De mythe van de markt
Mogelijkheden
Iedereen neemt deel aan het marktverkeer. Op de wekelijkse marktdag, in de supermarkt, bij de aanschaf van het dagelijks brood of van een huis om in te wonen. De markt stelt de mensen in staat om op een soepele manier in hun behoeften te voorzien, en met het werk van hun handen of hun hoofd in de behoeften van andere mensen. De markt ordent het ruilverkeer, waarbij het prijsmechanisme doelmatigheid afdwingt. Er worden vier aspecten van doelmatigheid onderscheiden [3].
De markt zorgt er voor dat bedrijven inspelen op de behoeften van de consument. Om markten wordt de (koopkrachtige) vraag zichtbaar gemaakt en via het prijsmechanisme worden vraag en aanbod in evenwicht gebracht. Deze allocatieve doelmatigheid is nauw gekoppeld aan particuliere eigendomsrechten. De markt brengt via het particulier initiatief als het ware 'bottom up' een maatschappelijk gewenste afstemming van vraag en aanbod tot stand. Alleen de markt krijgt dit voor elkaar. De experimenten met collectieve eigendomsrechten en 'top down' ordening in het voormalige Oostblok en China zijn op een fiasco uitgelopen.
Vervolgens zorgt de markt voor technische efficiëntie. De prijs op de afzetmarkt dwingt ondernemingen om de productiefactoren zo aan te wenden dat de productiekosten het laagst zijn en de opbrengst het grootst. Onder de tucht van het prijsmechanisme optimaliseren ondernemingen het productieproces en gaan zij verspilling te lijf om met een zo gunstig mogelijke prijs de consument over de streep te trekken. De arbeidsproductiviteit vervult hierin in een sleutelrol. De markt zal de arbeidsproductiviteit steeds verder opdrijven. Een opmerkelijk staaltje daarvan treffen we aan in China, waar na een voorzichtige introductie van marktwerking de arbeidsproductiviteit in korte tijd met 32% toenam [4].
Bij dynamische efficiëntie gaat het om technologische vooruitgang en innovatie. In de slag met de concurrenten staan bedrijven voortdurend onder druk om hun producten te vernieuwen en te verbeteren. Transactiedoelmatigheid, ten slotte, is gerelateerd aan de kosten van het ruilproces, waaronder de kosten van de informatievoorziening, het sluiten van overeenkomsten en het afdwingen van contractuele verplichtingen als de tegenpartij in gebreke blijft. Transactiekosten moeten altijd worden afgewogen tegen de kosten van een alternatief coördinatiebeginsel zoals planning. In veel gevallen zal de markt als laagste uit de bus komen, maar naarmate transacties gecompliceerder worden, zullen de transactiekosten toenemen. Zij kunnen zo hoog worden, dat alternatieve economische ordeningen doelmatiger zijn.
De mogelijkheden van de markt worden lang niet altijd benut. De vier aspecten van doelmatigheid zijn aan specifieke voorwaarden gebonden. De markt werkt alleen bij particuliere eigendomsrechten en deelbare producten. Ook moeten er veel vragers en aanbieders zijn, en dienen de prijzen zich flexibel aan te passen aan veranderingen in vraag en aanbod. Als er in een bepaalde sector weinig aanbieders zijn, kunnen deze afspraken maken over de prijs of de markt onderling verdelen om op deze manier de concurrentie te verminderen. Door deze afspraken wordt de vrije markt opgeheven. 'Last but not least' dienen de marktpartijen volledig op de hoogte zijn van alle marktfeiten zoals kwantiteit, kwaliteit en diversiteit van vraag en aanbod, waarbij de prijzen alle informatie moeten bevatten.
Onmogelijkheden
Marktwerking brengt vraag en aanbod via het prijsmechanisme in evenwicht. Deze kracht van de markt is tevens haar zwakte: de markt weet geen raad met zaken die niet in staat zijn om een prijs te dragen, en zal bij de afstemming van vraag en aanbod uit zichzelf nooit rekening houden met morele standpunten [5].
De markt heeft prijzen nodig. Veel zaken zijn echter niet in staat om een prijs te dragen. Voorbeelden zijn: het milieu in de zin van frisse lucht en een stille zomeravond, vriendschap en gezondheid, arbeidsvreugde, de wachttijd in een file. Heel veel andere zaken zijn er, die wel in staat zijn om een prijs te dragen, maar waarbij deze prijs slechts een deel van alle betrokken waarden vertegenwoordigt. Met name bij deze 'gemengde' goederen kan de werking van de markt verkeerd uitpakken. De markt zal namelijk aan één aspect van het betreffende goed een prijs toekennen en andere buiten beschouwing laten. De productiefactor arbeid, bijvoorbeeld, wordt op de vrije markt alleen beloond naar rato van de arbeidsproductiviteit, met voorbijgaan aan het feit dat de arbeider meer is dan een samenbundeling van productiekracht. Zonder hulp van buiten doet de markt geen recht aan de werknemer als mens, als schepsel van God, als een unieke persoon met eigen behoeften en sociale verplichtingen. Ook de natuur als productiefactor wordt door de markt geprijsd naar haar productiviteit, zonder rekening te houden met de vervangbaarheid en de uitputting van natuurlijke bronnen. Op de luchtvaartmarkt zijn de kosten van luchtvervuiling en het lawaai rondom de start- en landingsbanen niet in de prijs van de vliegtickets opgenomen. Kortom, de markt houdt geen rekening met externe effecten en ongeprijsde schaarste [6].
De markt signaleert de behoeften van de consumenten en zorgt ervoor dat de producenten daar efficiënt op inspelen, maar zij heeft geen boodschap aan de ethische kwaliteit van de behoeften of het productieproces en evenmin aan de ethische kwaliteit van de verdeling die uit de ruilprocessen volgt. Goed en kwaad is een begrippenpaar waarmee de markt niet uit de voeten kan. Bijbels en boulevardbladen zal zij op dezelfde manier behandelen, en bij de toedeling van de papiervoorraad aan de betrokken uitgevers zal zij alleen afgaan op de vraag van de consumenten. Op de vrije markt is alles te koop, ongeacht wat het is en hoe het is gemaakt. Marktwerking in de media zal er voor zorgen dat op de TV alles te zien is wat er in het hart van de mens leeft. Een heel ander voorbeeld: slavenarbeid en kinderarbeid of het gebruik van milieuvervuilende productiemethoden worden door de markt uit zichzelf niet afgestraft zolang er een concurrentieel kostenvoordeel mee kan worden behaald. Geen enkel product wordt door de markt tegengehouden zolang er vraag naar is.
Tenminste, koopkrachtige vraag, want de markt heeft evenmin een boodschap aan behoeften zonder koopkracht. De markt merkt de behoefte aan voedsel, onderdak en medische zorg van miljoenen mensen in de Derde Wereld niet op en zal er ook niet in voorzien. Mensen zonder koopkracht hebben geen toegang tot de markt. Met de vraag van een vermogende naar het zoveelste product weet de markt voldoende raad, met de honger van een onvermogende kan zij niets beginnen. Het marktresultaat weerspiegelt de oorspronkelijke bezitsverhoudingen en productiemogelijkheden. Kansarmen worden arm, kansrijken worden rijk. De markt heeft een januskop: doelmatig en onrechtvaardig. Wie naar een rechtvaardige inkomensverdeling streeft, moet de markt bijsturen.
Marktfalen
Het meest bekende voorbeeld van marktfalen heeft betrekking op zogeheten collectieve goederen en diensten. In het kort gaat het erom dat het door de markt aangedreven particulier initiatief niet in staat is om openbare voorzieningen tot stand te brengen. Klassieke voorbeelden zijn: defensie, justitie en politie, infrastructurele werken. Goederen die ertegenaan leunen treft men aan bij: nutsvoorzieningen, post, openbaar vervoer en onderwijs. Bij elkaar betreft het een heterogene groep voorzieningen, waarbij deelbaarheid en al dan niet rivaliserende gebruiksmogelijkheden de grenzen van de markt aangeven. Vanouds draagt de overheid de zorg voor collectieve goederen. Onder invloed van het marktdenken wordt de laatste tijd echter nagedacht over de invoering van marktwerking. Het bekendste voorbeeld is marktwerking op het spoor. De ervaringen met Lovers Rail zijn illustratief voor de moeite die het kost om openbare voorzieningen via de markt te ordenen. Bij de spoorwegen moest eerst een splitsing worden gemaakt tussen de infrastructuur en het gebruik van de rails door spoorwegmaatschappijen. Ten behoeve van Lovers Rail werd vervolgens met 2,5 miljoen gulden aan gemeenschapsgeld de vervallen spoorlijn tussen Haarlem en Zandvoort geschikt gemaakt voor exploitatie [7]. De lijn bleek echter niet rendabel te zijn, en Lovers rangeerde zich uit. Het is nagenoeg onmogelijk om op een druk bereden net de dienstregelingen van elkaar beconcurrerende bedrijven te integreren. Al met al moet gevreesd worden dat de transactiekosten van het afdwingen van concurrentie op het spoor erg hoog zijn. Dit wil niet zeggen dat bij geen enkele openbare voorziening marktwerking mogelijk zou zijn. Wel dient men zich bij de uitwerking van concurrentievoorstellen rekenschap te geven van de centrale waarden en normen die het karakter van de openbare voorziening bepalen, en of deze in een marktomgeving kunnen worden gewaarborgd. Voorbeelden zijn: postbezorging op het platteland tegen hetzelfde tarief en binnen dezelfde termijn als in de stad; openbaar vervoer in de daluren; algemeen toegankelijk onderwijs op alle opleidingsniveaus.
Andere vormen van marktfalen, zoals het 'prisoner's dilemma', liftersgedrag en zelfselectie, voeren voor dit artikel te ver [8].
Marktdenken
Markten komen overal voor, al verschilt de verschijningsvorm naar plaats en tijd. Zo waren er markten in het oude Israël, in de antieke samenlevingen, in de Middeleeuwen, in het voormalige Oostblok, en zelfs bij de Amish is er wel sprake van enige marktwerking. De markt beantwoordt aan een algemeen menselijk patroon, dat door Adam Smith werd omschreven als 'a human propensity to truck, barter and exchange' [9]. In de loop der tijd is met verschillende ogen naar de voor- en nadelen van de markt gekeken. Door Adam Smith en zijn volgelingen werd de lof van de markt bezongen, tot in de loop van de 19e eeuw de 'sociale questie' de nadelen scherp op het netvlies zette. De markt werd aan banden gelegd, en geïnspireerd door Marx en met een optimistische kijk op de maakbaarheid van de samenleving ging de overheid zich steeds intensiever met de economie bemoeien. Totdat die maakbaarheid zichtbaar tegenviel, de collectieve lasten de pan uit rezen en de roep om meer markt ontstond. Panta reï.
De hernieuwde belangstelling voor de markt en de intensivering van het marktverkeer kan ruwweg aan een drietal factoren worden toegeschreven. Door nieuwe technologieën kan veel beter in de informatiebehoefte van complexe markten worden voorzien en kunnen productieprocessen minitieuzer op elkaar worden afgestemd. Grootschalige productieprocessen kunnen geografisch worden opgesplitst naar locaties met de laagste kosten. De wereldwijde handel in componenten is daardoor drastisch toegenomen, met als bekendste voorbeeld het 'world-car' concept. Een andere oorzaak is gelegen in de onbevredigende resultaten en de hoge kosten van de tegenpool van de markt: de bureaucratie, zowel binnen de overheid als binnen grote, multinationale ondernemingen. Terug naar de 'core-business' en de kerntaken werd het nieuwe beleid. Meer markt, minder overheid. Een derde oorzaak is van culturele aard en houdt verband met de opkomst van het postmoderne levensgevoel. De tijd van de grote verhalen - het christendom, het marxisme en de maakbare samenleving - is voorbij. Individualisme en hedonisme vormen het fundament van een samenleving waarin mensen zich vrijwel alleen maar laten inspireren door het eigenbelang. De markt vormt het aangewezen medium om tussen al die tegengestelde belangen te bemiddelen.
Tegen de toename van marktwerking door het wegvallen van technische belemmeringen kan weinig worden ingebracht zolang er een realistisch inzicht in de werking van de markt en de mogelijke nadelen bestaat. Het marktdenken vergroot echter de voordelen ten opzichte van de nadelen, waardoor de markt een mythe wordt die zich uitstrekt tot alle domeinen van het leven. In deze mythe is de markt een neutraal instrument dat naar keuze kan worden ingezet. De markt is echter geen instrument en evenmin levensbeschouwelijk neutraal. Christenen moeten dit onderkennen en daarnaar handelen.
Christelijk denken
Vanuit christelijk perspectief is er veel over de economie geschreven. Centraal staat Goudzwaards oproep tot rentmeesterschap en een 'economie van het genoeg' [10]. De bijdragen aan het debat variëren van filosofische reflecties over het eigene van de economie tot programmatische verhalen met actiepunten ter concretisering van de idealen. Doorgaans wordt de aanwezigheid van markten en marktwerking als gegeven aangenomen. Van vroeger beluisterde pleidooien voor een 'christelijk communisme' is het laatste decennium niets meer vernomen.
Uit de aanwezigheid van markten - zo hier en daar ook in de Bijbel - en de aanvaarding van marktwerking door christen economen kan natuurlijk geen normatief standpunt worden afgeleid. In de lijn van de Reformatorische Wijsbegeerte zou men willen weten of de markt een scheppingsorde betreft of niet. Het antwoord is niet gemakkelijk. De Bijbel zwijgt erover. Over de vraag of de economie als zelfstandige levenssfeer in de schepping besloten ligt of juist ontstaan is na de zondeval is veel gediscussieerd. De stroming die schaarste als het kenmerkende aspect van de economie ziet, neigt naar het tweede standpunt. De lijn van Goudzwaard overtuigt meer: economie is bouwen en bewaren. De opdracht tot rentmeesterschap dateert van voor de zondeval.
Daarmee hebben we nog niets over de markt gezegd. Er zijn wat omtrekkende bewegingen mogelijk. De markt is niet in strijd met de cultuuropdracht. Integendeel, de markt spreekt mensen aan op hun verantwoordelijkheid, en wel zodanig dat zij geprikkeld worden om hun verantwoordelijkheid te nemen. Daarmee biedt de markteconomie de ideale structuur voor een persoonlijk rentmeesterschap. Goudzwaard heeft erop gewezen, dat verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de bron moeten liggen. Dit pleit voor de markt. Maar er is meer als we letten op een aantal kernbegrippen rondom de markt, te weten eigendomsrechten, drijfveren en marktuitkomsten.
Op de markt worden eigendomsrechten overgedragen. De markteconomie is gefundeerd op particuliere eigendomsrechten. De Bijbel spreekt zeer nadrukkelijk over eigendom. Er zijn twee lijnen. In een verticale lijn is God eigenaar en de mens rentmeester. In een horizontale lijn is er sprake van particuliere eigendomsrechten. Ten opzichte van God is de mens leenman, ten opzichte van zijn medemens is hij eigenaar. Het intermenselijke eigendomsrecht heeft daarbij niet het absolute karakter zoals we dat sinds de revoluties in Frankrijk en Amerika kennen, maar het wordt geconditioneerd door de normen van het rentmeesterschap. De markt is dus niet zondermeer in tegenspraak met de christelijke belijdenis. Sterker nog, men kan de markt verdedigen als het ordeningsbeginsel dat het beste aansluit op de bijbelse eigendomsvisie. De markt is dan een noodzakelijke voorwaarde voor een rentmeesterschap dat vervolgens alleen tot opbloei komt wanneer aan de voldoende voorwaarden van de condities uit de verticale eigendomsrelatie is voldaan [11].
De werking van de markt is gebaseerd op het welbegrepen eigenbelang als primaire, menselijke drijfveer. De vraag is hoe dit spoort met het bijbelse gebod om God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf. Op dit kruispunt van theologie, antropologie en economie is behoefte aan een verdiepende studie. De voorbeelden waarin de markt het slechtste uit de mens naar boven haalt zijn voor iedereen zichtbaar aan de rand van het officiële circuit. Binnen de officiële economie lijkt dit mee te vallen. Adam Smith heeft er op gewezen, dat de markt remmend werkt. Iemand die zijn eigenbelang te sterk nastreeft houdt immers geen klanten over. De Bijbel geeft ruimte voor het dienen van het eigenbelang, en is in die zin niet in strijd met de marktorde. Ook hier geldt dat de christelijke belijdenis condities oplegt die verder gaan dan in een liberaal-humanistische levensbeschouwing wordt erkend. De mens mag dan de markt op gaan om zijn eigen belang te zoeken, maar hij dient daarbij wel de bijbelse grenzen van het liefdegebod en de cultuuropdracht in acht te nemen. Grenzen van gerechtigheid, mededeelzaamheid, billijkheid, soberheid, van bouwen en bewaren.
De markt wordt geroemd vanwege zijn efficiëntie, en voor een belangrijk deel is dit terecht. Hoewel in de Bijbel niet als zodanig over efficiëntie wordt gesproken, is deze wel in overeenstemming met bijbelse noties als bouwen en bewaren. Ondoelmatigheid komt immers neer op verspilling van kostbare scheppingsgaven. Nu heeft de markt echter de neiging om het doel ondergeschikt te maken aan de doelmatigheid. Met name in situaties die niet economisch gekwalificeerd zijn vormt dit een bedreiging die door het marktdenken onvoldoende wordt onderkend. De zorg voor zieken en zwakken, de zorg voor het milieu, het onderwijs aan de kinderen zijn belangrijke terreinen waar de overwaardering van de doelmatigheid het doel in gevaar kan brengen. In een christelijke reactie op het marktdenken moet het aspectkarakter van de economische wetenschap worden beklemtoond en moet worden gewezen op het belang van andere aspecten en buiten-economische normen. Van der Kooy heeft in dit verband gesproken over een simultane realisatie van normen [12].
Institutionele markt
De markt vormt dus het uitgangspunt voor een economische orde die recht doet aan de bijbelse gedachten over economie en samenleving. Christenen dienen wel gevoelig te zijn voor het feilen van de markt en te erkennen dat vitale uitgangspunten van de markt als eigendomsrechten en menselijke drijfveren worden begrensd door bijbelse geboden en richtlijnen. Meer dan in een liberaal-humanistische heeft in een christelijke visie de onzichtbare hand van de markt de hulp nodig van de zichtbare hand van instituties en organisatievormen. Deze hebben een tweeledig doel: zorgen dat de markt goed werkt, en er voor zorgen dat ongeprijsde schaarste en normen van buiten de economie in de besluitvorming worden betrokken [13]. Instituties vervangen de individuele verantwoordelijkheid niet maar zijn behulpzaam bij het vormgeven daaraan. Ten eerste vanwege de zondigheid van de mens. Behalve aan verderfelijke producten kan met name ook gedacht worden aan godslasterlijke of oneerbare reclamecampagnes. Vervolgens omdat mensen wel inzien dat andere normen en meerdere belangen op het spel staan en daaraan ook waarde hechten, maar tegelijkertijd door de tucht van de markt gedwongen worden in de richting van het eigenbelang waardoor zij op eigen kracht geen simultane realisatie van normen tot stand kunnen brengen. Verder omdat veel zaken het individuele niveau overstijgen en groepsactie nodig maken om iets van de grond te krijgen.
Bij instituties denken we allereerst aan regels, afspraken, gewoonten en wetten die de zaken die de markt laat liggen in de economische besluitvorming betrekken. Ongeprijsde schaarste kan geprijsd worden via milieuheffingen. Ontbrekende eigendomsrechten kunnen worden ingevuld waardoor de zorg voor het natuurlijk milieu wetmatig onder de individuele verantwoordelijkheid wordt gebracht. Meer algemeen gaat het om het incorporeren van alle normen die aan een bepaalde zaak verbonden zijn. In de landbouw komen het dierenwelzijn en het milieu op de eerste plaats, in de industrie de veiligheid voor werknemers en de reductie van uitlaatgassen en afvalstromen, in de bouw een eerlijke aanbestedingsregeling, in de gezondheidszorg de ethiek van de zorg.
Vervolgens gaat het om instituties die een rechtvaardige verdeling van de welvaart bevorderen [14]. De markt houdt immers alleen rekening met koopkracht en arbeidsproductiviteit. Bij deze institutionalisering staat het recht op arbeid en het toegangsrecht tot de productiemiddelen voorop, teneinde ieder lid van de samenleving in staat te stellen zijn persoonlijk rentmeesterschap te vervullen. Daarnaast zijn er instituties nodig die een herverdeling van het nationaal inkomen bewerkstelligen tot voordeel van mensen die om welke reden dan ook niet of niet meer aan het arbeidsproces kunnen deelnemen, zodat iedereen op zijn minst in de primaire levensbehoeften kan voorzien.
De ordening van de markt betreft een continu proces, waarvoor marktpartijen en overheid beide verantwoordelijk zijn. Daarbij is het zeer goed denkbaar dat in dezelfde periode de institutionalisering in de ene sector afneemt en in de andere toeneemt. Dat in de ene bedrijfstak nieuwe mogelijkheden voor marktwerking zijn, bijvoorbeeld door de successen van de informatie- en communicatietechnologie, en dat in een andere sector de markt definitief wordt gesloten, zoals recent in de thuiszorg, omdat de werking van de markt de maatschappelijke kwaliteit in de weg staat. Ten slotte, in een globaliserende economie dienen instituties de wereldschaal te omspannen [15].
Besluit
Door de aanhangers van het marktdenken gaat het bij de ordening van de economie om de vraag naar zo veel mogelijk marktwerking. Het gevaar is groot dat zij van de markt een mythe maken. De meest wezenlijke ordeningsvraag is dan ook niet hoe men de markt in zoveel mogelijk sectoren aan het werk kan zetten, maar hoedanig sectoren geordend moeten worden dat alle relevante normen in de economische besluitvorming tot gelding komen. De markt kan daarbij het uitgangspunt vormen. Op grond van het christelijk getuigenis is dat niet alleen geen enkel bezwaar, maar tevens een goed uitgangspunt voor een bijbels rentmeesterschap. Wel zullen christenen een dieper doorwerkende institutionalisering van de markt voorstaan, en in meer gevallen een alternatieve ordeningsvorm voorstellen. Via deze weg kunnen zij invulling geven aan hun cultuuropdracht en het bijbelse liefdegebod. Op deze wijze wordt de economie dienstbaar aan het Koninkrijk van God en aan de samenleving, en wordt de markt geen mythe.
- C.P. Boele (1998), Geloof in de markt - een kritisch p/eidooi, 's-Gravenhage.
- Voor een uitgebreidere beschouwing: J.J. Polder (red. 1998), Tussen beginsel en belang - Normatieve gedachten over economie, markt en samenleving, 's-Gravenhage/Houten. De titel van dit artikel is ontleend aan: E. Engelen (1995), De mythe van de markt - Waarheid en leugen in de economie, Amsterdam.
- K. Bain en P. Howels (1988), Understanding markets - an introduction to the theory, institutions and practice of markets, New York.
- L. Moers (1999), Lessen uit China?, Economenblad.
- B. Goudzwaard (1989), 'Economie als afgod', in: Van utopie naar werkelijkheid - Economie als afgod?, Kampen. H. Tieleman (red., 1995), Uitgegroeid - Economie tussen wetmatigheid en utopie, Baarn.
- B. Goudzwaard (1970), Ongeprijsde schaarste : een onderzoek naar de plaats van expretiale of ongecompenseerde effekten in de theoretische economie en de leer der economische politiek, Den Haag.
- Reformatorisch Dagblad, 6 februari 1999.
- P. Milgrom en J. Roberts (1992), Economics, organization and management, Englewood Cliffs, New Jersey.
- A. Smith (1776), The wealth of nations, London: Everyman's Library (1981).
- B. Goudzwaard (1982), Kapitalisme en vooruitgang, Assen. B. Goudzwaard en H.M. de Lange (1986), Genoeg van teveel, genoeg van te weinig - Wissels omzetten in de economie, Baarn.
- J.J. Polder (1999), 'Ach mijnheer, het was geleend', Zicht 25:2, p. 18-19.
- T.P.v.d. Kooy (1950), De zin van het economische, Inaugurele rede, Vrije Universiteit Amsterdam.
- H.W. Lambers. (1958), 'Over de institutionele markt', De Economist, p. 1-23.
- A. Kouwenhoven (1998), Komt, koopt, zonder geld en zonder prijs - Over markteconomie en sociale gerechtigheid, Kampen, Kok.
- R. Jongeneel (1998), 'Grenzeloos vrij ....? Ook Globalisering vraagt Regulering', Wapenveld 48:6.