Over televisie
Van Pierre Bourdieu (1930), antropoloog en socioloog uit Frankrijk, werden de laatste jaren meerdere boeken in Nederlandse vertaling uitgebracht. [1] Over televisie, zo begreep ik uit de begeleidende tekst van de uitgever, vormt een illustratie van zijn studie over de opkomst van het literaire veld in de negentiende eeuw, dat onder de titel De regels van de kunst bij uitgeverij Van Gennep is uitgebracht. Het literaire 'veld'? Inderdaad, Bourdieu hanteert een aantal specifieke begrippen, niet zozeer door hemzelf uitgevonden, alswel van een lading voorzien die dienstbaar is aan de wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid. De term 'veld' betekent grofweg 'milieu'.
Over televisie bevat de uitgewerkte tekst van een lezing die Bourdieu voor de televisie gehouden heeft. In zijn kritisch-pessimistische stellingname over de praktijk van de televisie(journalistiek) heeft hij, naar eigen zeggen, een poging gedaan zich zo uit de drukken dat hij door iedereen verstaan kan worden. Wanneer hij zijn drijfveren verwoordt klinkt hij als een narrige tijdredenaar: 'Hoewel ik alle reden heb om te vrezen dat mijn betoog vooral nieuw voedsel zal geven aan de narcistische zelfingenomenheid van een journalistieke wereld die geneigd is een tamelijk onkritische blik op zichzelf te werpen, hoop ik dat het instrumenten of wapens zal verschaffen aan al diegenen die met beelden werken en die strijden om wat een ongelofelijk krachtig middel tot directe democratie had kunnen worden, niet te laten ontaarden in een middel tot symbolische overheersing.' Jan met de pet zal reeds zijn afgehaakt, maar voor u kan ik zeggen dat symbolisch hier 'ideologisch' betekent.
In een met talrijke, vooral Franse, voorbeelden gelardeerd betoog laat Bourdieu zien dat voornoemde ontaarding al lang en breed een feit is. Hoewel hij zich vooral richt op de meer 'serieuze' kant van de televisie, de nieuwsvoorziening, de rapportage, de publieke discussie, kortom de journalistiek, komt hij al snel tot de vaststelling dat het ook hier vooral de primaire hartstochten zijn die worden geëxploiteerd door de moderne media. Men zoekt naar wat sensationeel en spectaculair is. Er worden simpele zwart-wit schema's gehanteerd, en rechts en links zijn verwisselbare posities geworden. Een groot deel van zijn uiteenzetting betreft de analyse van de structuur van het journalistieke veld, die welhaast onafwendbaar tot versimpeling, napraterij, en verhulling van de werkelijke werkelijkheid leidt. De individueel optredende journalisten zijn doorgaans niet meer dan de uitdrukking van de structuur van het journalistieke veld. Zij hebben te maken met een agenda die zij niet zelf ontwerpen, met een klimaat waarbinnen zij dienen te opereren. Meer dan zij wensen te beseffen zijn zij de uitdrukking in plaats van de veroorzakers van de dynamiek.
Het boekje bevat het meestal beleefd geformuleerde protest van een man van de wetenschap die gelooft in de taak en de roeping van de trits kunstenaar, schrijver en geleerde. Zij, de intellectuelen namelijk, hebben de taak een voorhoede te zijn, die de massa dient te verheffen. Zij zijn het die de plicht hebben het gevaar van de instrumentalisering te onderkennen, aan de kaak te stellen, en af te wenden. Want, 'meer en meer koersen we af op een situatie waarin televisie de sociale wereld beschrijft en voorschrijft' (26).
'Daarentegen, denken is per definitie subversief; het moet beginnen met het onklaar maken van pasklare ideeën, en daarna moet het steunen op een overtuigende bewijsvoering' (35). Daar is tijd voor nodig. Tijd, die in welke tv-uitzending ook, niet wordt vergund. De televisie geeft voorrang aan de fast thinkers, die cultureel fast food in de aanbieding hebben. Op deze wijze worden dus ook de humanistische idealen door de molen getrokken van de kijkcijfers, de reclameboodschappen en de korte spanningsbogen van het medium, dat de meeste mensen op de meest directe wijze weet aan te spreken. Kortom, aanbevolen. Ook voor hen die hun schouders erover ophalen, en de tv de tv laten.
- Sur la television, Paris 1996. Gevolgd door In de Greep van de Journalistiek. Boom, Amsterdam 1998, 100 blz., F29,50