Gevoelens en emoties in de religieuze ervaring

Veel gelovigen zien religieuze ervaring als de kern van hun geloof; het maakt het geloof levend voor mensen. Religieuze ervaring is te omschrijven als de ervaring dat mensen contact hebben met een werkelijkheid die uitstijgt boven de alledaagse werkelijkheid; het is de waarneming van het transcendente, van het goddelijke, van God. Zonder overdrijving kan daarmee gesteld worden dat religieuze ervaring de kern van geloven is. Zonder persoonlijke religieuze ervaring blijft er van gelovig zijn niet veel meer over dan het beamen van bepaalde opvattingen en dogma's, en het zich voegen naar een bepaalde groep waarmee je het geloof deelt. Bij religieuze ervaring gaat het overigens niet uitsluitend om heel bijzondere ervaringen, van die ervaringen die je maar eens in je leven hebt. Ook heel alledaagse ervaringen zoals dat je een band met God hebt, behoren erbij. Evenals, een ander uiterste, de mystieke ervaring, waarnaar bijvoorbeeld in de Middeleeuwen gestreefd werd binnen bepaalde kloosterorden. Religieuze ervaring is een continuüm dat zich tussen deze beide polen beweegt. Het kan kortom opgevat worden als een verzamelnaam voor alle ervaringen van het heilige die mensen kunnen hebben.

Gevoelens

Als je over religieuze ervaring spreekt, spreek je over gevoelens: je voelt je angstig, blij, verdrietig, vol eerbied etc. Enige systematische bezinning op de precieze rol van gevoelens in de religieuze ervaring is echter niet overbodig. In Wapenveld is al eerder aan de orde geweest in welke mate gevoelens en emoties in veel huidige religieuze bewegingen benadrukt worden. Ik wijs op de brede evangelische tendensen in de protestantse kerken waardoor talloze gelovigen geënthousiasmeerd worden door niet te veel stil te staan bij bijvoorbeeld dogmatische leerstellingen, maar alle ruimte te geven aan wat de gelovige zelf voelt en ervaart. Als men gelovigen zou moeten laten kiezen tussen een stelsel van geloofsovertuigingen aan de ene kant en gevoelens en emoties aan de andere kant, zouden velen niet aarzelen: de gevoelens zijn het belangrijkst. Gevoelens zijn het bewijs van echte ervaring; geloofsopvattingen komen op de tweede plaats. Deze keuze echter is in mijn ogen vals: gevoelens en rationaliteit (in dit geval in de vorm van geloofsovertuigingen) staan niet tegenover elkaar, maar vormen elkaar aanvullend de ervaring als geheel. De veronderstelde en opgelegde keuze tussen gevoelens aan de ene kant en de ratio aan de andere kant blijft niet zonder gevolgen: de eendimensionaliteit van veel evangelische liederen illustreert de verarming van de ervaring die hiervan het gevolg is.

Religieuze ervaring is ook object van onderzoek in de godsdienstpsychologie: een vrij kleine discipline binnen de psychologie die de relaties tussen het psychisch functioneren en religie onderzoekt en beschrijft. Waarbij vragen worden gesteld als: Wat beweegt mensen om te geloven? Hoe ontwikkelt men zich daarin? Wat voor consequenties heeft een geloofsovertuiging op de rest van je ontwikkeling? Als het bij religieuze ervaring om de kern van het geloof gaat, zoals we hierboven stelden, is het niet verwonderlijk dat men zich in de godsdienstpsychologie ook heeft beziggehouden met de psychische kanten van religieuze ervaring.

In mijn proefschrift heb ik verschillende theorieën over religieuze ervaring uit de godsdienstpsychologie geanalyseerd en met elkaar vergeleken. Het ging daarbij om zowel historische als om contemporaine opvattingen. Heel specifiek ging het bij die analyse om de rol die gevoelens en emoties spelen in de religieuze ervaring. Een weinig verrassende uitkomst van deze studie was dat verreweg de meeste godsdienstpsychologen die zich bezig hebben gehouden of bezighouden met religieuze ervaring als psychisch verschijnsel gevoelens een bijzonder belangrijke plaats toekennen. Gevoelens en emoties spelen een grote rol in religieuze ervaring. Als je het over de ervaring van het goddelijke, of van het heilige, hebt dan heb je het eigenlijk altijd over gevoelens of emoties. Je spreekt over de blijdschap die je hebt ervaren, of de angst, of je ziet je hoop en liefde als een gevolg van religieuze ervaring.

Dat emoties een belangrijke rol spelen in religieuze ervaring is niet de enige conclusie die te trekken is na bestudering en analyse van godsdienstpsychologische theorieën over religieuze ervaring. Tegelijk kan namelijk vastgesteld worden dat de precieze rol van gevoelens in religieuze ervaring nauwelijks beschreven wordt. Deze omissie is deels te begrijpen vanuit het wantrouwen waarmee men (zowel in de godsdienstpsychologie als in de theologie) gevoelens nogal eens bejegent. In feite vindt men het niet zo aangenaam om te benadrukken dat religieuze ervaring (immers het hart van het geloof) zo nauw samenhangt met gevoelens. Gevoelens verhinderen ons immers om helder na te denken. Als gevoelens een grote rol spelen kunnen we niet meer zulke goede en rationele afwegingen maken. En het waarheidsgehalte van religieuze ervaring komt al helemaal in het geding als gevoelens daar zo sterk bij aanwezig zijn.

Affectiviteit

Echter, en dit was overigens ook de aanleiding voor het onderzoek, deze manier van denken over gevoelens en emoties is voor een belangrijk deel verouderd. In de theoretische psychologie en in de wijsbegeerte is de opvatting over emoties de afgelopen decennia totaal gewijzigd. Daar is veel over te zeggen, maar binnen het bestek van dit artikel zal ik me beperken tot enkele hoofdkenmerken van emoties zoals die in de recentelijk ontwikkelde theorieën zijn beschreven. Emoties wellen niet zomaar in het wilde weg in je op. Ze hebben een bepaalde reden en dienen een bepaald doel. Je wordt niet zomaar bang, maar je wordt bang omdat je bijvoorbeeld een auto met grote snelheid op je af ziet komen. En die angst is goed, in de zin van terecht. De angst zet je immers in beweging, waardoor je het gevaar ontloopt. De emotie is daarmee niet irrationeel, maar functioneel en rationeel. Een ander belangrijk kenmerk van emoties is hun intentionaliteit. Dat wil zeggen dat emoties ergens op gericht zijn, emoties hebben een object dat zich buiten het eigen bewustzijn bevindt. Dat object is bepalend voor de aard van de emotie. De auto uit het voorbeeld hierboven resulteert niet in een toevallige emotie, maar in een emotie (angst) en emotioneel gedrag (wegspringen) dat bij die auto (het object) past.

Dit zijn enkele belangrijke elementen uit de zogenaamde moderne emotietheorieën. Wat heeft de omslag in het denken over emoties nu voor consequenties voor de beschrijving van de rol van gevoelens en emoties in de religieuze ervaring? Kun je met behulp van de moderne emotietheorieën misschien iets naders zeggen over de rol die gevoelens spelen in de religieuze ervaring, meer dan de pure constatering dat gevoelens van belang zijn als het gaat om religieuze ervaring? Wanneer je de moderne emotietheorieën gaat vergelijken met de godsdienstpsychologische theorieën over religieuze ervaring zijn er twee interessante conclusies te trekken.

De eerste is dat de moderne emotietheorieën inderdaad nieuw licht werpen op de rol van gevoelens en emoties in de religieuze ervaring. Zo kan aan de hand van de moderne emotietheorieën onderscheid gemaakt worden tussen verschillende vormen van 'affectiviteit' (als overkoepelend begrip): emoties, gevoelens, stemmingen, hartstochten, driften etc. De affectiviteitsvormen hebben elk hun eigen kenmerken en verschillen van elkaar in de plaats die ze innemen in de ervaring.

In het proces van religieuze ervaring blijken verschillende vormen van affectiviteit op verschillende momenten een rol te spelen. Aan de basis van religieuze ervaring staat affectieve gevoeligheid, als voorwaarde. Men dient een bepaalde mate van affectieve gevoeligheid ontwikkeld te hebben wil er überhaupt sprake zijn van religieuze ervaring. Mensen die niet in staat zijn tot gevoelens zijn ook niet in staat tot religieuze ervaring. En mensen met een gevoelige persoonlijkheidsstructuur of mensen met sterke, intense emoties hebben ook sterkere religieuze ervaringen. Zo nauw hangen gevoelens en religieuze ervaring samen. Overigens gaat het hierbij om een voorwaarde waaraan bij verreweg de meeste mensen voldaan wordt. Niet of niet voldoende ontwikkelde affectieve gevoeligheid is een pathologische afwijking. Waar affectieve gevoeligheid aan het begin van het proces van religieuze ervaring staat, vormen emoties vaak het resultaat van religieuze ervaringen. Vreugde, hoop, eerbied, angst zijn typisch emoties die voortkomen uit religieuze ervaring. Ook andere concepten uit de moderne emotietheorieën zijn van waarde voor de ontrafeling van de rol van gevoelens in de religieuze ervaring. Zo kan via de intentionaliteit (de gerichtheid op een object buiten het bewustzijn) van de emotie vanuit de emotie iets gezegd worden over het object in de religieuze ervaring, in de meeste gevallen de goddelijkheid. Nadruk op bepaalde karakteristieken van de goddelijkheid heeft repercussies voor de aard van de emoties. Moderne emotietheorieën kunnen dus inderdaad nieuw licht werpen op het aandeel van gevoelens en emoties in religieuze ervaring. Dat is een eerste conclusie.

De tweede conclusie is dat hiermee slechts een deel van de religieuze ervaring beschreven is. In literatuur die buiten de mainstream van de godsdienstpsychologische theorieën over religieuze ervaring en van de (moderne) emotietheorieën staat worden religieuze ervaringen, van affectieve aard, beschreven die in het geheel buiten het gezichtsveld van deze theorieën blijven. Je kunt dan denken aan de ervaringen die beschreven zijn door Augustinus, door Bernardus van Clairvaux, door Pascal.

Betekenisintuïtie

In een poging deze discrepantie te verklaren ben ik terecht gekomen bij de fenomenologische opvattingen van Max Scheler. Scheler onderscheidt verschillende niveaus in de ervaring als geheel. Ervaring, ook religieuze ervaring, is niet iets eenduidigs dat zich altijd op dezelfde wijze voordoet. Ervaring kent verschillende vormen op verschillende niveaus van menselijk functioneren. Een impulsieve angstreactie speelt zich op een ander niveau af dan een langdurige vriendschapsrelatie evenals het waarnemen van een weemoedig makende foto van een ander niveau is dan het ervaren van zin. Die verschillende ervaringsvormen kunnen niveaus genoemd worden omdat ze elkaar veronderstellen. De verschillende niveaus verschillen van elkaar in de mate van intentionaliteit van de ervaring. Ook in deze context wil intentionaliteit zeggen: gerichtheid op een object dat zich buiten het eigen bewustzijn bevindt. De verschillende niveaus kunnen gekarakteriseerd worden als pre-intentioneel, intentioneel en meta-intentioneel. Het pre-intentionele niveau is basaler dan het intentionele niveau, dat weer meer basaal is ten opzichte van het meta-intentionele niveau. Het hogere niveau veronderstelt het lagere niveau. Overigens bevatten de niveaus elementen van elkaar.

De drie niveaus worden mijns inziens nog vooraf gegaan door een zeer basale ervaringslaag die typerend is voor menselijk functioneren (in onderscheid met andere organismen). Deze ervaringslaag heb ik 'betekenisintuïtie' - intuïtie voor een betekenis die uitstijgt boven de betekenis van het direct voorhandene - genoemd. Bij betekenisintuïtie gaat het om de typisch menselijke gerichtheid die vooraf gaat aan en uitstijgt boven de ervaring in de zin van het in relatie staan tot de dagelijkse werkelijkheid. Kennis in de vorm van betekenisintuïtie overtuigt anders dan op grond van logische argumenten.

Pre-intentionele ervaring is nog niet intentioneel, het gaat om primaire ervaring van de wereld. Stemmingen bijvoorbeeld zijn pre-intentioneel: een stemming is een ongedifferentieerde, diffuse gemoedstoestand. Stemmingen kleuren de gerichte waarneming. Met een slecht humeur ziet de wereld er totaal anders uit dan met een goed humeur. Bij pre-intentionele ervaring is de betekenis van de ervaring nog impliciet. Er is op dit niveau nog geen scheiding tussen subject en object. Scheiding tussen subject en object speelt wel op het niveau van de intentionele ervaring. De intentionele ervaring richt zich op een object buiten het eigen bewustzijn (subject). Je ziet iets, je luistert naar iemand, je maakt je kwaad om een bepaalde gebeurtenis etc. Kortom, intentionele ervaring gaat ergens over. Intentionele ervaring vormt het grootste deel van de ervaring.

Meta-intentionele ervaring geeft een interpretatie van de intentionele ervaring. Meta-intentioneel wil zeggen dat de ervaring niet meer intentioneel is, de scheiding tussen subject en werkelijkheid is (weer) opgeheven. Meta-intentionele ervaring heeft twee vormen: abstractie en verbeelding. Abstractie leidt tot begripsmatige kennis, tot kennis over de intentionele ervaring. Verbeelding functioneert eigenlijk op dezelfde wijze: men komt boven de concrete ervaringsgegevens uit. Verbeelding, het denken in beelden, is een associatief denken, kenmerkend voor religieus denken. De waarneembare werkelijkheid wordt gezien als uitdrukking van en verwijzing naar een andere, niet direct waarneembare, werkelijkheid. De complexiteit van de werkelijkheid wordt in beelden gevat.

Het model van de verschillende niveaus van ervaring kan gebruikt worden als instrument om de bestaande godsdienstpsychologische theorieën over religieuze ervaring en de moderne emotietheorieën te analyseren. Uit deze analyse blijkt dat genoemde theorieën het inderdaad slechts hebben over een deel van het totale scala aan religieuze ervaringen. De bestaande theorieën beperken zich namelijk tot (religieuze) ervaring die zich bevindt op het niveau van de intentionaliteit. Het gaat daarbij dus om slechts één van de drie niveaus. Deze beperking geldt voor zowel godsdienstpsychologische theorieën over religieuze ervaring als moderne en andere emotietheorieën. Ook het resultaat van de kruisbestuiving tussen deze twee typen theorieën (een meer inzichtelijke beschrijving van de rol van gevoelens en emoties in de religieuze ervaring) is daarmee beperkt: het levert een beschrijving op van met name intentionele emoties in intentionele religieuze ervaring. Hierbij is overigens wel de kanttekening op zijn plaats dat het intentionele niveau verreweg het grootste deel van de ervaring beslaat: het alledaagse intermenselijke functioneren is intentioneel.

Echter, juist bij religieuze ervaring zijn de overige ervaringsniveaus wel degelijk van belang. Volwaardige, volwassen religieuze ervaring beslaat altijd alle ervaringsniveaus. Indien één niveau (meer of minder stelselmatig) wordt uitgesloten of genegeerd boet religieuze ervaring aan rijkdom in. Indien men zinnig wil spreken over de rol van gevoelens en emoties in de religieuze ervaring dienen alle ervaringsniveaus daarbij betrokken te worden. Dit geldt voor de wetenschappelijke context van de godsdienstpsychologie en ook voor de context van de kerk.

Indien men wil dat gelovigen groeien in volwassen en volwaardige religieuze ervaring dient men te beseffen dat ervaring meer is dan alleen het intentionele. In onze kerken ligt traditioneel grote nadruk op het woord, op de preek. Ontwikkeling van de intentionele religieuze ervaring komt daarmee volop aan bod. Maar aan die andere niveaus zou ook stelselmatig aandacht moeten worden besteed. De verbeelding bijvoorbeeld, het vermogen in beelden te denken, zou in de ontwikkeling gestimuleerd kunnen worden. Verhalen, liederen, poëzie zijn daar allemaal middelen toe. Ik zou er kortom voor willen pleiten ook binnen de context van de kerken het model van de verschillende niveaus van ervaring te hanteren.