Glimpen van religie in de literatuur

Met de religie binnen de literatuur is het vreemd gesteld. Terwijl er moeilijk kunst denkbaar is zonder een zekere religieuze gevoeligheid, heeft diezelfde kunst en in het bijzonder de literatuur zich al sinds de Verlichting ingezet om mythen door te prikken, de vrijheid te vieren, de eenzaamheid te schilderen. Literatuur werd steeds minder de vertolkster van religieuze ervaring, zelden nog de kritische profeet binnen het religieuze gestel en almaar vaker de verklaarde vijand ervan. Nederland valt wat dit betreft binnen West-Europa niet uit de toon. Integendeel, de zogenaamde nuchtere volksaard heeft in onze literatuur geleid tot een heel ernstig en officieel afwijzen van alles wat zweemt naar religie, in de praktijk vooral de christelijke religie.

Waar de Romantiek ondanks diepgaand verzet tegen het christendom op alle manieren toch religieus was (en dat vaak ook weer in christelijke vormen goot: denk aan het 'Schoonheid, o Gij, wier naam geheiligd zij' van de Tachtigers), groeide er in de twintigste eeuw een meer algemene anti-religieuze gezindheid. Grote woorden hadden hun tijd gehad. Literatuur hoefde geen kathartische werking meer te hebben. Het realisme bleef bij het verhalend proza de belangrijkste stroming. Symbolistische poëzie beschouwde men als poëzie die naar poëzie verwees, naar de kunst van het duiden en verwijzen zelf, en nergens anders naar.

Daarin is nu, aan het einde van de twintigste eeuw, een kentering waarneembaar. In deze Wapenveld-kolom noem ik in kort bestek een paar literatoren in wier werk weer als vanouds duidelijk wordt dat kunst en religie geen vijanden van elkaar zijn. Dit om u op een idee te brengen, want het wordt vakantie.

Ik houd het voornamelijk bij de instant-literatuur: de poëzie - in een meegebrachte gedichtenbundel kun je immers altijd en overal bladeren tot er iets is wat treft. Dat poëzie zich wegens haar suggestief en beeldend vermogen nog meer leent voor religieuze zaken dan proza, is mooi meegenomen. In Wapenveld is over proza in dit verband al wel eerder iets gezegd.

Vorig jaar verscheen Ken u in mijn klacht van Lloyd Haft (geb. 1946): een opvallende bundel Psalmbewerkingen van een dichter die in zijn eerdere bundels al blijk gaf van gevoeligheid voor mystiek en verlangen, doorgaans gevat in even heldere als geheimzinnige natuurbeelden. In zijn psalmteksten vervaagt de natuur voor de verhouding tussen 'ik' en 'u'. De psalmen van Haft kennen aan de 'ik' een nog grotere plaats toe dan in de Hebreeuwse Psalmen al het geval is. Maar de 'ik' wordt opgenomen in 'de ziende'. Zijn gedicht 'Naar Psalm 130' eindigt (p. 39):

Wat is mijn angst anders
dan uw weidsheid?
Achter mijn zwijgen
zoek ik uw woord:
maak dan van mijn hoop
uw dageraad
en van mijn duur uw dag.

Een dichteres van wie eveneens bundel na bundel getuigt van een symbolistische inslag, maar dan iets meer gesitueerd in de verhouding tussen mensen, en voorzover ik weet nergens expliciet religieus, is Eva Gerlach (geb. 1948).

Herinnering roept mij, zij zit in bed,
haar dek is zoek, zij zegt iemand
op straat maakt mij aldoor wakker, hoor dan [...]

Dat zijn regels uit De kracht van verlamming (1988, p. 22). Het blijft bij Gerlach op een nergens geëvenaarde wijze over de herinnering gaan, dus over rouw. Haar meest recente bundel is Niets bestendiger.

In 1996 publiceerde Leo Vroman (geb. 1915) zijn eerste Psalmen, gericht aan het Systeem. De bioloog Vroman richt zich na een heel oeuvre van concrete en ook dromerige poëzie nu op mystieke wijze tot wat hem omvat. Dat doet hij op zijn eigen ernstig-lichte, rustige, plagerige toon.

Na De roomborst van Klaas Vaak (1997) is dit voorjaar alweer de derde bundel van Vroman verschenen waarin deze nieuwe psalmen een plaats krijgen. Het slotgedicht van Details is geschreven in het Engels en eindigt zo (p. 83):

Yet even if it ever ends
I shall not pray to Thee
but that our mutual silence be
one between intimate friends.

'Onze wederzijdse stilte zij [er] één tussen hartsvrienden': een wel heel bijzondere manier om te zeggen dat je niet zult bidden. Maar zo gaat dat toe in psalmen.

Al in 1966 publiceerde Gerard Reve in Nader tot U zijn zogenaamde geestelijke liederen. Die schokten toen, en doen dat nog steeds, omdat zij in Reves mooie bezwerende taal homoseksualiteit en christelijke mystiek in elkaars termen beschrijven, waarbij de mystiek meer het beeld is van de seksualiteit dan andersom. Destijds werd die poëzie echter vooral verguisd en bewonderd om dat schokkende gehalte zelf: dit is blasfemie o help, dan wel: hiep hoi blasfemie. Dat er in Reves romantisch-ironische religieuze gezindheid ook nog een kern van ernst zou kunnen zitten, wilde niemand weten.

De schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) zette, zo kun je zeggen, dit lijntje voort met zijn bijna-poëtische roman Mystiek lichaam (1986). Kellendonk ondersteunde de opzichtige maar doordachte verwerking van religieuze motieven in zijn verhalend proza met verhelderende essays die haast onontkoombaar uitlopen op gedachten betreffende christendom. Men leze De veren van de zwaan (1987, antiquarisch verkrijgbaar; in de boekhandel is zijn verzameld werk in één band te koop). Als Kellendonk geloven, het verlangen daarnaar en het denken daarover bij elkaar houdt onder de noemer 'oprecht veinzen', is hem dat ernst. Het gaat hier over verbeelding. Het is jammer dat Kellendonk alleen maar poëzie vertaald heeft, niet zelf geschreven.

Degene die momenteel in woord en geschrift het christendom te berde brengt, is Willem Jan Otten (geb. 1951), dichter, toneelschrijver en essayist. In het voetspoor van zijn echtgenote Vonne van der Meer richt hij zich meer en meer op de kerk. Dat is net zo opvallend als Reves ommezwaai ooit, want minder nog dan Van der Meer heeft Otten van huis uit een kerkelijke achtergrond. De literaire kunstenaars behept met wel zo'n achtergrond (en - denk ik dan stiekem - wie weet afkomstig uit een minder cultureel milieu) hebben dan ook grote moeite om dit mee te maken. Daarvoor hebben zij het geloof natuurlijk niet verzaakt, ooit.

Uit Ottens bundel Eindaugustuswind is al veel geciteerd. Ik laat het nu maar bij een verwijzing naar het titelgedicht (het is vakantie): 'Er is een omdat en het ruist als het dak / van een sparrebos bij nacht bij eindaugustuswind' (p. 47).

Dit najaar wordt ook een nieuwe gedichtenbundel van Van der Graft (geb. 1920) verwacht. Onlangs verscheen al een nieuwe en veranderde uitgave van zijn verzamelde gedichten onder de veelzeggende titel Mythologisch. Het werd wel tijd, dat [Guillaume] van der Graft een come back maakte bij het publiek. Per slot is hij, naast Hans Andreus en - op een heel andere manier - Lucebert, de Vijftig-dichter die van het begin af aan beelden heeft gezocht die religie en woordkunst samenbrengen. Bij Van der Graft/Barnard zijn religie en woordkunst zelfs uitingen van elkaar. Daarmee heeft Van der Graft de poëzie weer thuisgebracht bij de religie, zonder dat zijn poëzie altijd religieus is. - Zolang je het boek maar niet hoeft rond te sjouwen in je rugzak, kun je met Mythologisch een mooie vakantie hebben.