De treden van de dagen
En ik? Ik belde onbevangen iemand op die bijna verontwaardigd riep: Kijk jij nooit televisie? Jawel, maar niet op dit uur van de dag. Ik heb vervolgens de televisie aangezet en verbijsterd de apocalyptische beelden op me af laten komen, die me het gevoel gaven dat ik naar Spielberg zat te kijken, of naar een science fiction-film, die ik altijd snel door pleeg te zappen. En toen? Toen ging ik gewoon naar de startavond van de catechisanten, waar heel veel over Amerika gepraat is, maar waar we toen toch ook nog maar een kennismakingsspel gespeeld hebben en plannen hebben gemaakt voor het komende seizoen. Je moet tenslotte door, nietwaar? Maar toegegeven: het had wel iets surrealistisch.
De volgende dagen werden gekenmerkt door een zekere dubbelheid: meeleven met de slachtoffers, dat wel, maar verder toch vooral angstige bezorgdheid over hoe het nu zou gaan met de beurs en onze o zo kostbare pensioenen. De goden van geld en macht waren in het hart getroffen. Drie minuten stilte op de vrijdag na de aanslagen, vlaggen halfstok, en dan ’s avonds de reactie in beeld krijgen van een meisje uit Slovenië dat zegt: een minuutje stilte voor al die slachtoffers in het voormalige Joegoslavië zou ook niet verkeerd geweest zijn. Want selectief zijn wij; selectief in onze verontwaardiging, selectief in ons verdriet, selectief in ons meeleven.
Ken ik u soms ergens van?
Oogst van dit alles is wel, dat de islam in hevige mate op de agenda terecht is gekomen. Via een imam die misschien wel geen echte imam is, maar wel indruk maakt. Via een enquête van de KRO, waaruit blijkt dat 10% van de in Nederland wonende Marokkanen (en dat is niet gering) achter die aanslagen schijnt te staan. Via angst bij de mensen. ‘’k Ben d’r stik bang van!’ meldde een gemeentelid mij nog deze week, en zij is bepaald niet de enige. Het hele gebeuren werkt als een snelkookpan op latente tegenstellingen: de dingen worden duidelijk, verborgen gevoelens van woede, angst, vreemdelingenhaat of gewoon onbekendheid met elkaar kunnen niet langer verborgen blijven.
Eén ding blijkt pijnlijk duidelijk: op deze vragen zijn we grosso modo in de Nederlandse kerken nog lang niet berekend. Moslims, toch al decennia lang deel uitmakend van onze samenleving, en christenen, die er nog maar steeds niet aan kunnen wennen een minderheid te zijn in een krimpende kerk, leven langs elkaar heen. Ships that pass in the night. We kennen elkaar niet, we spreken elkaars taal niet, we weten niet hoe de ander denkt. En communicatie begint toch echt daar waar je werkelijk in de ander geïnteresseerd raakt.
In de reacties van christenen hierop zie je enerzijds dat er verwoede pogingen gedaan worden om Allah en de Vader van Jezus Christus tot elke prijs op dezelfde lijn te krijgen. Alsof je er dan bènt! Alsof op die manier de religieus verwortelde conflicten de wereld uit zouden zijn. En alsof dat zou kunnen. Alsof je zowel de islam als het christelijk geloof niet beiden onrecht zou doen als je zou willen komen tot een grootste gemene deler. Mag de ander dan nog werkelijk een ander zijn? En heb je nog de durf om jezelf te zijn? Het lijkt heel ruimdenkend, maar het kan in feite heel benepen en benauwd zijn: niet meer vrijmoedig durven zeggen waar je hart ligt, en dat dat toch echt ergens anders ligt dan dat van de andersgelovige.
Aan de andere zijde van het spectrum zie je, als uiting van angst of als reactie op bovenstaande houding, dat de distantie gemaximaliseerd wordt. Allah is een Nul-god, er is geen enkele continuïteit tussen Allah en de God en Vader van Jezus Christus. En men rolt dan mirabile dictu in de armen van een strikt barthiaanse theologie. Religie is heidendom, zei Barth en in zijn voetspoor Miskotte. Probleem is wel, dat het niet communiceert. Ik kan natuurlijk wel zeggen dat Allah een Nul-god is en daar de meest indrukwekkende theologische argumenten voor hebben, maar hoe kom ik dan ooit nog met moslims in gesprek? Religie is heidendom, jawel, maar dat geldt overigens volgens Barth evenzeer van de christelijke religiositeit voor zover die zich aandient als poging om de Eeuwige in onze menselijke categorieën te kunnen vatten. Hij is de Gans Andere, bij wie ik met mijn religiositeit niet aan bod kom. Ik moet het hebben van genade alleen. Maar juist als je dat zegt, ben je dan niet heel dicht bij de ander(sgelovige)? En kun je dan niet met Handelingen 17 zeggen: ‘Hem die je vereert, zonder Hem te kennen’?
Verder zie je naast deze twee uitersten gelukkig ook door het Evangelie gedragen bewogenheid, oprecht verlangen om wel samen te kunnen leven, elkaar te respecteren als schepselen van God. Soms vergezeld van een zekere naïviteit. Ik denk aan de actie van reformatorische en evangelische christenen in Leeuwarden die een groet brachten aan hun moslim-medelanders met de tekst: de God van Abraham, Izaäk en Jakob zegene U! Dat kun je zeggen. Maar wat doe je als je dat zegt? Wat suggereer je? Hebben we het dan toch over hetzelfde? In de SoW-kerken wordt dezer dagen opgeroepen tot gebed voor moslims en contact met hen rond het eind van de Ramadan. Je moet elkaar kennen en zien, gewoon als mens, dat is noodzakelijke voorwaarde voor elke ontmoeting, zeker voor elke missionaire ontmoeting. Anders kom je niet verder dan ‘’k Ben d’r stik bang van!’
Bij het zien hoe dit thema in de kerkelijke pers voorkomt, signaleer ik een opmerkelijk verschil tussen de reacties van mensen die uit eigen (zendings)ervaring en vanuit een intensief contact met moslims op deze dingen reageren, en hen die dat doen vanuit een onbekendheid met de materie en vooral vanuit een onbekendheid met de moslim als mens.
De onlangs gepromoveerde Dr. Toby Howarth is als missionair werker actief in Rotterdam. Hij vertelt dat hij, verrast door de verwantschap die hij met moslims voelde, zich tot dit werk geroepen weet. Misschien is dat het geheim wel: in de ander iets herkennen, en dan niet de onvermijdelijke conclusie trekken ‘dat het toch allemaal niets uitmaakt en we geloven toch allemaal in dezelfde God enz.’ maar integendeel: van daaruit juist voluit missionair aan de slag gaan. Als wij niet in staat zijn gewoon met de ander te communiceren, de dingen van het leven van mens tot mens met hem en haar te delen, zullen wij zeker niet in staat zijn hen voor Christus te winnen. En Christus stelt net zo goed heel kritische vragen aan onze cultuur als aan de islamitische.
Wij hoeven andere godsdiensten en culturen niet te demoniseren. Ook onze eigen cultuur niet. Dat is vreemd aan het kruis van Christus. De rechtvaardiging van de goddeloze betekent dat geen enkele cultuur, ook niet de decadente westerse, en geen enkele religie, ook niet de islam, ontoegankelijk en onbereikbaar is voor Gods barmhartigheid.
Berekend op lijden
Intussen laat de gang van zaken elders in de wereld wel zien dat een in wezen theocratische religie als de islam de neiging heeft, en nu zeg ik het heel zachtjes, tot intolerantie. En als politieke en economische tegenstellingen groeiende zijn, is escalatie heel dicht bij en breekt de chaos los. Weten wij dat ook? Weten wij welk lijden op dit moment volbracht wordt aan onze broeders en zusters in Indonesië, op Ambon, op Sulawesi, en in zoveel Arabische landen? En rekenen wij daarmee? Een missionaire houding hoeft niet in mindering te komen op solidariteit met broeders en zusters in landen waar vervolging is. Ik denk zelf dat we ook op deze vragen niet berekend zijn. Vervolging is ons vreemd, we zijn dat al generaties lang niet gewend. Veiligheid en vrijheid is normaal. We roepen al heel gauw ‘au!’ als enigerlei beslissing van ons Paarse kabinet de richting op wijst dat christenen met hun overtuiging steeds meer in de verdrukking komen. En begrijp me goed: ook hierin moeten we niet naïef zijn, de verdraagzaamheid der postmodernen kan zeer onverdraagzaam zijn! Maar het is ook geen oplossing om nostalgisch terug te verlangen naar een corpus christianum toen het allemaal veel beter was. Niet naïef, wel nuchter, erop berekend, er klaar voor. Lijden hoort in de bijbel wezenlijk bij de missionaire roeping van de gemeente. Daarom komt een houding van intens gebed voor de gemeente die op bijzondere wijze het kruis als realiteit ervaart, niet in mindering op een open relatie met andersgelovigen in ons eigen land, en omgekeerd.
Weest nuchter en waakt, zegt het apostolisch vermaan, en dan niet met het oog op het veilig stellen van je eigen (economische en andere) belangen, maar met het oog op het vervullen van je roeping. Daarvoor moet je de eigen situatie voluit zien als missionaire situatie. Wat dat betreft is er voor ons als gezeten burgers nog een heel lange weg te gaan. Overigens, in dit verband wil ik graag wijzen op een recent verschenen zeer aardig boek van Stefan Paas, evangelisatieconsulent van de christelijke gereformeerde kerken. Jezus als Heer in een plat land; op zoek naar een Nederlands evangelie. Paas probeert door de ogen van een ex-patriate zendeling naar ons goede vaderland te kijken, en dat levert verrassende doorkijkjes op. Hij probeert te kijken met Afrikaanse ogen. Nederlanders noemt hij Azungu-Nyanja, ‘witte mensen van het water’. Over de godsdienst van de Azungu-Nyanja zegt hij: ‘De Azungu-Nyanja-christenen zijn een snel afnemende minderheid geworden, sterk onderling verdeeld en weinig invloedrijk. Ze zijn goed georganiseerd, maar op een of andere manier heeft dat weinig effect... Het Azungu-Nyanja-christendom heeft zich geassimileerd met het overheersende polytheïsme. De Azungu-Nyanja zijn diep religieus. Het overgrote deel van de stam is polytheïst. Het Pantheon telt een groot aantal goden, wij noemen alleen de god Mammon en zijn vrouw Informatie. Hun vereerders zijn sterk missionair ingesteld. Zij winnen grote groepen mensen en de heilige geschriften van Informatie vallen door elke brievenbus. Zowel in de privé- als de publieke sfeer gaan de gesprekken over deze beide goden. Zij doortrekken de hele samenleving en in die zin nemen de Azungu-Nyana hun godsdienst dan ook serieuzer dan veel christenen. Dat moge een les voor ons zijn: deze heidenen, die op veel gebieden nog zo onbeschaafd zijn, kunnen ons wat leren!’
Waarvan acte! Het is een boeiende ervaring om onszelf als Nederlandse witte ‘christenen van het water’ eens te zien in de spiegel van een Afrikaan. Dat scherpt de blik voor de irrelevantie van heel veel waar we ons binnen de kerk mee bezig houden, en geeft een gezonde kijk op de samenleving en de taak daarin. Daar word je niet minder van.
In de rubriek ‘De treden van de dagen’, die drie keer per jaar verschijnt, worden kanttekeningen geplaatst bij actuele gebeurtenissen of ontwikkelingen in onze samenleving. Van de auteurs wordt verwacht dat zij positie innemen, zonder zich daarbij te verschuilen achter een rij van literatuurverwijzingen van gerespecteerde auteurs. De titel van de rubriek is ontleend aan een gedicht van Judith Herzberg.