‘Gij geheel anders’ – ook gij dominees!

Column

Ik lees graag geschiedenis, ook de vaderlandse (kerk)geschiedenis. Van de boeken van bijvoorbeeld Van Deursen krijg ik niet genoeg. Deze geleerde doet de mensen uit het verleden zo voor ons leven, dat ik mij als het ware met hen verbonden voel in hun worsteling met het bestaan. Dat vind ik als gretige leek geweldig. Ik lees daarbij geschiedenis wel als gelovig christen en als theoloog. Steeds zit in mijn achterhoofd de vraag ‘Merk je in het gebeuren iets op van God?’ Gods hand in de geschiedenis, in zijn regering, in oordeel en genade, blijft natuurlijk een kwestie van duiding, maar toch...!

Dit weekeinde las ik De biografie van de dominee, van de hand van prof.dr. Gerben Heitink, hoogleraar praktische theologie aan de VU. Het boek boeide mij zo dat ik er de avonddienst voor liet schieten. Het boek gaf mij, bijna 25 jaar behorend bij de beroepsgroep, in het licht van mijn vraag naar ‘Gods aanwezigheid in de geschiedenis van de dominee’, zeer te denken. Wat ik natuurlijk wel wist, maakt Heitink – overigens in grote solidariteit met onze collega’s van weleer! – scherp duidelijk. Het ‘beeld van de dominee’ is zeer verbonden met de beweging van de cultuur, de samenleving en de kerk daarbinnen. Soms is die verstrengeling schokkend sterk. Maar hoe is dat dan nu? Waar, hoe en in hoeverre zijn wij nu ‘kinderen van onze post-moderne culturele context’ en dat was het dan? Die na ons komen, zullen ons beoordelen. Ik ben er niet helemaal gerust op. Gelukkig voor ons dominees is er Een Die ons oordeelt, en diens oordeel is genadig.

Met name de periode 1750-1850 – in brede delen van de hervormde kerk duurde dat tot in de twintigste eeuw – doet mij telkens verbijsterd afvragen: ‘Hoe is het in naam van de profeten en apostelen mogelijk dat de dominees het niet zagen en aanvoelden? Wat er staat in de schriften van Oude en Nieuwe Testament en wat er gebeurt in de werkelijkheid vlak voor hun ogen?’ Maar weer denk ik dan: en wij nu? Wat ‘zien’ of ‘voelen’ wij nu wellicht niet?

De lezing van het boek maakt duidelijk wie er wanneer wel zagen en voelden waar het op aan kwam. De reformatoren in hun prediking, bekende predikers uit de Nadere Reformatie. Dat weten we. We weten het van de dominees (en de oefenaars!) uit de tijd van de Afscheiding en uit de eerste tijd na de Doleantie. Heitink laat die periode duren tot 1920. We weten het van de predikers uit de vernieuwingsbeweging in de jaren ’60 in de Gereformeerde Kerken. En, niet het minst, weten we het van de predikers in de barthiaanse traditie: Noordmans, Miskotte, Buskes. Wat hen typeert, is dat zij oog hadden voor het hoekige, het dwarse in het Woord van God ten opzichte van de cultuur in kerk en samenleving. En dat zij de moed hadden om wat zij in de context van Godswege vernamen, ook in te brengen.

Maar ja, dit waren de groten in het Koninkrijk Gods. En zij leefden op breukvlakken, of op momenten van versnelling in de tijd. Daarom bleef ik in het boek meer verwijlen bij mannen als Van Koetsveld, die midden in die tijd van bedaardheid en voornaamheid van de geleerde dominees in de eerste helft van de 19e eeuw, helder zag dat het zo niet kon in de catechese, in het pastoraat. Of een Heldring, die in een tijd dat het volkomen vanzelfsprekend was dat armoede of met luiheid of met Gods voorzienig bestel te maken had, in gelovige naïviteit armoede zonde noemt, onrecht. Of de ethische dominees als Gunning, die midden in de polarisatie tussen ‘moderne’ en ‘orthodoxen’ hun eigen weg probeerden te gaan van wetenschappelijke integriteit, ernst en levende vroomheid.

Wat was het geheim van deze dominees? Bij wat we al noemden, denk ik dat het nog het meeste aankomt op de moed om op beslissende momenten anders te zijn en te handelen vanuit een intuïtie van wat het Evangelie vraagt en ‘het volk’ nodig heeft. Dat laatste ook. Want dat viel mij op bij de lezing van het boek van Heitink: het gaat pas echt verkeerd met de kerk en met de dominees in perioden, waarin de kerk geen volkskerk, maar óf een genootschap van en voor gegoede burgers óf een naar binnen gekeerde gelijkgezinden-kerk is.

Maar – hoe is het met ons nu? Postmoderne bedienaars van de pastorale en religieuze behoeften van postmoderne gelovigen in hun segment van een postmoderne kerkformatie? Of, ... ja, wat dan?

Ik zoek naar een ‘hoekiger’ predikantschap van ‘open en onafhankelijke persoonlijkheden’, in een ‘volksere’ kerk, die werkelijk weet in de wereld te staan. De dominee, die ‘vrij’ ten opzichte van ieder ook ieders ‘dienaar’ kan zijn, en die op beslissende momenten ‘geheel anders’ durft te zijn.