Een gelijkenis over eindeloze liefde
Het Pascha is ophanden. Het feest van het offer, van het paaslam, van de uittocht. In de straten van Jeruzalem is de gloed van dit feest al voelbaar. Het lijkt wel, zeker in de beschrijving van Johannes, alsof ook Jezus nauwelijks meer kan wachten. Het is alsof Hij naar dit moment heeft uitgezien.
Johannes tekent ons geen Jezus die door de spanning van het naderende lijden wordt overvallen, maar een Jezus die heel goed weet wat er staat te gebeuren. In dit evangelie vinden we Jezus niet in Gethsemane en niet beangst en ontredderd aan het kruis, maar als Iemand die heel bewust als het Lam van God de zonde der wereld wegdraagt (1:29). Tot drie keer lezen we in ons gedeelte zelfs dat Jezus weet wat er staat te gebeuren. Hij weet dat zijn ure gekomen is (vs. 1), dat de Vader Hem alles in handen gegeven heeft om zijn weg door de dood heen te gaan (vs. 3), maar ook wie er voor en tégen Hem is (vs. 11). Zo gaat Jezus zijn 'ongekende gang, vol donkre majesteit' (Gez. 447:1), ook in ons gedeelte.
Maar één ding moet de volgelingen van Jezus wel duidelijk zijn, voordat Hij als lam de weg van het offer gaat: zijn liefde is eindeloos. Johannes schrijft: 'toen Jezus wist dat zijn ure gekomen was (...) heeft Hij de zijnen (...) liefgehad tot het einde' (13:1). De weg die Jezus gaat staat niet op gespannen voet met de liefde voor de zijnen, maar moet eruit verklaard worden. Zij is de dragende grond onder de voeten van Jezus. Eindeloze liefde is het opschrift boven het hele lijdensverhaal dat nu volgt. Jezus heeft hen lief tot het einde: eindeloos en totaal. Tot op het laatste moment van zijn verhoging aan het kruis, tot aan 'het is volbracht' (19:28). Deze eindeloze liefde maakt Jezus dan ook niet angstig, maar 'drijft de vrees uit' (1 Joh. 4:18).
Jezus gaat de weg van kruis en opstanding, als zichtbare eindeloze liefde van God voor deze wereld (vgl. Joh. 3:16). Deze liefde van God is geen gril, geen gevoel van het moment en geen willekeur maar welbewust keuze. Gedragen door de hartslag van God. Geweldig, deze liefde. Zeker, maar deze liefde is wel diep en radicaler dan wij zouden vermoeden. Evenals de vele andere gelijkenissen van Jezus wordt ook deze gelijkenis niet zomaar verstaan. Als Jezus deze eindeloze liefde laat zien door zijn kleed af te leggen, het schort om te doen en met water de voeten van zijn discipelen te gaan wassen, dan wordt dit nauwelijks begrepen. Petrus verzet zich hevig: 'U, mijn voeten wassen? In der eeuwigheid niet!' (vs. 8).
Nu moeten we dit verzet van Petrus wel goed peilen. Zijn afwijzing is niet alleen maar karakter: onstuimig en flapuit als hij is. Nog minder komt het voort uit onverschilligheid tegenover Jezus. Integendeel, zijn verzet is respect voor Jezus. Wilt U, Here (Kurios) mij de voeten wassen? Dat is toch de wereld op z'n kop? Petrus' reactie is vergelijkbaar met die van Johannes de Doper. Ook hij vond zichzelf te gering om ook maar de schoenriemen van Jezus los te maken (1:27).
Voeten wassen was in Israël een slavenwerk. Bij binnenkomst, zeker voor een maaltijd werden de voeten gewassen. Dat was ook wel nodig op die stoffige wegen, met open sandalen. De vieze stoffige voeten moesten voor het eten schoon gewassen worden. Een werkje waar menigeen zich te goed voor voelde.
Dit voetenwassen kennen wij niet meer. Wij wassen alleen nog maar de voeten van kinderen of van hulpbehoevende mensen, maar niet van elkaar. Onze zwetende voeten houden we voor onszelf. Die laat je niet wassen, tenzij je hulpbehoevend bent.
Petrus maakt het niet mee dat Jezus dit bij hem moet doen. Hij voor hem op de knieën, in het stof? Jezus kruipend in het stof voor de zijnen, dat is toch de wereld op z'n kop? Dat is toch ongehoord? Inderdaad, maar dit ongehoorde is nu net het Evangelie: zo ver en diep reikt Gods eindeloze liefde dat Hij, God zelf voor ons door het stof kruipt... Zoals Jezus zijn mantel heeft afgelegd, zo zal Hij zijn leven voor de zijnen afleggen om voor hen door het stof, door de dood te kruipen. Heel bewust. Uit liefde.
Wie deze liefde niet verstaat, maar zich er geërgerd van afwend, zoals Judas bijvoorbeeld (zie 13:30) die ontgaat het leven. Voor die wordt het nooit Pasen. Vandaar het woord van Jezus tot Petrus: 'indien Ik je niet was, heb je geen deel aan Mij' (vs. 8). Dan ontgaat je de liefde van God en blijft je leven vies en gesloten.
De reactie van Petrus is ontroerend. Als het zo ligt, dan maar m'n hele lijf! Ook al begrijpt hij niet veel van Jezus, bij Hem wil hij horen. Maar Jezus wijst hem opnieuw terecht. Wie zich de voeten laat wassen, die is geheel rein (vs. 10). Als Ik voor je door het stof ga, dan is dat genoeg. Wie door de Geest de weg van Jezus verstaat, als de weg van de eindeloze liefde van God voor zichzelf, die is schoon voor God. Die mag met schone handen en voeten leven. Die kan Pasen vieren. En daar is het Jezus nu net om te doen in deze gelijkenis: om het nieuwe leven, om het Paasfeest. Hoor maar wat Hij zegt als Hij is 'opgestaan uit het stof': 'Ik heb jullie een voorbeeld gegeven. Zoals Ik jullie de voeten heb gewassen, zo behoren ook jullie elkaar de voeten te wassen' (vs. 14,15). De eindeloze liefde van God wil gedeeld worden, ze wil altijd iets bereiken. Ze is de stuwende kracht op weg naar Pasen.
Maar is wat Jezus van ons vraagt niet onmogelijk? Wie kan het opbrengen om de voeten van een ander, van Judas bijvoorbeeld te wassen? Zonder de eindeloze liefde van God niemand! Het geheim van deze roeping ligt dan ook in Jezus, in zijn eindeloze liefde. Hij waste de voeten van de zijnen. Hij ging voor ons aan het kruis, om ons te wassen.
Dit is het eerste en misschien ook wel het allermoeilijkste: je door Jezus de voeten laten wassen. Het vuilste en vieste dat we opdeden en doen op ons levenspad, door Hem schoon laten wassen als hulpbehoevende mensen die zichzelf niet kunnen redden. Maar dit is wel de voorwaarde en de bron voor het tweede, voor de roeping anderen de voeten te wassen. Wie zichzelf geholpen en gewassen weet, die ontvangt de kracht en de nederigheid om ook zelf een voetenwasser te zijn. Want, wie weet hoe mooi het is schoon gewassen te zijn, die kan het vuil bij een ander toch niet zien en laten zitten?