Dichter bij het geheim
'Willem Barnard verdient de belangrijkste dichter van nederlandstalige kerkliederen in de twintigste eeuw te worden genoemd.' [1] Zo luidt de eerste stelling bij het proefschrift van André Troost over deze Schrift-geleerde dichter.
Qua productiviteit doet Troost niet veel voor hem onder. Enkele jaren geleden liet hij een bundel van zijn liederen uitgeven, 302 in getal. Liederen die mijns inziens ook het predikaat kerkliederen verdienen. Liederen die breed gewaardeerd worden in de kerk (ook een deel van de gereformeerde gezindte kreeg via deze liederen eens nieuwe, dichterlijke woorden in de mond om te zingen). Liederen waarvoor in een nieuw te verschijnen Liedboek ruim plaats moet worden gemaakt. Naast natuurlijk de liederen van Barnard...
Barnard en Troost. Het is niet de bedoeling om deze twee nu met elkaar te gaan vergelijken. Er is maar één Barnard (zoals er trouwens ook maar één Barnard (zoals er trouwens ook maar één Troost is). Uit sympathie en uit respect voor deze mens heeft Troost een prachtige studie geschreven. En als je het boek uit hebt wil je nog maar één ding: zoveel mogelijk van wat Barnard zelf geschreven heeft tot je nemen, proeven, overdenken. André Troost is er, wat mij betreft in ieder geval, in geslaagd Barnard een stuk dichter bij te brengen. Ik herken wat Troost ergens in een voetnoot schrijft: 'Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat die sympathie en dankbaarheid pas langzamerhand is gegroeid. Het verging mij als Barnard die pas gaandeweg Johannes ging waarderen: "Ik moet, wat mij betreft, bekennen dat het lang heeft geduurd voor en aleer ik, nuchter gesproken, de smaak van Johannes te pakken kreeg. [...] Johannes was mij te ijl, te zeer 'gehobene Sprache'. Dat aanrollen van die sententiën, als de golven van de zee; die herhalingen en het geduld dat je moet opbrengen." (p.14)'.
Troost heeft een helder proefschrift geschreven. Het proefschrift van een schrijver. En dat merk je aan de leesbaarheid. Na een Biografische beschouwing (hfdst. 1) komen de Basale beseffen aan de orde (hfdst. 2). Aanvankelijk heeft Barnard sterk onder de invloed van Barth gestaan, maar steeds meer zoekt en gaat Barnard eigen wegen. Een basaal besef is de waarde van het 'mythologische'. Barnard is van mening dat de Bijbel in de taal van de mythe geschreven is. Maar de Bijbel is geen mythe! Hij wil ook geen pleidooi voor de mythe voeren. Nee, het gaat hem erom de kracht van de mythe te breken met mythologische taal. Van een begrip als ontmythologisering moet Barnard dan ook helemaal niets hebben. Het gaat niet om een psychologische gedachte die achter de tekst schuil zou gaan, maar om wat als zaad in de tekst ligt opgesloten. Dat vraagt om een zorgvuldige eerbiedige omgang met de Schriften.
'Aan theologie doen is op audiëntie gaan bij de letterlijke tekst van de bijbel.' Over Barnard en de bijbel handelt hoofdstuk 3. Wat doet de Bijbel met Barnard? We hebben, naar Barnards overtuiging, in de Bijbel te maken met een uitgesproken poëtisch protest tegen de aantasting van de humaniteit. Het gaat om de ware menselijke vrijheid. Met het oog daarop is Jezus ook gekomen. Aan het kruis heeft God zichzelf 'geannuleerd' en zo is het strafmiddel tot een teken van verzoening gesteld. Als de ware Jozua leidt Jezus, de Paasman, het volk van God naar het Land der belofte. Dat Barnard zich niet gelukkig voelt in de cultuur van vandaag blijkt in het vierde hoofdstuk, Barnard en Babel. Als een gijzelaar voelt hij zich, een balling in Babel. Literatuurcriticus Henk van der Ent vatte die afkeer van de moderne cultuur eens als volgt samen: 'Het is een protest tegen de mythen van poen, power, poeder, pers, pracht, praal en pestherrie.' Levend in deze cultuur wenst Barnard biddend, dichtend en denkend waarachtig mens te zijn. Een kerk die op de Messias lijkt behoeft in de wereld geen gehoor te vragen, maar zal ongevraagd zeker gehoor vinden. En dan zijn we ook meteen bij het vijfde hoofdstuk, Barnard en de bruid. De bruid, de 'ware kerk des Heren' stelt hij tegenover 'de hoer' Babel. Barnard houdt van de kerk. Hij houdt van de liturgie. Tegenover het gebral van Babel stelt hij een toegewijde, levende liturgie. Tegenover de heidense mythe van het afgodisch geweld stelt hij de mythologische taal van de Schrift. Veel komt aan de orde in hoofdstuk 5. Groot is zijn liefde voor de traditie van het kerkelijk jaar, zijn liefde ook voor het brevier (het leesrooster van de kloosters). Van die liefde getuigt het prachtige boek Stille Omgang.
In hoofdstuk 6 (Betoog tot besluit) komt Troost zelf weer aan het woord. In de voorgaande hoofdstukken was het immers vooral Barnard. Hem werd, middels een grote hoeveelheid citaten, alle ruimte gegeven. Dit laatste hoofdstuk is een evaluatie. Troost maakt de balans op. Met vier bedenkingen en vier punten van waardering sluit hij af. Kort en krachtig. Te kort, zeggen sommige critici. In een proefschrift moet de kritische weging van je onderwerp meer ruimte krijgen, meer worden uitgediept. Troost laat ons vooral delen in de vruchten van zijn luisteren naar Barnard. Dat is een keuze. En die keuze waardeer ik. Het boek van Troost brengt ons in veel opzichten dichterbij het geheim van de mens achter zijn werk. Het boek van Troost nodigt uit tot lezen, tot een hernieuwde kennismaking met het werk van Barnard zelf.
- Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 1998, 391 blz., F 49,50