar in het bedrijfsleven."
Jan Schipper, (voorheen) bestuursvoorzitter Philip Morris (Ger.) "Wat betekent het om volgeling van Christus te zijn? Medemenselijkheid is een essentiële verbinding tussen geloof en werk"
Herman de Boon, directievoorzitter Cebeco (Samen op weg) "God is in het zakendoen aanwezig. Hij werkt in het samenwerken van mensen. Samen werken aan betere situaties, dat is wat mij drijft. Duurzaamheid is belangrijk. Dat heeft te maken met rentmeesterschap, zorgvuldig omgaan met de natuurlijke omgeving."
Jan Nelisse, directeur Nelisse Makelaars (niet kerkelijk gebonden) "Je bent niet meer dan een rentmeester. Genade maakt mijn leven leefbaar. Je moet zorgvuldig en bewust omgaan met bezit."
Paul Bos, boer (niet kerkelijk gebonden) "Toeval bestaat niet. Ik probeer mezelf nu veel meer te verbinden met mijn omgeving. Ik kom daardoor dichter bij mijzelf en bij God."

Een laatste aspect dat in de meeste interviews en in het bijzonder in het citaat van Wouter de Jonge naar voren komt, is dat het moeilijk is om schone handen te houden. De omgeving laat daar vaak geen ruimte toe of slechts tegen hele hoge kosten. Wat daarbij opvalt, is dat de meeste van de geïnterviewde ondernemers hier geen schuldbesef aan over houden in de zin van zonde in het licht van Gods heilige geboden. De reden is dat moeilijke keuzes in de weerbarstige werkelijkheid als onvermijdelijk en daardoor als acceptabel worden ervaren, mits binnen bepaalde grenzen. Sommige ondernemers ervaren wel dat de weerbarstige werkelijkheid hen voor dilemma’s plaatst, waardoor zij in zekere zin altijd tekort schieten. Maar dit geeft hen geen aanleiding tot schuldgevoelens. Wel motiveert dit tekort hen tot bescheidenheid, waardoor zij ook geneigd zijn om anderen mild te beoordelen en met een zekere clementie te behandelen. Andere ondernemers ervaren daarentegen geen ernstige dilemma’s. Zij hebben voor zichzelf handelwijzen ontwikkeld die hen in staat stellen om naar hun geweten verantwoord om te gaan met conflictsituaties.

Andere motieven

Maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft niet alleen de belangstelling van christelijke ondernemers. Heel het bedrijfsleven heeft belangstelling voor dit thema en met name de grote transnationale ondernemingen. Maar welke andere motieven kunnen bedrijven hebben om maatschappelijk verantwoord te ondernemen? Henk van Luijk noemt er drie [5].

Allereerst zal een ondernemer besluiten tot MVO als het op lange termijn loont. In het SER advies krijgt dit motief veel aandacht. Een bedrijf zonder principes heeft een grote kans om zijn reputatie te verliezen en heeft geen toekomst. In deze situatie leidt een verhoging van de principes tot een hogere winst. Zo stelde Shell-topman Herkströter in een rapport dat nieuwe klimaat-vriendelijke technologieën zowel een commercieel succes als voordelen voor het milieu kan opleveren [6]. Dit is dus een win-win situatie: meer winst en meer ethiek gaan hand in hand. Dat dit perspectief werkelijk van belang is, blijkt ook uit empirisch onderzoek. Vaak wordt een positief verband gevonden tussen ethiek en de bedrijfsresultaten van ondernemingen. De opbrengsten van hogere ethische principes nemen echter af naarmate de ondernemer al op een hoog ethisch niveau zit. Bijvoorbeeld: de kosten van een verdere verlaging van de kans op een bedrijfsongeval nemen progressief toe als de veiligheidsstandaard al hoog is. Op een bepaald moment worden de marginale opbrengsten van een additionele investering in veiligheid negatief. Dit punt markeert de grens van het win-win perspectief. Bedrijven die enkel naar maximale winst streven, zullen zich hiertoe beperken. Deze ondernemingen doen wel aan MVO, maar alleen omdat het loont.

Sommige bedrijven zullen verder gaan dan het punt waarbij MVO tot winstmaximalisatie leidt omdat zij niet alleen naar winst streven maar ook intrinsieke waarde aan principes hechten. Een tweede motief dient zich aan: maatschappelijke ondernemen omdat het hoort. De christelijke motieven zoals hierboven beschreven, vallen onder deze categorie. Maar het geldt ook breder. Veel familiebedrijven hebben een traditie waarin intrinsieke waarde wordt gehecht aan bepaalde principes. Ook andere ondernemingen die bekend staan om hun hoge ethische standaarden, zoals de ASN bank, lijken te worden gedreven door een intrinsieke motivatie tot MVO.

Tot slot zal een onderneming zich in sommige situaties ook gedwongen weten een maatschappelijke bijdrage te leveren. MVO omdat het moet. Bijvoorbeeld omdat het wordt afgedwongen via wet- en regelgeving. Afvalverwerkingsbedrijf Rijnmond heeft een vergunning nodig en om deze te krijgen moet zij voldoen aan de eisen die de minister stelt. Overigens is dit derde motief betrekkelijk. Immers, een bedrijf behoudt altijd een zekere vrijheid in de mate waarin zij deze eisen naleeft. De mogelijkheid om het gedrag van ondernemingen te monitoren, is veelal imperfect. Het derde motief kan daarom grotendeels herleid worden tot het eerste motief ‘omdat het loont’ en het tweede motief ‘omdat het hoort’. Als iets moet voor een ondernemer, dan moet het omdat het loont om aan dit ‘moeten’ te voldoen of omdat de ondernemer zelf het morele gezag van dit ‘moeten’ erkent. Als vierde motief voor MVO zou men reciprociteit kunnen noemen. Zoals de heer Smulders van de Rabobank Rotterdam het uitdrukt: ‘Wij verdienen ons brood in deze stad. Daar willen we wat voor teruggeven’ [7].

Een interessante vraag is tot slot of ‘omdat het loont’ vanuit een ethisch perspectief wel een legitiem motief is om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Rust er niet een morele plicht om maatschappelijk te ondernemen die verder gaat dan dat waartoe het welbegrepen eigenbelang drijft? Moet het tweede motief ‘omdat het hoort’ daarom niet doorslaggevend zijn? Het SER-rapport stelt dat ondernemingen vrij zijn in het kiezen van een eigen positie ten aanzien van MVO. En ook Jacques Schraven, voorzitter van werkgeversvereniging VNO-NCW, stelt dat het huldigen van de win-win gedachte in moreel opzicht niet verwerpelijk is [8]. Het win-win perspectief is inderdaad in zekere zin het meest aantrekkelijke perspectief, omdat maatregelen die binnen dit perspectief passen alle betrokkenen ten goede komen. De kunst van het managen is daarom om zoveel mogelijk dilemma-achtige situaties om te buigen in win-win situaties door een beroep te doen op de eigen creativiteit. Ook praktisch gezien is duurzaamheid ermee gediend als er wat aan te verdienen valt. Zelfs vanuit een ethisch perspectief heeft een dergelijke extrinsieke motivatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen het voordeel dat deze, indien helder gecommuniceerd, eerlijk en transparant is. De maatschappij weet waar zij aan toe is.

Of de maatregelen die aan het win-win perspectief beantwoorden, wel voldoende zijn om duurzaamheid – hoe moeilijk te meten ook – te realiseren, is echter zeer te betwijfelen. Als dit werkelijk het geval was, zou sociale en ecologische duurzaamheid vanzelf gerealiseerd worden. De feitelijke ontwikkelingen wijzen er echter op dat het gebrek aan duurzaamheid een hardnekkig probleem is. De vraag is dan of er ook geen morele plicht op ondernemingen rust om vanuit intrinsieke motivatie een stap verder te gaan dan het win-win perspectief toelaat [9].

Motieven en praktijk

Alhoewel christelijke ondernemers en seculiere ondernemingen verschillende motieven hebben om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, kan men zich afvragen of de toegenomen belangstelling voor sociale en ecologische waarden in het algemeen ook daadwerkelijk tot grotere inspanningen op dit gebied heeft geleid. Veelzeggend in dit verband is Amerika waar MVO al veel langer sterk in de belangstelling staat. Heeft dit nu geleid tot een hoger sociaal en ecologisch niveau? De cijfers wijzen op het tegendeel. In Amerika is de inkomensongelijkheid in de periode tussen 1970 en 1995 met 25% gegroeid. Ook op vlak van milieu lijkt Amerika slecht te scoren. De uitstoot van kooldioxide is in Amerika sinds 1990 met 10% toegenomen in plaats van afgenomen zoals afgesproken op de Kyoto-conferentie. Dit wijst erop dat belangstelling voor MVO niet samen hoeft te gaan met een daadwerkelijke verbetering van de maatschappelijke effecten van ondernemen. Deze hypothese lijkt ook bevestigd te worden door empirisch onderzoek. Ik doel hier op studies die de relatie tussen bedrijfscodes en het ethisch gehalte van de onderneming onderzoeken. Verschillende van deze studies vinden geen enkele relatie tussen het ethisch gedrag en het bestaan van een ethische code [10].

Een tweede vraag is of de intrinsieke motivatie die christelijke ondernemers ontlenen aan hun geloof hen ertoe aanzet om zich meer in te spannen op het gebied van MVO dan andere ondernemers. Om deze vraag statistisch te kunnen beantwoorden is het nodig dat het niveau van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt gemeten (het zogenaamde benchmarken) om vervolgens een statistische analyse te doen naar de relatie met levensovertuiging. Voor zover wij weten is een dergelijke analyse niet voorhanden. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden (zo die al te beantwoorden is). Toch zijn wij op voorhand niet optimistisch. Ook in dit verband is Amerika veelzeggend. Amerika wordt immers door velen nog als een christelijke natie beschouwd. Maar zoals hierboven reeds is aangegeven is het zeer de vraag of Amerika ook socialer is of ecologisch meer verantwoord omgaat met de natuurlijke hulpbronnen dan het meer geseculariseerde Europa.

Dit roept de vraag op of er aspecten zijn in de christelijke levensovertuiging die ervoor zorgen dat, ondanks de positieve impulsen die uitgaan van de ethiek van het rentmeesterschap, het ethisch peil van het feitelijk handelen gemiddeld niet hoger of zelfs lager ligt dan van het handelen van personen met andere levensovertuigingen. Wij noemen in het onderstaande een aantal redenen waarom het ethisch peil van het handelen van christenen inderdaad minder hoog kan liggen dan je op voorhand zou verwachten. Deze verklaringen hangen grotendeels samen met de wijze waarop een (christelijke) levensovertuiging vertaald wordt in concreet gedrag. Deze vertaalslag is weergegeven in figuur 2.

Figuur 2. Vertaling van levensovertuiging in concreet gedrag

Levensovertuiging (3,4)
Maatschappelijke context (6) Waarden (5) Wereldbeeld (1)
Toekomst-verwachting (2)
Normen, preferenties
Keuzes, handelingen, gedrag

Levensovertuiging is enerzijds een bron voor persoonlijke waarden. Anderzijds beïnvloedt levensovertuiging ook de maatschappelijke context waarbinnen we leven (bijvoorbeeld christelijke organisaties waarvan we deel uit maken) en de toekomstverwachting en het wereldbeeld dat we hebben (bijvoorbeeld in principe negatief of positief). Al deze aspecten zijn van invloed op het uiteindelijke gedrag dat we vertonen.

Een eerste verklaring waarom christelijke ondernemers ondanks hun levensovertuiging toch niet voorop hoeven te lopen in maatschappelijk verantwoord ondernemen is een negatief gekleurd wereldbeeld. Een (te) sterk zondebesef en geloof in de onmacht van de mens om het goede te doen kan belemmerend werken om op een creatieve manier tot verantwoord handelen te komen. Wanneer dit gevoel van onmacht gepaard gaat met het geloof buiten gesloten te zijn van Gods genade en de werking van zijn Geest, kan een dergelijke houding tot apathie of tot een najagen van het eerste motief – ethisch handelen omwille van de winst – leiden.

Daarnaast kan het toekomstbeeld van christenen een belemmering vormen. Een sterke gerichtheid op het geestelijk heil en de verwachting dat God eenmaal in de toekomst alles zal vernieuwen, kan het gevoel van urgentie tot het nemen van verantwoordelijkheid voor het hier en nu verminderen. Voor iemand die niet gelooft kan er meer behoefte bestaan om zijn of haar zingeving vorm te geven door zich in te zetten voor rechtvaardigheid en duurzaamheid in het heden.

Een derde reden kan gelegen zijn in de manier waarop de levensovertuiging zelf beleefd wordt. Een lichtvaardig geloof in de genade van God, waardoor de ernst van de oproep tot navolging van Christus niet wordt gevoeld, kan de oorzaak zijn van het feit dat christenen weinig praktisch maatschappelijk verantwoord gedrag vertonen. Hiermee hangt nauw samen de interpretatie of het begrip van de eigen levensovertuiging. Het kan zijn dat christelijke ondernemers rentmeesterschap nog teveel verbinden met het beheersingsideaal en te weinig met zorg. In de tijd van de bijbel werd het uitoefenen van recht vrijwel nooit verbonden met zorg voor de natuur, alhoewel er wel enkele teksten zijn die ook hierover spreken. In de klassieke tijd moest de cultuur worden verdedigd door een voortdurende strijd tegen de natuur. Inmiddels zijn de rollen echter omgekeerd en dient de natuur beschermd te worden tegen de mens. De nadruk op ondernemingsgeest, ijver en spaarzaamheid, die in het latere puritanisme zelfs geïdentificeerd werd met de werking van Gods voorzienigheid, kan tot een te sterke focus op de P van profits leiden ten koste van aandacht voor de twee andere P’s.

Verder zullen christenen het soms moeilijk vinden om de bijbelse leer om te zetten in persoonlijke waarden die ook vertaald kunnen worden in concreet gedrag. Bovendien kan het ook nog zo zijn dat de praktisering van christelijke waarden niet resulteert in andere maatschappelijke verhoudingen. Chewning e.a. [11] illustreren dit aan de hand van een Monopolyspel volgens ‘ethische’ spelregels zoals beschreven in figuur 3.

Figuur 3. Monopoly volgens christelijke principes

“Have you ever thought how you would play Monopoly with justice as your primary goal?

One approach is to focus on issues of personal morality. Don’t smoke or drink. Be honest. Don’t weight the dice. Count the money correctly. Don’t gloat as you collect rent or buy hotels. Try hard, but don’t be greedy. Invest your assets well. Pray as you pass “Go”. Work hard, even when you are losing. Share a bit now and then with players in need.

All of these things are very important, but practicing them does not change the outcome of the game. Someone gets rich and the others go broke. (...)

To act justly in Monopoly requires more than just personal morality; it requires playing by different rules.”

Een zesde verklaring waarom christelijke ondernemers geen hoogstaand ethisch gedrag vertonen, is de maatschappelijke context waarbinnen zij opereren. Het kan zijn dat stakeholders in de onderneming, bijvoorbeeld collega’s, aandeelhouders, participanten etc., dwang uitoefenen om bepaald gedrag (niet) te vertonen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kostenbesparende activiteiten die in strijd zijn met de ethische norm van de ondernemer maar die omwille van de financiële positie door anderen geëist worden.

Een heel andere mogelijke verklaring is een omgekeerde causaliteit tussen geloof en ethisch handelen. Dit wil zeggen dat mensen die onethisch handelen meer open staan voor het christelijk geloof met zijn boodschap van ellende, verlossing en dankbaarheid dan mensen die van nature een zeker mate van maatschappelijk verantwoord gedrag vertonen [12]. Mensen die over een aangeboren goedheid beschikken of een goede opvoeding hebben genoten, zullen minder snel tot de erkenning komen dat ze Christus nodig hebben. Mensen die daarentegen behept zijn met nare eigenschappen en daardoor sterker geneigd zijn tot onethisch gedrag zullen eerder tegen zichzelf aanlopen en daardoor God en Zijn genade nodig krijgen. Ook indien de christelijke ethiek in de loop van de tijd positief doorwerkt in het handelen van gelovige mensen door de werking van de Heilige Geest, moet het ons niet verwonderen dat we onder de christelijke ondernemers mensen aantreffen die niet zo netjes zijn. Ook Jezus trok juist mensen aan die niet zo netjes waren. Deze omgekeerde causale invloed van ethisch peil op geloof bewerkstelligt derhalve een negatief statistisch verband tussen geloofsovertuiging en ethisch handelen. Hoewel het christelijk geloof als het goed is wel een positieve invloed uitoefent op het gedrag, gaat dit vaak niet van de één op de andere dag. De vraag of christelijke ondernemers in het algemeen ethischer handelen dan andere ondernemers is in dat geval niet zo relevant. Maar wel relevant blijft de vraag of de christelijke ethiek ook in de loop van de tijd positief doorwerkt in het handelen van individuele ondernemers door de werking van de Heilige Geest.

Het eventueel ontbreken van een positief verband kan tenslotte ook worden verklaard doordat onder maatschappelijk verantwoord ondernemen toch iets anders wordt verstaan dan wat in de christelijk ethiek als ethisch wordt beschouwd. In de bedrijfsethiek wordt het accent in toenemende mate op procedurele aspecten gelegd, zoals transparantie en verificatie, en minder op inhoudelijke standaarden zoals de mate waarin de ondernemer een deel van de winst besteedt aan charitatieve doeleinden. Als maatstaf voor ethisch handelen geldt dan bijvoorbeeld het hebben van een ethische code of de publicatie van een sociaal jaarverslag en externe verificatie daarvan door een gerenommeerd accountancybureau. Dit wordt in de hand gewerkt door de toenemende pluriformiteit en het groeiende multiculturele karakter van onze samenleving. Waarden en normen raken daardoor steeds meer geprivatiseerd en bieden geen uitgangspunt voor een vergelijkend oordeel van het ethisch handelen meer. Het is dan makkelijker om zich bij het meten van maatschappelijk verantwoord ondernemen te beperken tot procedurele criteria.

Dit werkt op twee manieren in het nadeel van christelijke ondernemers. Allereerst werkt de nadruk op procedurele criteria in de hand dat het (tot zekere hoogte) niet uitmaakt welke inhoudelijke waarden een onderneming aanhangt als er maar geen discrepantie is tussen deze waarden en het feitelijk handelen van de onderneming. Op zich zijn betrouwbaarheid en integriteit christelijke waarden. Het verschil is echter dat bij gebrek aan overeenstemming over inhoudelijke waarden de nadruk zo sterk komt te liggen op ‘dat je doet wat je zegt’, dat wat je zegt er niet zoveel toe doet. Wees dus niet al te ambitieus. Hoe hoger de waarden die je belijdt, hoe groter de kans dat er een gat ontstaat tussen deze waarden en het feitelijk handelen. Christelijke ondernemers zijn echter vanwege hun geloofsovertuiging gehouden om hoge waarden als de agape te belijden en scoren dus relatief slecht in dit opzicht. Het gat tussen wat ze vinden dat ze eigenlijk moeten doen en wat ze feitelijk doen is relatief groot, ook al is het ethisch peil van hun feitelijk handelen op inhoudelijke gronden misschien wel relatief hoog. Als gevolg daarvan worden zij eerder voor hypocriet versleten.

De nadruk op procedurele criteria als transparantie en verificatie werkt ook om een andere reden in het nadeel van christelijke ondernemers omdat het haaks kan staan op de christelijke ethiek. Transparantie beoogt dat je doet wat je zegt, maar vereist daarvoor dat je ook zegt wat je doet. Christelijke ondernemers zullen zich echter beschroomd weten om met hun ‘goede werken’ naar buiten te treden vanwege de bijbelse oproep ‘laat uw linkerhand niet weten, wat uw rechter doet’ (Matt. 6:3). Sommige (familie)bedrijven met een christelijke achtergrond treden onder andere vanwege deze reden niet naar buiten met hun inspanningen op maatschappelijk gebied. Er is derhalve een ingebakken neiging tot in-transparant handelen. Maar of dat ook in alle gevallen zo slecht is [13]?

  1. Sociaal Economische Raad, 2001, De winst van waarden, Den Haag.
  2. R.K. Mitchell, B.R. Agle en D.J. Wood, 1997, Towards a theory of stakeholder identification and salience: defining the principle of who and what really counts, Academy of Management Review 22, blz. 853-86.
  3. M.D. Meeks, 1989, God and the economist: the doctrine of God and political economy, Fortress Press, Minneapolis.
  4. Johan Graafland, Muel Kaptein, Huib Klamer en Annemarie van Oorschot, 2000, Binnenkamers. Ondernemers over hun ethische dilemma’s, drijfveren en geloof, Meinema.
  5. H. van Luijk, 2000, Eén stap verder dan ethiek, in: H. Noordegraaf en J. van Workum (red.), Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een nieuwe fase in het kapitalisme, Kok, Kampen, blz. 52-65.
  6. C. Herkströter, 1998, Reflections on Kyoto, World Economic Forum, Davos.
  7. Uit: Vereniging NCW, 1999, Een goede buur(t) is beter..., blz. 35.
  8. In: Malcolm McIntosh en Jan Jonker (red.), 2000, Visies op maatschappelijk verantwoord ondernemen, Van Gorcum, blz. x.
  9. Voor een analyse van deze vraag, zie Johan J. Graafland, 2001, Maatschappelijk ondernemen: analyse, verantwoording en fundering, Oratie, Katholieke Universiteit Brabant.
  10. G.E. Kohut en S.E. Corriher, 1994, The relationship of age, gender, experience and awareness of written ethics policies to business decision making, SAM Advanced Management Journal, Winter, blz. 32-39. Zie ook: E. Marnburg, 2000, The behavioural effects of corporate ethical codes: empirical findings and discussion, Business Ethics: A European Review, Vol. 9, blz. 200-210.
  11. Chewning, R.C., Eby, J.W., Roels, S.J., 1990, Business through the eyes of faith, p. 221 e.v.
  12. In de statistiek staat dit bekend als simultaniteitsbias. Voor een uitgebreide beschouwing over deze inverse relatie tussen christelijk geloof en ethisch handelen, zie C.S. Lewis, De Beeldhouwer en zijn beeld. Gedachten over God en mens. (Oorspronkelijke titel: Beyond Personality), Uitgeverij Ten Have, Baarn, blz. 60-70.
  13. Een bijkomend nadeel is dat dergelijke niet gepubliceerde inspanningen niet gemeten worden, hetgeen eveneens een negatieve bias oplevert in de statistische relatie tussen ethiek en christelijke levensovertuiging.