Gerechtigheid zonder beul

Doodstraf gevoelig onderwerp De doodstraf brengt steeds weer de gemoederen in beweging. Het is een straf die aantrekt en afstoot tegelijk. Het huiveringwekkende dat een mens planmatig gedood zal worden, fascineert kennelijk veel mensen. Aan de andere kant roept het verzet op. Kan een menselijk instituut, al is zij dan overheid, in staat worden geacht een absolute sanctie als de doodstraf uit te laten voeren? Menselijke instituten zijn immers feilbaar? In Nederland is de doodstraf afgeschaft. Dat is zelfs in de grondwet vastgelegd.

Maar onder mensen leeft de gedachte, dat het misschien goed is als hij weer wordt ingevoerd. Zij die zich uitspreken tegen de doodstraf, of actie voeren voor afschaffing, kunnen steevast op emotionele reacties rekenen. Zelf heb ik meermalen als lid van Amnesty International meegedaan aan promotiewerk voor deze organisatie. Vooral het standpunt anti-doodstraf van Amnesty International levert dan discussie op met mensen. Je kunt dan op een braderie achter een standje staand 'de stem des volks' horen, bot en ongenuanceerd. Maar je kunt soms ook de pijn horen van mensen die zwaar getroffen zijn door geweldscriminaliteit. Het zal je maar overkomen, dat er iemand uit je omgeving wordt misbruikt en/of vermoord, of zo wordt toegetakeld dat het leven er bij inschiet. Elk pleidooi voor maat houden in de straf of voor een humaan rechtssysteem kan dan in het verkeerde keelgat schieten. Misdaad kan onnoemelijk leed teweeg brengen.

Boek van dr. Hans Abma

Hoe is nu echter het achterwege laten van de doodstraf te beargumenteren? Over deze vraag schreef een collega-justitiepredikant ds. Hans Abma (inmiddels benoemd tot voorzitter van Amnesty International Nederland) een studie. Hij promoveerde erop tot doctor in de theologie in Kampen in september 1997. Zijn boek heet: Gerechtigheid zonder beul. Over doodstraf, recht op leven en christelijk geloof [1]. Dit artikel is geschreven naar aanleiding van dat boek. Elders besprak ik het boek [2]. De redactie van Wapenveld vroeg mij vooral nog eens nader in te gaan op de wijze waarop het beroep op de Bijbel in het boek van Abma functioneert, en ook mijn eigen gedachten daaromtrent in relatie tot de doodstraf toe te lichten.

Na een breedvoerige uiteenzetting over de filosofische wortels van de mensenrechten en het recht op leven, bespreekt Abma ook de met name protestants-christelijke godsdienstige argumentatie. Eerst moet hij het beroep op de Bijbel voor de doodstraf bespreken. Vervolgens zoekt hij aanknopingspunten in de christelijke theologie voor het recht op leven als argument tegen de doodstraf (dit loopt overigens via mensvisie, duiding van de zonde, en de plaats van recht en genade). Ik wil me nu concentreren op het 'beroep op de Bijbel'.

Abma's bespreking van de bijbelteksten

Volgens Abma zijn er in de protestantse traditie twee punten die op grond van de Bijbel worden beweerd. God gebiedt de doodstraf (zie Genesis 9:6 en de mozaïsche wetgeving) en de overheid is een instrument in Gods hand, en heeft daarom niet zelf te beslissen of ze de doodstraf mag afschaffen (zie Rom. 13).

Abma geeft summier wat betreft het eerste de visie weer van Luther en Calvijn en van Kuyper. Hij bespreekt vervolgens in enkele pagina's de doodstrafteksten van het Oude Testament. Hij komt tot de conclusie dat het in Genesis 9 niet gaat om de doodstraf, maar om een waarschuwing dat het ene kwaad nu eenmaal het andere oproept. In de mozaïsche wetgeving gaat het niet om de doodstraf in onze zin van het woord (strafrechtelijk), maar om de proclamatie van 'doodwaardigheid' van bepaalde handelingen binnen een sacraal, religieus kader. Als conclusie noteert Abma: "De exegetische conclusie die ik hier voorlopig wil trekken is dat de doodstraf een gegevenheid is in de bijbel, c.q. het Oude Testament, maar geen prominente plaats inneemt bij de verbondssluiting van God met mensen. Haar functie is bovendien in de meeste gevallen niet een zuiver strafrechtelijke maar een religieuze. Deze exegetische resultaten rechtvaardigen de uitspraak niet dat God de doodstraf zou eisen als onderdeel van de vergeldende gerechtigheid" [3].

Wat betreft Romeinen 13 verloopt het betoog(je) van Abma enigszins anders. Na opnieuw gerefereerd te hebben aan Luther en Calvijn, en ook Velema en Douma te hebben geciteerd, noteert hij na één pagina: "Uit deze korte presentatie van deeltjes uit de uitleggingsgeschiedenis van Romeinen 13 blijkt al hoezeer de eigen morele inzichten meespelen ...." [4]. Kortom: verdeel en heers. Abma's eigen conclusie is: "Als Romeinen 13 al iets in het algemeen wil zeggen over de relatie tussen christenen en de overheid dan is het eerder dat christenen de overheid moeten gehoorzamen voorzover zij instrument van God is dan omdat zij nu eenmaal de bevoegdheid tot gerechtelijk executeren heeft. De doodstraf speelt hier niet de centrale rol die haar is toegedacht. Wie haar indirect toch met Romeinen 13 in verband wil brengen zal moeten aantonen dat deze straf het algemeen belang of de (Gods) gerechtigheid dient" [5].

In het algemeen is te zien dat Abma aan de ene kant het bijbels spreken over de doodstraf relativeert: "moderne exegetische inzichten laten zien dat de hier behandelde teksten geen aanwijzingen voor het strafrecht beogen te geven en ondanks de eerste aanblik vaak niet op de doodstraf doelen". Aan de andere kant is het voor hem niet beslissend, want hij zegt er meteen achteraan: "maar zelfs als ze het wel doen moet bepaald worden wat hun betekenis zou moeten zijn voor de morele vraag of zij in deze tijd een inbreuk op het recht op leven rechtvaardigen..." [6]. Over de hermeneutische vragen die dit oproept vinden we echter weinig in het boek van Abma. Voor hem staat al vast dat de inbreuk op het recht op leven niet kan, want bijbelteksten gebruiken is "ethisch gezien" niets anders dan het gebruiken van een "autoriteitsargument, dat nader gefundeerd moet worden" [7]. En dit funderen gaat aan de hand van 'argumenten' ontleend aan de menselijke rede. In het eerste (filosofische) deel van het boek is het recht op leven beargumenteerd. De hermeneutische overwegingen van Abma zijn niet ontleend aan de Schrift zelf, maar aan het primaat van het Verlichtingsdenken.

Bijbels georiënteerd en tegen de doodstraf

Maar hoe ga je er dan zelf mee om, is een begrijpelijke vraag. Want je bent zelf ook tegen de doodstraf, en tegelijk een op de Bijbel georiënteerd theoloog. In het kort wil ik proberen daar iets over te zeggen.

Een eerste vaststelling is dat in de mozaïsche wetgeving de doodstraf voorkomt. Diverse vergrijpen dienen te leiden tot het doden van de dader. We vinden dit in de wetsregels van Exodus 21, 22 en 31 waar de dood staat op doodslag, mensenroof, het slaan of vervloeken van de ouders, bestialiteit, ontheiliging van de sabbat. In Leviticus 20, 24 en 27 staat de dood op kinderoffers, ouders vervloeken, echtbreuk, seksuele gemeenschap met aangetrouwde familieleden, met mensen van hetzelfde geslacht, en met dieren, waarzeggerij, spiritisme, Godslastering, doodslag en breken van de ban. De voorbeelden raken alle geboden van de decaloog: niet doden, niet echtbreken, God of ouders lasteren, aan afgoden offeren, ontucht bedrijven, stelen (overigens zeer beperkt, zie onder), sabbatsschending. Wat in Deuteronomium te vinden is, wijkt hier nauwelijks van af.

Uitdrukkingen die worden gebruikt zijn 'ter dood brengen', 'zullen sterven', 'uitroeien uit het midden van het volk'. Terecht is erop gewezen, dat het in het geheel van de mozasche wetgeving niet gaat om een straf in puur strafrechtelijke zin (vergelding van een mis-daad), maar om de ultieme verwijdering uit het Godsvolk. Er speelt een cultisch, sacraal element mee. Er is sprake van een theocratische situatie, die wordt verondersteld. Strafrecht en religieuze tucht zijn verweven. De gewraakte handelingen ondermijnen op velerlei manier de heiligheid van Gods volk en van de HERE. Dit neemt echter niet weg, dat de doodstraf als zodanig bestaat in het Oude Testament en hoe dan ook gelegitimeerd wordt door de wil van God. Men kan discussiëren over de aard der vergrijpen die in aanmerking zouden moeten komen voor deze vergaande sanctie, bijvoorbeeld onder andere dan de oud-testamentische omstandigheden (de meeste voorstanders van de doodstraf zullen meestal het beschimpen van ouders er niet meer onder laten vallen). Ook zal voor andere dan theocratische omstandigheden nagedacht moeten worden over het uiteenleggen van het burgelijke strafrechtelijke element en het kerkelijke tuchtrechtelijke element, om in ieder geval de principes van het oud-testamentische recht te honoreren. Maar de vraag blijft daarmee nog onbeantwoord, waarom men tegen de doodstraf als zodanig zou zijn, als deze (zij het onder andere condities) op zich in de Bijbel geldigheid heeft. Sterker nog: door anderen wordt deze zelfs op grond van Genesis 9:6 en Romeinen 13:4 verplicht gesteld als uiterste uitdrukking van goddelijk recht.

Voordat ik op de eerste vraag terug kom, wil ik eerst nog stil staan bij het laatste. Want het is nog iets anders te zeggen, dat de Bijbel de doodstraf kent, dan te zeggen dat de Bijbel (in ieder geval voor moord en doodslag) de doodstraf gebiedt. De plek van Romeinen 13 in het betoog voor de doodstraf is afhankelijk van de waardering van de doodstrafteksten uit het Oude Testament. In Romeinen 13 wordt door Paulus niet meer gezegd dan dat de overheid om de samenleving te reguleren het recht heeft sancties op te leggen en daartoe geweld (het zwaard) te gebruiken. Dat, gezien de situatie van zijn tijd, Paulus daarbij ongetwijfeld ook aan de mogelijkheid van de doodstraf heeft gedacht, is voor de hand liggend. Maar in de tekst wordt er op zich niet aan gerefereerd (het is gekunsteld om exegetisch in 'het zwaard' de doodstraf als zodanig te zien). Ook voor iemand die tegen de doodstraf is, kan het principe van wat Paulus zegt in Romeinen 13:4 recht overeind blijven (mits 'zwaard' breder wordt uitgelegd dan de doodstraf op zich; dus als: het geweldsmonopolie ter rechtshandhaving).

Is de uitspraak na de zondvloed in Genesis 9:6 dan niet een algemeen geldig voorschrift: "wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld van God heeft hij de mens gemaakt". Wie deze uitspraak afdoet als een soort volkswijsheid in de trend van: 'wie kwaad doet, kwaad ontmoet', miskent de toevoeging over het beeld Gods. Tegelijk is duidelijk dat de uitspraak niet in een juridisch verband staat, maar in het verband van de zogenoemde cultuuropdracht. God regelt het voedsel voor de mens: plant en dier, mits er met de dieren niet wreed wordt omgesprongen. Het gaat om eerbied ook voor het dierlijke leven (Gen 9:4,5) [8]. In dat verband wordt naar voren gebracht dat de eerbied voor menselijk leven absoluut is. Het doden van mensen roept wraak en vergelding op (zo lees ik het begin van vers 6, het 'zal' niet als een opdracht, maar als een gevolg), en begrijpelijk: mensen mogen niet zomaar door een ander gedood worden, want zij zijn naar het beeld van God gemaakt. Met Abma en anderen hoor ik in deze tekst niet een opdracht tot de doodstraf voor moord of doodslag.

Bijbelse lijn van inperking van wraak doortrekken

Blijft over dat de Bijbel de doodstraf kent, niet slechts als maatschappelijk gegeven uit die tijd, maar als uitvloeisel van Gods wil in de gegeven situatie. Waarom dan toch tegen de doodstraf in deze tijd, en zelfs voor de bestrijding van de doodstraf (onderdeel van het program van Amnesty International)?

Dat hangt samen met dezelfde overwegingen die ertoe leiden om politieke democratie te prefereren boven politieke theocratie. Voortschrijdend inzicht in het karakter van de zonde in het veld van de politiek heeft geleerd dat het mensen (ook als zij zich christelijk oriënteren en zelfs vol goede bedoelingen zijn) niet toevertrouwd is absolute volmachten te ontvangen. Een politieke orde met ingebouwd een systeem van checks en balances is beter in staat in dit ondermaanse de bijbelse humaniteit te dienen, dan welk theocratisch ideaal in de praktijk gebracht dan ook, waarbij immers altijd weer zondige heersers met hun volmachten aan de haal gaan.

Dat is ook de reden waarom afschaffing van een (in dit ondermaanse) absolute en onomkeerbare straf als de doodstraf daarmee samenhangt. Geen menselijk instituut, ook niet als het als zodanig gezien mag worden als een instrument van God (de overheid), dient uitgerust te worden met absolute volmachten. Er kan niet absoluut geoordeeld worden. Het risico van fouten en misbruik is te groot.

Hoe verantwoord je dit in relatie tot de Bijbel? Welnu, wat ik zie in de oud-testamentische wetgeving, is dat het spreken over sancties vergeleken met de omgeving een enorme inperking en regulering is van wraak en vergelding. Dat heeft onmiskenbaar met 'beschaving' te maken. Er is sprake van een inperken en reguleren van bloedwraak in meer formele rechtspleging. Er is sprake van het binden van sancties aan normen. Het idee van een billijke evenredigheid is aanwezig. Dat is met name in de vergrijpen tegen eigendom goed terug te zien. Opvallend is, dat juist in de sfeer van deze vergrijpen de doodstraf nauwelijks nog een rol speelt in de mozaïsche wetgeving (alleen voor mensenroof), terwijl dit bijvoorbeeld in de Codex Hammurabi volstrekt anders lag (babylonische wetgeving). Verdonk schrijft: "Er wordt in de hele bijbel niet zo erg veel waardering opgebracht voor het zogenaamde rechtsgevoel. Dat begint al heel direct wanneer de vergelding aan regels gebonden wordt en dat vindt zijn kroon in de manier waarop dit soort zaken wordt behandeld in de bergrede" [9]. Het zogenaamde rechtsgevoel dat roept om wraak en vergelding wordt in de Schrift zelf hoe langer hoe meer teruggedrongen en onder kritiek gesteld. Daarin zie ik een beweging van 'evangelische beschaving', die doorgetrokken mag worden. Zeker, het zal in dit ondermaanse niet gaan zonder strafrecht. Maar binnen dat strafrecht mag deze beschaving wel verder doorwerken, zodat ook in het straffen, naast de vergelding, er ruimte bestaat voor de bijbelse humaniteit van de bergrede. Naar mijn stellige opvatting sluit dat voor wie serieus kennis heeft gemaakt met de geschiedenis van de doodstraf, het nog verder toepassen van de doodstraf uit.

  1. Abma, Hans. Gerechtigheid zonder beul. Over doodstraf, recht op leven en christelijk geloof. Baarn 1997, 219 p., isbn 90 259 4742 5.
  2. Vgl. De Wekker 107e jg., nr. 16, p. 239-240.
  3. Abma, p. 123.
  4. a.w., p. 125.
  5. a.w., p. 127.
  6. a.w., p. 127.
  7. a.w., p. 128.
  8. Vgl. Westermann, Claus. Genesis. BKAT I/1, p. 622-623.
  9. Op p. 223 in het artikel 'Schuld en boete, de crisis van het straffen' in: Vos, A. e.a. (red). Ongehoord. Uit de nalatenschap van W.E. Verdonk. 's-Gravenhage 1988, p. 223.