Etalage

Uit het leven van een lezer
J.J. Oversteegen

Een heerlijke vakantie in Bourgondië bood me onlangs de tijd om weer eens lang en ongestoord te lezen.[1] Het stapeltje boeken dat ik bij me had, was aan het einde vrijwel geheel doorgewerkt. Het boek van Oversteegen (emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde) behoorde daartoe. Om een aantal redenen een heel mooi boek. Het is goed en vlot geschreven, is vrij van jargon en overdreven geleerdheid en het onderneemt een poging duidelijk te maken waar sommige mensen op hopen wanneer ze lezen. Waarom zit ik zo graag met mijn neus in een boek?

Boeiend beschrijft Oversteegen zijn afkomst. Van de drie generaties die hij beschrijft, krijgt de laatste - Oversteegen behoort er toe - pas toegang tot universitair onderwijs. Emancipatie dus. Vader en moeder Oversteegen kwamen zover niet en hebben hun hele leven lang compensatie gezocht. Overdag de kunstwinkel en 's avonds lezen. Zonder een week vakantie. Zo verging het velen. Moeder - die tijdens het lezen ook nog breide - en de kinderen hadden hun boek op tafel liggen. Vader Oversteegen was 'lange tijd de enige die een leunstoel had' (we spreken over de jaren dertig) en dus zijn boek in de handen kon houden.

Grootvader Oversteegen kwam uit de Zwarte Bijlsteeg, een van de beruchtste krottenwijken in Amsterdam en was een volgeling van Domela Nieuwenhuis. Moeder Oversteegen zocht in het lezen vooral ontspanning, vader ging het meer om het 'lernen'. Lezen, daar kun je alleen maar beter van worden, zei een handelsreiziger tegen hem. Het verschaft toegang tot de cultuur. De tweede betekenis - er ook materieel op vooruit gaan - is pas bewaarheid aan zoon Oversteegen. Hij heeft er levenslang zijn brood mee verdiend.

Deze beweging van toegang willen krijgen tot de cultuur is ook makkelijk herkenbaar in het gereformeerde leven. Het verklaart tot op de dag van vandaag de studiezin van de C.S.F.R.. Hooguit was en is er sprake van enig tempoverschil. Zo is de studiezin in de C.S.F.R. veel hoger dan gebruikelijk onder studenten. De gemiddelde studentenboekenkast telt tegenwoordig niet zo geweldig veel titels. Ook studenten besteden meer tijd aan tv-kijken dan aan lezen. Het ontlokt Oversteegen de opmerking dat de burgercultuur - waar lezen in zijn ogen de zuiverste belichaming van is - op zijn einde loopt. Natuurlijk is hij daar verdrietig over, alhoewel hij opmerkt ook wel te weten dat voor de verdwenen burgercultuur een andere in de plaats is gekomen die niet louter uit ondeugden bestaat. Maar toch.

Het boek gaat dus over wat Oversteegen zoal - vanaf zijn vroege jeugd - gelezen heeft. Gaandeweg verschuift zijn relaas echter meer naar beschrijvingen van mensen die hij door dat lezen is tegengekomen. Oversteegen heeft namelijk het grote geluk gehad dat hij tien jaar lang - vanaf zijn dertigste - directeur is geweest van de stichting voor vertalingen. Daardoor kwam hij in contact met uiteenlopende (grote) schrijvers en dichters (o.a. T.S. Eliot). Deze periode moet hem veel gegeven hebben. Niet voor niets wijdt hij aan deze periode veel meer bladzijden dan aan zijn - veel langere - periode aan de universiteit. Geheel wereldvreemd zijn schrijvers niet, merkte Oversteegen. 'Met Nescio kreeg ik een opgewekt contact dat me liet zien hoe goed grote schrijvers vaak weten waarop ze in meer aardse aangelegenheden moeten letten.'

Maar waarom zou een mens eigenlijk lezen? Het is deze vraag - en natuurlijk de antwoorden erop - die dit boek extra gewicht geeft. Oversteegen geeft hier namelijk antwoorden die ver reiken. Het formuleren van die antwoorden ging hem niet makkelijk af - zo vertelde hij in een interview in de Volkskrant (9 april jl.). Alsof wat hij wilde zeggen, nauwelijks goed te verwoorden is. Oversteegen leest om 'door te krijgen wat er in het leven op het spel staat'. Via lezen kom je tot zelfontdekking. Grote schrijvers weten een wereld op te roepen die je raakt tot in je botten en waardoor je anders in het leven komt te staan. 'Je gaat er een wereld mee binnen die uit woorden bestaat, niet uit dingen, feiten of gebeurtenissen.' Dit geldt alleen voor de grote literatuur. Veel tijd moet besteed worden aan wat achteraf rommel blijkt te zijn, 'maar zelfs bij de meest terloopse en argeloze lectuur, blijf ik alert, om het ogenblik niet te missen dat de bliksem kan inslaan'.

Een aantal schrijvers - hij noemt ze zelf 'schrijvers van de openbaring' - hebben Oversteegens leven veranderd. Waarom? Grote schrijvers veranderen onze ervaring van de werkelijkheid. 'Niet zulke opwekkende boeken, altijd een beetje maniakaal, altijd een wereld oproepend die hoop geeft omdat hij er is en niet omdat je er vrolijk of verdrietig van wordt. Altijd ook verhalen die mij op een niet te ontraadselen wijze aangaan al hebben ze nooit te maken met mijn omstandigheden of leefwijze.' De moderne trend in de literatuur om het eigen alledaagse leven te beschrijven is aan Oversteegen niet besteed. 'We moeten allemaal voortdurend de finesses aanhoren van andermans alledagsbestaan, en het allemaal echt gebeurd is ook nog. Alsof mijn eigen dagelijkse leven al niet meer dan genoeg is. "In dit boek zult U uzelf en uw omgeving herkennen", laat de uitgever van zo'n eindeloos voortsjokkend egoverhaal ons via de televisie weten, het laatste wat ik wil.'

Oversteegen ervaart - het hoge woord moet er maar uit - literatuur als een metafysica zonder geloof. Via buitenlanders als een Roberto Bazlen - een voor mij volstrekt onbekende Italiaan waaraan Oversteegen een zeer intrigerend hoofdstuk wijdt, omdat het zijn belangrijkste leermeester is, iemand die 'het wonderlijke talent had om te doorzien waar je op een bepaald moment behoefte aan had en wat voor je ontwikkeling nodig was' - ziet Oversteegen in dat literatuur deze betekenis voor hem heeft. Het is een overtuiging - ook verwoord door Nijhoff - waar hij lange tijd, onder invloed van onder andere Du Perron, afkerig van was. Bijna paulinisch brengt hij onder woorden wat hij bedoelt. 'Het gaat om flitsen van inzicht, momenten die een waarheid bevatten die niets meer te maken heeft met de analytische waarheid, waar we in de wetenschap en in het dagelijkse leven mee werken, een ándere waarheid. Die ligt erg dicht bij de openbaring voor gelovigen, maar het geloof komt er niet bij te pas.'

Dat laatste weet ik zo net nog niet. Er moet ook wat te twisten blijven. Maar dat echte kunst een vorm van openbaring is, lijdt geen twijfel. En verder is het gewoon aardig er achter te komen dat de boeken van L. Penning over de Boerenoorlog in de jaren dertig ook gelezen werden door liberale jongelingen. Wat heb ik genoten van Teunis de leeuwenjager, Blikoortje en Paul Kruger. Kruger, de man die midden in de wildernis onverstoorbaar en zonder verdoving een stuk van zijn duim amputeerde vanwege koud vuur. Daar had je als kleine jongen ontzag voor. En nog zie ik het me hem niet nadoen.

  1. Meulenhoff, Amsterdam 1999, 286 blz., F39,90