Buskes

Dominee van het volk
Dr. E.D. de Jongh

Aan het eind van deze boeiende biografie heeft de auteur, die in zijn studententijd in Amsterdam bij dominee Buskes op kamer lag en altijd bevriend met hem is gebleven, een beknopte bibliografie opgenomen.[1] Deze bevat de boeken, die van zijn hand zijn verschenen, te beginnen met De strijd om het Godsrijk bij Blumhardt (1927) en afsluitend met Terzijde (1978), een bundeling van zijn vermaarde columns in In de Waagschaal. Het vierde boek in de reeks dateert van 1933 en is getiteld De laatste strijd (uitgave Bosch en Keuning, Baarn). Dat blijft in de biografie zelve (helaas) buiten beeld. Het boek bevat een meditatieve verhandeling over het bijbelboek Openbaring, geschreven, zegt Buskes, 'voor de gemeente, gelijk het uit mijn arbeid in en voor de gemeente ontstaan is'. In die tijd was Buskes reeds predikant binnen de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, na zijn breuk met de Gereformeerde Kerken in 1926 vanwege het conflict rondom dr. J.G. Geelkerken inzake het al of niet 'zintuiglijk waarneembare' spreken van de slang in het paradijs.

De laatste strijd was een van de eerste boeken, die ik van Buskes las. Onlangs las ik het boek nog eens helemaal en ik stond er verbaasd van hoe het mogelijk is geweest, dat Buskes, gezien de boodschap die hij bracht, buiten het kerkverband is gekomen, waarbinnen hij geboren en getogen was. Geelkerken had niet veel meer gezegd dan dat de verhalen in Genesis 'ons voor eigenaardige moeilijkheden plaatsen' en niet gemakkelijk zijn uit te leggen. Zoals Calvijn ooit heeft gezegd, dat God zich in de beschrijving van de Historie van Zijn scheppingswerk heeft gericht naar ons menselijke bevattingsvermogen, zo zei Geelkerken, dat het in Genesis ging 'om bewoordingen, die aan onze aardse bedeling waren ontleend'. Buskes kwam zo echter met Geelkerken krachtdadig in conflict met de Gereformeerde synode. In De laatste strijd, in die jaren geschreven, doet hij zich intussen kennen als een bijbels, gereformeerd theoloog. Hij waagt zich aan het boek Openbaring om de gemeente te bouwen, te vermanen, te stichten en te bemoedigen. Het gaat telkens over zonde en genade (lauw is het zondebesef van de Laodicenzen, lauw is daarom ook hun kennis van de genade) en over de verborgen omgang. Herhaaldelijk wordt gebruik gemaakt van woorden en beelden uit Bunyans Christenreis naar de eeuwigheid. De meditaties zouden dan ook niet misstaan in hedendaagse bladen binnen de gereformeerde gezindte.

In dit min of meer vergeten boek van Buskes, een boek 'zonder wetenschappelijke pretentie', ligt op enigerlei wijze het hart van Buskes' theologie en prediking, zij het dat alles nog ingebed is in een min of meer traditionele vormgeving. Later werd de prediking van Buskes actueler, moderner ook, gegeven de Amsterdamse context en ook (nog) ruimer, waarbij hij soms rakelings scheerde langs algemene verzoening (Amsterdam was 'stad van God'). Maar de grondtoon van zonde en genade en de grondtrekken van zijn piëtistische spiritualiteit zijn gebleven. Dat maakte hem tot een 'dominee van het volk', onder wiens prediking men te hoop liep.

Ook in zijn latere ontwikkeling bleef Buskes theologisch en in zijn prediking orthodox, refererend aan de gereformeerde theoloog Herman Bavinck enerzijds en aan hervormde theologen als K.H. Miskotte anderzijds. Wie in de onderhavige biografie nog eens kennis neemt hoe hij in het krijt trad met de vrijzinnige dr. A.M. de Wilde, toen deze had beweerd 'Jezus is gestorven, Christus is opgestaan' en met de eveneens vrijzinnige dr. P. Smits, toen deze het hart van het Evangelie aantastte door van de verzoening door Christus te zeggen 'Geef mijn portie maar aan Fikkie', vraagt zich af hoe zijn toorn zich vandaag zou ontladen in de richting van moderne gereformeerden als H.M. Kuitert (Jezus, nalatenschap van het christendom) en C.J. den Heyer (Verzoening, Bijbelse notities bij een omstreden thema).

Zijn frustrerende ervaring met de synode van de Gereformeerde Kerken in 1926 kon hij overigens toch al doorvertalen in vileine kritiek in de richting van de Gereformeerde Kerken. 'In goede doen geraakt en principieel verloren' zei hij op een C.S.F.R.-zomerconferentie, waarvan ondergetekende toen preses was. Hij gebruikte toen dezelfde bewoordingen als die hij in De laatste strijd toeschrijft aan 'een vijand der Calvinisten', geciteerd door ds. J.C. Sikkel: 'wij zullen die gereformeerden wel klein krijgen, niet door brandstapels maar door champagne! wij zullen hen uit onze fijnste bekers onzen kostelijksten wijn laten drinken'. 'Gereformeerd gebleven misschien (1933!, v.d. G) maar principieel verloren', voegt Buskes er dan al aan toe.

Intussen stond Buskes al vroeg met twee benen in zijn bediening. De afzonderlijke mens in zijn verhouding tot God en in diens sociale positie stond centraal. Vandaar zijn passie voor evangelisatie en zijn vertrouwelijkheid met het Leger des Heils. Maar niet minder zwaar woog hem het wereldgebeuren, de ontwikkeling van de geschiedenis, de stem van de kerk in de actuele ontwikkelingen. De laatste strijd schreef hij in het interbellum. De mogelijkheid van 'een wereldoorlog van ongekenden omvang' leest hij, in een hoofdstuk, getiteld 'Daemonische machten en wereldoorlog', (profetisch) af uit de oordelen, die door de vijfde en zesde engel worden aangekondigd. De mogelijkheid ervan kan na 1914-1818 niet meer worden ontkend: 26 miljoen doden. 'Zeker is, dat een komende wereldoorlog dien van 1914-1918 in goddeloosheid verre overtreffen zal.' 'Lees de kranten. Volg de conferenties te Genève. Hier wordt geschiedenis geschreven', zegt hij. Prediking van het Koninkrijk Gods kon daarom - zo ontdekte en praktiseerde Buskes steeds meer - niet los staan van het wereldgebeuren. Daaruit moet zijn besliste keuze tegen het nationaal socialisme in de Tweede Wereldoorlog en het marxistisch onderbouwde communisme verklaard worden; maar ook zijn keuze met betrekking tot 'oorlog en vrede' (pacifist, maar niet in absolute zin), in de kwestie van de dekolonisering (bijv. de Nieuw Guinea kwestie) en de apartheidsproblematiek in Zuid Afrika.

Dat zijn keuze voor gerechtigheid daarbij socialistisch, zeg links uitviel heeft niet iedereen hem in dank afgenomen of - in ogenschouw genomen zijn orthodoxe prediking - niet begrepen. In de tijd van Het Getuigenis, in 1971 vanwege de marxistische of messiaanse theologie, die opgeld deed, opgesteld door zijn erepromotor G.C. van Niftrik en geschreven samen met H. Jonker, W. Aalders, G.P. van Itterzon, mevr. J.A. van Ruler Hamelink en ondergetekende, kwam hij in regelrechte botsing met de opstellers. Ondergetekende schreef een boek Het Getuigenis, motief en effect. Buskes schreef Het humanisme van God. Buskes' biograaf geeft dit conflict (te) mild weer. De pijnpunten waren groter dan het boek doet vermoeden, alhoewel op wat geschreven wordt niets af te dingen valt. Er zou een boek meer over te schrijven zijn, weet ik uit ervaring.

Samengevat moet worden gezegd, dat de biografie van Buskes, die dr. de Jongh in een goed leesbaar boek heeft aangereikt, recht doet aan 'de rooie dominee' van Amsterdam: dominee van het volk, orthodox in zijn theologie, alert op ontwikkelingen in de gereformeerde wereld, waarvan hij nooit helemaal is losgekomen, en vanuit de verwachting aangaande het Koninkrijk Gods profetisch kritisch in de wereld.

Het ontbreekt vandaag node aan mensen als hij, die 'mens en wereld' zo hebben betrokken op het Koninkrijk Gods, dat reeds gekomen is en nog komende is. Hij zou vandaag ook valide gereformeerde tegenspraak ontmoeten. Maar de tweepoligheid van Buskes is vandaag in de kerk als geheel maar ook binnen de Gereformeerde Gezindte nog steeds actueel.

  1. Uitgave Kok, Kampen 1998, 460 pag., F45,-