Strijder Gods

De belijdenissen van de kerk zijn de neerslag van strijd. Veelvuldig zijn zij vervolgens bron van nieuwe strijd geworden. De belijdenis is de kerkelijke gedaante van de wapenrusting des geloofs, waar Paulus over spreekt, voor de individuele gelovigen. (Zie: de intense toon van de formuleringen in de Dordtse Leerregels.) Er zit in de belijdenissen niet alleen iets aangevochtens, wat roept om handhaving, maar tegelijk ook een bepaaldheid door de tijd waarin ze tot stand kwamen. De formuleringen ontstonden binnen een context, die met de tijd veranderde.

Botsingen en conflicten verschillen in allure. Wanneer het geestelijk bestaan van de gemeente tanende is, verliezen de belijdenissen hun functie. Ze verstenen, verworden tot argument, en verliezen zo hun eenheidscheppend karakter. Vaak werd een geïsoleerd aspect tot shibboleth, dat 'ons' van de 'anderen' scheidde. Thans is in brede kerkelijke kring de kennis van de belijdenisgeschriften gering, de interesse vaak nihil.

Naarmate een belijdenis meer is uitgewerkt, groeit het gevaar dat het Woord in haar kaders gevangen wordt. De formuleringen en concepties van de belijdenis schuiven op subtiele wijze tussen de gemeente en het levende Woord in. Er wordt niet meer uit de Schrift opgediept dan men er eerst zelf aan leer ingestopt heeft.

Al voor de oorlog groepeerde zich een los verband van mensen die zich bezig hielden met het zogenaamde vrije bijbelonderzoek. Zij wilden zich nadrukkelijk onttrekken aan alle kerkelijke leeruitspraken en ondernamen moedige pogingen zich los te maken van het erfgoed der vaderen, en zich opnieuw te concentreren op de letterlijke tekst van de Bijbel. Vooral de eerste generatie heeft geschriften nagelaten die nog steeds de moeite van het lezen waard zijn. Er bestaan comités die zich wijden aan de verspreiding ervan. Een uitloper van deze sfeer is te vinden in het blad Bijbels Denken [1].

De verhouding Schrift - belijdenis is veel bediscussieerd. Pro forma heeft de gereformeerde die belijdt dat de Schrift boven alles staat, altijd gelijk. De praktijk leert anders. Wie bij zijn oordeelsvorming de gereformeerde belijdenis als uitgangspunt neemt, gebruikt doorgaans de vaderen, en via hen pas de Schrift, als toetssteen. De volgorde wordt omgekeerd.

Nieuwe inzichten en de waarheid naderende visies ontstaan altijd in de marge. Meestal blijven ze daar ook. Op voorhand is er dus niets op tegen om aandacht te schenken aan zulke marginale stemmen. Onderwerp van bespreking zijn twee, overigens geheel ongelijksoortige boeken, die sterk samenhangen met de gereformeerde geloofsleer. Beide auteurs hebben vooral het gereformeerde, of bijbelgetrouwe, lezerspubliek op het oog. Verder vonden beide boeken geen weg naar een reguliere uitgever, maar zijn in eigen beheer gepubliceerd. Beide titels eindigen met een uitroepteken.

God heeft een Zoon!

En die zoon heet Israël (Ex. 4:22). Floor van der Rhee is oud-C.S.F.R.lid uit Delft. Hij schreef een gepassioneerd werkstuk tegen de vervangingsgedachte, vooral die in de gereformeerde theologie en in de evangelische gedachtewereld [2]. Het lezen van het boek verloopt even moeizaam als deze zin; het is een brei geworden van veel te veel te korte paragrafen, met een duizelingwekkende hoeveelheid schriftverwijzingen, in verschillende lettergrootten weergegeven, met voortdurend verwijzingen, voetnoten en kanttekeningen, impulsief en recht uit de volheid des gemoeds geschreven. Van der Rhee deed mij denken aan een jongen, wiens hart vurig ontvlamd is. Hij verklaart zijn liefde, maar het meisje schrikt, zij wordt erdoor overvallen en wil er, ook bij nader aandringen, niets van weten. Dat levert een pittige gewaarwording op. Ook in de liefde zijn wetten gesteld, die niet straffeloos overtreden kunnen worden. De voornaamste is dat wederliefde wakker gemaakt moet worden, en zich zeker nooit laat dwingen. Voor een boek geldt bijvoorbeeld dat het leesbaar moet zijn, wil het een lezer innemen. De knorrige reacties in diverse kerkbladen laten dit ook zien.

Sinds pakweg een jaar of vijfentwintig is de gereformeerde gezindte breed de overtuiging ontstaan dat de vervangingstheologie een lelijk ding is. Vele predikanten hebben wat dit betreft in hun prediking een halve of hele omslag doorgemaakt. Het middels vergeestelijking toepasbaar maken van bijbelpassages op de gemeente of de gelovige is op zijn retour. De vestiging van de staat Israël, en vooral ook die door radio en krant zo nabij gebrachte oorlogen met hun indrukwekkende verloop, plus de nog immer voortgaande reeks publicaties naar aanleiding van de Holocaust, hebben hieraan bijgedragen. Israël is, ook in de Bijbel, Israël. Niettemin wordt aan de grondslagen van de gereformeerde theologie niet getornd.

En dat is voor Van der Rhee een kwelling. Zijn boek wil - onder andere, want er is meer - een aanval zijn op de gereformeerde verbondstheologie, die hij kwalificeert als een van de vele vormen van christelijke annexatie van wat aan Israël toebehoort. Spitsen we dit ook nog toe op de doop, dan kan aan de hand van het doopformulier worden aangegeven waartegen Van der Rhee ageert.

'En hoewel onze kinderen deze dingen niet verstaan, zo mag men ze nochtans daarom van de doop niet uitsluiten,...' Waarom niet? Het formulier draagt bijbelteksten aan. Het citeert allereerst Genesis 17:7 met een frappante veronachtzaming van vers 8 dat hier organisch op volgt. Daarna worden de woorden van Petrus op de Pinksterdag aangehaald, maar die sprak hij uit voordat hij met Cornelius en dat laken met dieren geconfronteerd werd. Dus hij kan zeker niet de heidenen bedoeld hebben. Tussendoor wordt er gesproken van Abraham als de vader aller gelovigen. Paulus noemt hem zo in Romeinen 4:16,17, maar die teksten zeggen niets over een verbond met de gemeente. Eerder zegt Paulus daar dat Abraham de vader is van hen met wie God een verbond gesloten heeft en van de gelovigen met wie hij geen verbond gesloten heeft, maar die in Israël worden ingelijfd. Verder haalt de Nederlandse Geloofsbelijdenis bij het artikel over de doop Kolossensen 2:11 aan, maar deze tekst zegt weer niets over de kinderdoop. Kortom, er worden uit hun context getrokken teksten gebruikt om een nieuwe waarheid te creëren, die niet rechtstreeks uit de Schrift voortvloeit. Het verbond met Israël, en dan vooral de beloften, worden naar de kerk toegetrokken. Ik kan met Van der Rhee een eindweegs meegaan. Deze vorm van tekstgebruik kan de toets van een kritisch verstand niet doorstaan.

We zijn hier aangekomen bij het veel omvattende probleem van de verhouding tussen Schrift en traditie. En juist hier wreekt zich het vrijwel ontbrekende historisch besef van Van der Rhee. Voor hemzelf bestaat er namelijk geen probleem, wanneer we ons maar beperken tot het letterlijk lezen van de Bijbel, met als leidraad dat als er Israël staat, ook alleen het historisch Israël bedoeld wordt. Maar afgezien van de met veel emotionaliteit beklaagde Holocaust, speelt de geschiedenis bij Van der Rhee geen rol, laat staan dat hij oog heeft voor de ontwikkelingen van de kerkelijke leer in de loop der eeuwen. Dat is ook een strijd geweest.

De Holocaust en de kinderdoop zijn beide - het klinkt wel gruwelijk, zegt Van der Rhee - vruchten van het vervangingsdenken. Laten we de kinderdoop niet los, dan staan wij mede schuldig aan de gruwelen aan het joodse volk aangedaan. Ook schiet hij een losse flodder af op Calvijn, wiens Godsbeeld 'Grieks' was. De literatuurlijst bevat weinig titels van voor 1985, en bestaat voor een groot deel uit verwijzingen naar kerkbladen. Kijk, zo verlies je snel de welwillendheid van je lezers.

Met zijn kritiek op de verbondstheologie, en op de evangelischen die uitzien naar de opneming van de gemeente, met voorbijgaan aan de toekomst voor Israël en de aarde, staat Van der Rhee nog maar aan een begin. Voor wat hij overdacht heeft is nog geen boek nodig, geen volle registers van juichen en zingen en dansen en springen met Israël rond de loofhut. Maar een begin van inzicht is er wel. Zo laat hij bijvoorbeeld zien dat het 'erets' door de Statenvertalers wel erg vaak met 'aarde' vertaald is, waar 'land' meer op zijn plaats was geweest.

Van der Rhee acht het bijbels om de volwassendoop voor te staan. Hij vermeld inderdaad niet dat de praktijk van de kinderdoop pas vorm kreeg toen het christendom tot een meer gesettelde religie werd. In de tijd van Augustinus was het in ieder geval nog geen vaste praktijk. Maar de eenvoudige gedachte dat Paulus er weinig over schrijft omdat die problematiek in de jonge gemeenten nog niet speelde, is ook niet in hem opgekomen.

Toch is het waar; wie niet onderschrijft dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, laat een deel van de belijdenis vallen. Van der Rhee raakt wel aan een gevoelig punt, dat weerstand oproept. Moeten wij ons dan, in de druk der tijden, met de toenemende verdeeldheid, onder de overspoelende golf van secularisatie, ook nog eens ernstig gaan bezinnen op de fundamenten van onze traditie? Is het karakter van de christelijke gemeente, dat wil zeggen haar positie ten opzichte van Israël essentieel anders dan zij door de vaderen beleefd en onder woorden gebracht is? Het maakt toch een groot verschil of er met de kerk een verbond is opgericht, of dat de christen zich in Israël ingelijfd mag weten. Wie op dit terrein doende is, kan bij Van der Rhee nog wel een paar druiven oplezen (Lev. 19:10).

Vliedt uit het Noorderland!

H.J. Verwoerd was in zijn werkzame leven landbouwer. Hij maakte zich een grote kennis van de Schrift eigen. De loop der dingen en, naar ik denk, zijn karakter, zorgden ervoor dat deelname in een bestaand verband steeds weer op uitsluiting uitliep.

Calvijn voorzag alle bijbelboeken van commentaar, behalve het boek Openbaring. Dit gegeven illustreert dat de reformatoren wel een helder licht in het stuk van de rechtvaardiging kregen, maar dat de leer aangaande de toekomst voor hen versluierd bleef. Er is daarom een tweede reformatie nodig, vooral nu de tijd dringt, de vijgenboom aan het uitbotten is, en de oude wereld naar haar einde vliegt. Hiertoe zette Verwoerd zich aan de becommentariëring van dit laatste bijbelboek [3].

In een voorwoord geeft hij aan wat hem tot het schrijven van dit commentaar bewoog. Hierin vallen de namen van Luther, Ds. Paauwe, McCheyne, Da Costa en Bunyan, Lodestijn en Ledeboer. Zij duiden het geestelijke klimaat aan dat uit het boek ademt. Verder doet Verwoerd verslag van een tweetal dromen, die hem bekrachtigden in zijn taak en roeping, namelijk een profeet te zijn die het komende vuuroordeel en de weg tot ontsnapping daaraan, moet uitroepen. Waarmee we ook direct bij het meest ongemakkelijke punt zijn aangekomen; wie een profeet negeert, negeert een rechtstreekse spraak van de hemel. Zo ontstaat er al snel een patstelling, die of tot niets of tot iets nieuws leidt. Een tussenweg ontbreekt. Juist de expliciete afkondiging van eigen roeping en status - al gaan daar dan decennia van voorbereiding aan vooraf - schrikt mij af. Niet alleen in de wereld, maar ook in de godsdienst is niets te dol. Vooral als het gaat om Israël, is er onder de christenen regelmatig sprake van een grenzeloze bevlogenheid.

De inzet van Verwoerd is de noodzaak om tot een recht belijden van de toekomstige dingen te komen. De belijdenis van de Kerk is de uitdrukking van de gemeenschap der heiligen over de eeuwen heen, en is zowel de neerslag van, als vormend voor een geestelijke houding. En, zegt hij, wie een stuk aan zijn huis wil bouwen, moet ook weleens een stukje wegbreken. Zo is hem duidelijk geworden dat ook de Statenvertaling beïnvloed is door de theologische inzichten van de Reformatie. Op sommige punten is geen recht gedaan aan de nuances in de grondtekst, en werd de rijke inhoud van de Schrift verduisterd door eenzijdige vertaling. Hij duidt hierbij op de woorden 'hel', 'wedergeboorte', en 'eeuwigheid'.

Na lange overweging is Verwoerd tot de gedachte gekomen dat het vergeestelijken van de profetieën een dwaling is. Een dwaling die noodzakelijk leek, omdat de christelijke gemeente in de profeten niet direct voorzien wordt. De profetie strekt zich uit naar de toekomst van Israël en het Koninkrijk Gods - niet zozeer naar de kerk. De voortgang van de heilsgeschiedenis zal zich - na de omweg van de kerkgeschiedenis - dan ook weer naar Israël gaan richten. Want, de beloften Gods, aan Israël, zijn onberouwelijk. Door deze accentverschuiving kon er voor Verwoerd een meer helder zicht ontstaan op hetgeen de Bijbel over de toekomst zegt.

Zijn tekst voor tekst bespreking van de Openbaring aan Johannes betrekt het geheel van de Schrift in een sterk ponerend betoog. Het boek is geschreven in een krachtige, eigen stijl. Iedere tekst biedt aanleiding tot uitweidingen, soms de (kleine) kerkgeschiedenis betreffende, dan weer allerlei dwaling in het kerkelijke leven, maar altijd geschreven vanuit de praktijk van het geloofsleven. De gedachten omtrent de geschiedenis van Nederland en de Rooms Katholieke Kerk leken mij verwand aan die van ds. Taverne een jaar of 25 geleden. Dat zweeft mij teveel; het is verbonden met de idee van een bijzondere verkorenheid van de lage landen en het oranjehuis. Ik weet dat niet. Daarentegen, veel van wat hij opmerkt over geloof en bekering, over kerk-zijn, doop en avondmaal, de verhouding kerk en Israël, de waarde van de belijdenis, sprak mij bijzonder aan. Zijn spreken over deze dingen, verbonden met een zeer diepgaande bijbelkennis, is zeldzaam. Gelukkig heeft Verwoerd niet te lang op school gezeten.

De centrale lijn betreft datgene wat de Bijbel over de toekomst zegt. Steeds weer beklemtoont Verwoerd dat het niet onverschillig is wat kerk en gemeente hieromtrent belijdt en denkt te geloven. De verwachting van de opname van de gemeente voor het oordeel, is een verwerpelijke dwaling. De voornaamste strekking van de profetie niet hemels maar aards. Het boek Openbaring is geheel van Israël doorvlochten, en wie dit niet ziet kan geen goede toekomstverwachting hebben. Er is een onverbrekelijke verbondenheid tussen Israël en het Lam. Geheel Israël zal zalig worden, en tot een koninklijk priesterdom worden, tot heil van de volken. Omdat de tijd kort is, en de dwaling groot, wordt door Verwoerd aan zijn uitleg een grote urgentie meegegeven. Er is bekering van node, afkering van foute voorstellingen de gemeente en de toekomst betreffende. Het verleugende christendom zal met Babel te gronde gaan. Een kerk die opgaat in de eigen sfeer, en het hier en nu, die kortom geen levend uitzien naar wat komen gaat kent, is dat wel een kerk te noemen? Het is van levensbelang olie in de lampen te hebben.

Tot zover een korte aanduiding van wat Verwoerd naar voren brengt. De ruimte ontbreekt om op alles in te gaan. Dus ook hier, uit de veelheid, een enkele toespitsing. Rond Verwoerd heeft zich een kleine groep gevormd die zich nu al een aantal jaren als sabbatsgemeente profileert. In zijn boek (uit 1982) verkeert Verwoerd hierover nog in aarzeling. Er staat geen tekst of woord in de bijbel waaruit duidelijk blijkt dat het sabbatsgebod zou hebben afgedaan. Het kost hem weinig moeite om de teksten die doorgaans in dit verband worden aangevoerd beter te duiden. De gelijkstelling van de sabbat met de zondag is gemakzuchtig. Alleen uit Handelingen 20:7 blijkt duidelijk dat al de vroegste gemeente op de eerste dag van de week samenkwam. Niettemin is het er dus van gekomen dat Verwoerd in het overnemen van ook dit deel van de joodse wet grote loon is gaan zien. Het is de uitdrukking van het innemen van de juiste plaats naast Israël. Want wat nu nog uiteen ligt, moet een worden, omdat er ook maar een Verbondshoofd is. Om het in een slogan te vangen: zoals de joden de sabbat bewaard hebben, zo is in het ware geloof Christus bewaard, Die zich - hoe lang nog? - als Jozef aan zijn broederen bekend zal maken. De christen moet alles in het werk stellen om hierin geen sta-in-de-weg te zijn.

Maar toch, een tegenwerping. Hoezeer het ook waar is dat de zondag een door de weinig verheven keizer Constantijn geproclameerde dag is, waardoor ook de tegenstelling met het jodendom is aangescherpt, toch wil ik er op wijzen dat de achtste dag in de Bijbel een heel uitzonderlijke rol vervuld. De inwijding van de tabernakel vond plaats op de achtste dag, na zeven dagen van voorbereiding. (Lev. 9:1) Op die dag brachten Aäron en zijn zonen voor het eerst de voorgeschreven offers. Het is geen toevalligheid dat juist deze dag de dag van de opstanding werd, het teken van de grote achtste dag, de overwinning van het Rijk Gods dat komt. Ook het loofhuttenfeest, dat de gang van Israël van Egypte naar Kanaän herdenkt, kent na zeven dagen opnieuw een achtste dag als feest (Lev. 23:36). Op die dag pas verlaat men de hut, en gaat men naar huis. De gedachte van Verwoerd dat de opstanding op een andere dag plaatsvond, stoelt op het letterlijk nemen van de uitdrukking 'drie dagen en drie nachten'. Het staat dwars op de oud-christelijke kalender, en lijkt mij ook strijdig met deze verder reikende bijbelse verbanden.

Een paar jaar na het afronden van het boek is Verwoerd geradicaliseerd, en is voor hem de zondag een heidense inzetting geworden, een symbool van het hoererende christendom dat in vuur zal vergaan. De gemeente des Heeren van hem en de zijnen komt op zaterdagmiddag bijeen, nadat op vrijdagavond thuis een viering is gehouden. Verder draagt deze Hervormde gemeente 'buiten de legerplaats' actief bij aan het naar Israël brengen van joden uit de Oekraine, letterlijk het 'Noorderland'. Zelf wil ik niet verder gaan dan het boek aan te bevelen, ter meditatie. Voor de zondagmiddag bijvoorbeeld.

De markt van de godsdienst biedt voor elk wat wils. Wie even om zich heen kijkt, kan voor elk soort behoefte een bevrediging vinden, voor iedere houding een bevestiging, naar ieders voorkeur een passende jas. En altijd weer wordt er muziek bij gemaakt. Velen zijn van Cefas en anderen van Paulus, ieder met een eigen tijdschrift. Ondertussen lost het verleden op, verdwijnen de laatste tradities en instituties als een damp, en wordt het horen naar de Schrift tot een kwestie van interpretatie, een al dan niet particuliere mening.

Wie temidden van dwaling en kaalslag ledig op de markt staat, en niet meer doen kan dan wachten, ontdekt dat wachten een vlees-dodende, ontledigende bezigheid is. Naar mate de klem groter is, de eenzaamheid wezenlijker, en het uitzien intenser, naar die mate groeit de verleiding om ook zelf iets te doen. Een bijdrage, een noodzakelijkheid, ter bespoediging.

Een joods man, gevraagd naar de komst van Mashiach, antwoordde: Iedere dag dat Hij niet komt, is als een gat in je dak. Maar dat is niet erg, want zo zie je Hem beter komen.

  1. Bijbels Denken. Een blad ten dienste van het bestuderen van de Bijbel. Een uitgave van de stichting 'Lamp-Licht', Timmermanshove 40, 2726 EA Zoetermeer. Tel. 079 - 35 11 322.
  2. God heeft een Zoon! Israël in de Schrift en de betekenis van Israël voor de gemeente, Floor van der Rhee, 356 pag, ¦ 49,95. Uitgeverij Fuma, Rietveld 163 2611 LK Delft, tel. 015 - 21 38 645. Het boek is ook verkrijgbaar via de boekhandel.
  3. Vliedt uit het Noorderland! Uitgebreide verklaring van het boek OPENBARING. Bevat een indringende boodschap vooral voor onze tijd. Door H.J. Verwoerd. Een Schriftgeleerde in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, Matth. 13:52. Te bestellen via Comite 'Het Profetisch Woord', Kalverdans 10 2771 RE Boskoop, tel/fax. 0172 - 215 618.