Staphorst

Gedichten
Koos Geerds

Je hoort het met de regelmaat van de klok: 'woorden schieten te kort', 'hier zijn geen woorden voor'.[1] Het klinkt heel integer, maar is uiterst gemakzuchtig. Als we stug doorgaan met dit te beweren en consequent iedere ervaring zo kwalificeren, en dat generaties lang, zodat we alleen nog kunnen verzuchten: 'geen woorden', 'geen woorden', om uiteindelijk terug te vallen in de dierlijke staat - hooguit dan zouden we gelijk kunnen krijgen. Maar dit gelijk willen we niet, en voorlopig zijn er woorden genoeg om te proberen zaken treffend te zeggen.

Poëzie heet deze kunst. Vaak wordt gedacht dat het in poëzie om 'mooi' gaat, om taal gelardeerd met rijm, beelden en ritme, maar dat is niet zo. Rijm, beelden en ritme zijn middelen - mogelijke, niet noodzakelijke. Een gedicht is een poging tot rake typering; het is afhankelijk van het onderwerp, welke middelen daarbij worden aangesproken.

In de jongste bundel van Koos Geerds, 'Staphorst', betreft de formulering 'Staphorst': dorp van Geerds' jeugd, symbool voor een levensstijl. Dat onderwerp vraagt om nuchtere taal, en die kan Geerds leveren. Bijvoorbeeld:

Het lubben van een jonge hengst was mannenwerk:
de bek werd dichtgebonden voor het bijten,
de poten twee aan twee gekneveld en dan, hup,
het veulen omgeduwd en op de rug gedraaid.

Het in de vlam steriel gemaakte mes
haalde de balzak open en grote handen graaiden
de ballen een voor een eruit en gooiden die
nog warm en rood in 't gras.

Dan werd het dier, herschapen, overeind geholpen,
gesust en toegedekt, gevoerd en kalm geaaid.

Je ziet het voor je. Ook als je het nooit hebt meegemaakt, eigenlijk niet wist wat dat was: lubben. Geen beelden, geen rijm. Geen andere poespas. Zelfs geen goed Nederlands - dat andere misverstand: alsof poëzie de taal zou leveren zoals je die op school kreeg. Meester leerde: niet te vaak de lijdende vorm gebruiken, dat gaat ten koste van de levendigheid. Wat doet Geerds: hij gebruikt twee keer 'werd'. De tangconstructie zou lelijk zijn, de zin onduidelijk maken. Geerds schrijft: 'Het in de vlam steriel gemaakte mes'; het houdt de taal compact. Bovendien maakt de constructie het mes tot niet zomaar een mes, het wordt getooid met een epitheton.

Het gedicht drukt je met de neus op de handeling, en daarbij zijn de lijdende vorm en dat tangconstructie-mes juist van nut. De camera zoomt in op het lubben, waardoor de mannen die het werk verrichten, buiten beeld blijven. We zien het mes, 'grote handen'. Het beeld vertraagt als de ballen 'een voor een' uit de balzak worden gehaald. Daarna volgt het contrastrijke plaatje van de ballen 'warm en rood in 't gras'.

Niet alleen de feitelijke gang van zaken komt op je netvlies, ook de sfeer waarin het lubben plaatsvond, wordt voelbaar gemaakt. Iedere handeling is to the point; het gaat om een doordachte, haast gewijde routine. 'Het in de vlam steriel gemaakte mes' past daarin. De handelingen aan het eind van het lubben, zoals die in de slotstrofe worden opgesomd en in samenhang worden beschreven, geven te meer aan, dat met de castratie geen wreedheid begaan wordt, maar dat het om zorg gaat. Het veulen heet dan ook 'herschapen'.

Dit is dan poëzie zoals die moet zijn: iets wordt treffend onder woorden gebracht, ofwel: de taal is functioneel.

Dat rijm geen opsmuk is, maar ook zijn functie kan hebben, bewijst Geerds gedicht over de oogsttijd in Staphorst:

De dorsmachine deed de ruggen krommen
het zweet werd uit de poriën geperst
zo wrokkig gaf de aarde zich gewonnen
misgunde ze de mens haver en gerst
de zon stak en de koppen glommen
de aarde schroeide in de borst
wie heeft zich ooit om stro of kaf bekommerd
maar wee u, als de korrel wordt vermorst
op aarde zal het oogstlied niet verstommen
zie, hoe op Staphorst rogge wordt gedorst -
en daar is drank in wijde kommen
en pannenkoek met stroop en spek en worst.

Oogsten is harde arbeid, heeft z'n heroïek. Geerds kiest zijn woorden 'geperst', 'wrokkig', 'misgunde', 'koppen', 'schroeide'. En hij zet het eindrijm in. De steeds herhaalde rijmen, twee in getal slechts, stampen als een mars. De 'ò'-klank van beide rijmen, de halfrijmen - ze versterken de suggestie van stugheid.

Elke vorm loopt het gevaar te ontaarden. Voor oudere poëzie was schoonheid en mooipraterij de valkuil. Geerds drijft het realisme tot een uiterste; hij schrijft een soort superproza, waarvan barok en realisme de polen zijn. Het risico dat hij loopt, is dat hij te barok of te beschrijverig wordt.

De twee gedichten hierboven zijn naar mijn gevoel, het eerste meer realistisch, het tweede meer barok, geslaagd. 'Staphorst' telt helaas veel voorbeelden van onevenwichtige poëzie, met name op het punt van het realisme.

Eerst een gedicht waarin Geerds te barok wordt, ofwel, waarin je hem kunt betichten van effectbejag. Het gedicht schetst de concurrerende groepen in het oude Staphorst. 'Als biggen vechtend om de tepel van de zeug, / lagen de boerderijen aan de uitgerekte stegen', schrijft Geerds. Het beeld is te schreeuwerig, te gewild; bovendien liggen boerderijen wijd uit elkaar, wat niet voor de biggen geldt. Geerds vervolgt: 'tot op het kleinst bezit was men gebeten, / het dorp was naar de pikorde verdeeld.' Ik vind het te woordspelerig: 'pikorde', 'gebeten' - daarmee kun je het beeld van de vechtende biggen niet recht breien. Geerds eindigt een aantal regels verder met: 'je woonde Oost of West, Boven of Buiten. Punt uit.' 'Punt uit' moet overtuigend klinken, maar is te makkelijk, overtuigt niet. Geerds suggereert hier meer, dan hij waarmaakt.

Beschrijverig is Geerds bijvoorbeeld in een gedicht over de varkensslacht. Uitgebreid wordt er verhaald over boer Bonte, de voorbereidingen die hij als slachter treft, en de slacht. Er wordt ook nog gefocust op de doodsstrijd van het varken. Uiteindelijk vertelt het gedicht hoe het gevilde varken een 'kalm, zacht licht' uitstraalde, 'een troostvolle, allesomvattende vleugel van spek' was. Naar mijn gevoel had het in dit gedicht om het laatste moeten gaan: de paradoxale aanblik van een geslacht varken. Boer Bonte kan daarbij gemist worden, en de doodsstrijd van het varken had niet moeten worden beschreven, maar opgeroepen moeten worden in de weergave van het stuk spek.

Het beschrijverige overheerst in een groot aantal gedichten van de bundel. Het onderwerp 'Staphorst' is daar zeker debet aan. Geerds verliest zich menigmaal in het anekdotische of autobiografische, wat dan eerder geschiedschrijving dan poëzie tot gevolg heeft. So wie so is de keuze om een bundel lang over één onderwerp te dichten, en dat in al zijn aspecten te behandelen, problematisch. Het wringt met de wet dat rake typeringen juist dan ontstaan, als poëzie de ruimte krijgt en ze het onderwerp mede bepaalt. Poëzie formuleert iets pas, als ze dit iets formuleert.

Het cliché: 'er zijn geen woorden voor', komt onder meer voort uit de ervaring dat woorden vaak iets anders zeggen dan je wilt. De poëzie heeft van die nood een deugd gemaakt: dichters laten woorden hun gang gaan, en zo krijgt het gedicht een betekenis en lading die de particuliere belevingswereld van de maker verre te boven gaan. Het onderwerp staat pas, als de woorden er staan.

  1. De Arbeiders-pers, Amsterdam Antwerpen, F29,90, 56 blz