RRQR-congres:
Aan het einde van deze eeuw organiseert de RRQR een congres over de actualiteit van die gereformeerde traditie. Aanleiding is niet zozeer het einde van de eeuw. Een jaartelling heeft iets willekeurigs. Het is onze indruk dat de gereformeerde gezindte zelf ook aan het einde van een periode gekomen is. Organisatorisch lijkt de gereformeerde gezindte in een overgangsfase te verkeren. En, net zoals in het mensenleven, een overgangsfase gaat gepaard met de nodige identiteitsproblematiek. Aspecten van deze problematiek zullen hieronder uitgewerkt worden.
Wisseling van de wacht
Opmerkelijk genoeg kampen de kerken van de gereformeerde gezindte alle min of meer tegelijkertijd met een machtswisseling. Toonaangevende leiders vertrekken of staan op het punt om te vertrekken. Ter illustratie, aan de theologische hogeschool van de Christelijke Gereformeerde Kerk zijn geen hoogleraren meer te vinden die een staat van dienst van langer dan tien jaar hebben. De Gereformeerde Bond is op zoek naar een nieuwe secretaris.
Met deze leiderschapswisselingen wordt tevens een periode afgesloten, een periode die na of net in de Tweede Wereldoorlog begon (Vrijgemaakte Kerk) en gedurende de jaren '60 een belangrijke fase doormaakte. Tegenover allerlei moderniseringsprocessen in maatschappij, kerk en theologie werd positie ingenomen. Het eigen isolement werd doorbroken. Identiteitsbepalende conflicten waren de 'God is dood-theologie', het revolutionaire gedachtegoed van het neo-marxisme in maatschappij en theologie, de opmars van de libertijnse moraal op onder meer seksueel vlak binnen de jeugdcultuur, de popularisering van de schriftkritiek en de beangstigende liberalisering van voorheen traditionele bolwerken als de Gereformeerde Kerken, ARP en andere onderdelen van de gereformeerde zuil. De identiteit die zo tot stand kwam was er vooral een van verzet tegen de modernisering van theologie en moraal, met een beroep op de onopgeefbaarheid van de waarheid van de reformatorische traditie. De houding werd steeds meer antithetisch, defensief. Als vanzelf ontstond de reformatorische zuil.
Leiderschap in deze periode bestond vooral uit het aanwijzen van die plaatsen waar de gereformeerde traditie en zede onder druk stond; het ontmaskeren van Demas die de tegenwoordige wereld lief leek te hebben gekregen. W.H. Velema reageerde op Kuitert met een boekje dat de bij voorbaat diskwalificerende titel Aangepaste theologie droeg. Graaflands inauguratie, handelend over 'De continuïteit en actualiteit van de gereformeerde theologie', maakte vooral duidelijk wat voor hem de actualiteit van de gereformeerde theologie inhield, maar gaf niet zozeer aan in welke richting deze theologie eventueel zou kunnen evolueren: het reformanda betekent vooral 'een vernieuwing en verdieping van het reformata'. In een gezinsblad als De Schakel waarschuwde dominee Van Amstel voor popmuziek, kaarten, sensitivity-training en andere uitwassen van de moderne cultuur.
Het bleef niet bij het ontmaskeren van gereformeerd verval. De gereformeerde gezindte dook kerkelijk en maatschappelijk in een defensieve verzetsrol. Met hand en tand verzette men zich tegen de benoeming van de neo-marxistische hoogleraar Ter Schegget aan de theologische faculteit van Leiden. Men schreef Het Getuigenis. Men demonstreerde tegen abortus. De handschoen van de in die tijd heersende polarisatie werd opgenomen. Mede door de modieuze progressiviteit van de opponenten kreeg de opstelling van de gereformeerde gezindte al gauw iets reactionairs. Dit had onder meer tot gevolg dat leiders, onder druk van de conservatieve delen van hun achterban, beducht waren voor moderniseringstendensen in eigen kring. Men raakte bevangen door verlatingsangst (zoudt gijlieden ook niet heengaan) en een zogenaamde 'vijfde colonne' (ook gij, Brutus). Een publicatie over de scheppingsverhalen uit Genesis van een christelijke gereformeerde hoogleraar werd onder verkapte censuur geplaatst. Op een vereniging als de C.S.F.R. ontstonden grondslagdiscussies. Politieke termen als links en rechts, progressief en conservatief bracht men moeiteloos over naar interne kerkelijke discussies en conflicten binnen de eigen organisaties.
Al doende werden de leiders steeds meer gedwongen tot het preciseren van wat nog gereformeerd te noemen is. In de jaren '60 vooral tegenover de snel veranderende omgeving. Vanaf de jaren '80 vooral ten gevolge van interne polarisatie in de eigen achterban en ten gevolge van de grensconflicten tussen de afzonderlijke denominaties van de kerken van de gereformeerde gezindte.
Wanneer we de situatie nu in ogenschouw nemen, ontstaat de indruk dat het gereformeerd leiderschap aan gezag heeft ingeboet. Oude leiders trekken zich terug zonder dat er nieuwe leiders opstaan. Het leiderschap is enigszins kleurloos geworden. Vacatures worden natuurlijk wel opgevuld, maar de nieuwe hoogleraren ontberen gezag en charisma. Zij worden daar niet alleen door getroffen. Het charisma van de oudere garde neemt met terugwerkende kracht af. In de nadagen van hun leiderschap doofde de glans al enigszins. Vrijgemaakten vernoemen hun kinderen steeds minder naar nieuwe kerkelijke leiders. Openlijk weerklinkt nu kritiek op de prediking in de Gereformeerde Gemeente.
Verpolitiseerd leiderschap transformeerde naar stille diplomatie. Leiders doen er in de jaren '90 goed aan niet al te publiekelijk positie in te nemen, maar juist in achterkamertjes overleg te voeren en zo doende bruggen te bouwen, opdat de eigen kring niet versplintert en desintegreert. De laatste opleving van de grote polarisatie en het centrale leiderschap was het verzet van de Gereformeerde Bond tegen SOW. Onze indruk is dat secretaris en bestuur van de Gereformeerde Bond momenteel meer energie kwijt zijn aan het bij elkaar houden van de eigen beweging dan aan SOW.
De omgeving
In de afgelopen decennia heeft zich niet alleen een verandering in leiderschapsstijl voorgedaan. Ook de fronten zijn verschoven. Tot ver in de jaren '70 waren de fronten redelijk overzichtelijk: de liberale theologie en de libertijnse (en neo-marxistische) cultuur. Scherp veroordelend stond men tegenover de neo-barthianen, Barth zelf, Kuitert, Van Gennep enzovoort. Als kind had ik altijd het idee dat Kuitert wel een monster moest wezen en was ik verbaasd dat hij zelf zijn dwalingen niet inzag. Ketterij stond toen nog gelijk aan dwaasheid. Links zijn was naïef. De laatste tien of vijftien jaar lijkt dat te veranderen. De morele verontwaardiging over allerlei wind van leer neemt af. Er komt waardering voor de barthiaanse theologie. Publicaties van Kuitert roepen wel afwijzing op, maar ook schouderophalen. Vrijzinnigheid en liberalisering van de moraal gewennen blijkbaar. Theologisch gezien is dat enigszins voorstelbaar. Veel moderne theologie is oude wijn in nieuwe zakken. Een herhaling van 19e-eeuwse zetten, aangevuld met nieuwe onderzoeksresultaten. Bovendien blijft het voor moderne theologen moeilijk om hun theologie over te dragen aan nieuwe generaties. De kerkverlating treft tot nu toe juist deze groepen het eerst. Oogsten doen zij vooral op orthodoxe akkers. Daar wordt modernisering nog als bevrijdend ervaren.
Ten dele geldt hetzelfde voor de libertijnse moraal. De hippies uit de jaren '60 verburgerlijkten op den duur veelal ook.
Toch is hiermee niet alles gezegd. De waarheid van de opponent mag dan aan gezag hebben ingeboet, de eigen gereformeerde waarheid evenzeer. Ook de gereformeerde waarheid is ten prooi gevallen aan het relativisme. Mede onder invloed van de reformatorische media werd duidelijk dat achter de vermeende gereformeerde eenheid pluriformiteit schuil ging. De kern van het gereformeerde belijden, uitverkiezing en verzoening, bleek aanleiding tot forse meningsverschillen. Graaflands leerstoel is voor het grootste deel aan deze interne strijd besteed met publicaties over de uitverkiezing, het verbond en de prediking in de gereformeerde gezindte. De laatste jaren volgen discussies over het schriftgezag, vrouw in het ambt, hermeneutiek en ethische issues (homofilie). De gereformeerde gezindte is bepaald niet vrijzinnig geworden. Tegelijkertijd is duidelijk dat de grenzen van wat nog gereformeerd is, zijn vervaagd. Vanzelfsprekend gebeurt dit niet over de hele linie. Nuanceverschillen tref je in alle kerkelijke verbanden en verenigingen aan. Elk verband kent zijn dissidenten. Kerkelijk leiders zijn inmiddels overtuigd van de onvruchtbaarheid van leertucht en kerkscheuringen. Vandaar dat zij hun toevlucht moesten nemen tot stille diplomatie en het bouwen van bruggen.
Doordat de discussies in de kolommen van de kranten en bladen gevoerd worden, leert het kerkvolk leven met verdeeldheid. De vanzelfsprekendheid van verschil van mening heeft tevens tot gevolg dat het identiteitsbesef van de gereformeerde gezindte afneemt. De verbondenheid met het eigen kerkverband neemt af. Men loopt niet meer warm voor de gereformeerde leer, maar consumeert dat wat van eigen gading is.
De kudde
De gemeenteleden zijn ook veranderd. Leefde in de jaren '50 en '60 vooral de vraag naar de toeëigening van het heil en het uitverkoren zijn, in de loop van de jaren '80 lijkt dat enigszins te veranderen. Klassieke prediking waarin wordt opgeroepen tot bekering, meer of minder onder het beslag van de uitverkiezing, neemt in appelwaarde af. De belevingscultuur krijgt ook zijn grip op de gereformeerde gezindte. Tijdens diensten wil men God ervaren, het heil beleven en eventueel omzetten in daden (lofprijzing). Evangelicalisering slaat toe, vooral onder jongeren. Deze belevingscultuur leidt ook tot een afname in belangstelling voor abstracte en meer rationalistische dogmatiek. Bijbelkennis wordt selectiever, om over kennis van de gereformeerde belijdenis maar te zwijgen.
Door de emancipatie van de gereformeerde gezindte neemt ook de gehoorzaamheid af. De gereformeerde zede individualiseert. Een meer consumptieve kerkgang wordt gemeengoed. Ook hier zie je weer dat de eigen organisaties (Evangelische Omroep) dit proces onbewust versterken.
Congres
Hierboven zijn ongenuanceerd een aantal ontwikkelingen binnen de gereformeerde gezindte geschetst. Daarbij is vooral een sociologische bril gehanteerd. Al met al wekt zo'n analyse niet de indruk dat de gereformeerde traditie vitaal is. Dit deel van de kerken lijkt op een vertraagde manier evenzeer ten prooi te vallen aan verbrokkeling, traditionele verstarring en consumentisme. De vitaliteit lijkt te verdwijnen. De sfeer is mat.
Tijdens het congres staat deze sociologische analyse meer op de achtergrond. Zo'n analyse helpt hooguit om de eigen situatie enigszins te verstaan of te duiden. Het helpt niet bij het zoeken van een nieuwe richting. Daarvoor is zicht op de inhoud van het geloof zelf nodig.
Met het oog hierop is gekozen voor een wat bijzondere congresopzet. Tijdens het ochtendprogramma zullen twee sprekers, dr. A. van de Beek en dr. A.J. Plaisier, 'theologische adviezen' geven om uit deze impasse te komen. Beiden zijn gedurende hun kerkelijke loopbaan verbonden geweest met de 'Gereformeerde Bond', zijn daar nog steeds op betrokken, maar hebben in hun publicaties laten zien ook andere dan reformatorische bronnen nodig te hebben voor de ontwikkeling van hun denken en geloven. In Wapenveld nummer 3 van deze jaargang gaf Van de Beek reeds een voorproefje van zijn verhaal. Daar stelde hij dat het einde van de twintigste eeuw een levende gereformeerde theologie ontbeert. 'Gereformeerden beperken zich meestal tot historisch onderzoek naar de eigen wortels en een zoveelste keer omwentelen van het prisma van Karl Barth.'
Plaisier heeft in zijn dissertatie De mens in het geding; een kritische vergelijking tussen Pascal en Nietzsche aangegeven dat theologie bedrijven voor hem onder meer inhoudt 'het verwoorden en verantwoorden van de klassiek christelijke notie ten overstaan van een post-Copernicaanse cultuursituatie'.
Beide sprekers zijn de volgende vragen voorgelegd:
1. Welke onderdelen van de gereformeerde leer of traditie zouden de gereformeerde gezindte en de gehele kerk vitaliteit kunnen geven, eventueel zelfs buiten de kerkmuren? Met andere woorden, waarin schuilt de kracht van de gereformeerde orthodoxie?
2. Waarin verdient de gereformeerde traditie een herijking of een bijstelling, zodat deze traditie weer heilzaam en vitaal wordt voor eigen kring en eventueel het geheel van kerk en cultuur?
3. Welke adviezen hebt u voor de gereformeerde gezindte in kerkorganisatorische zin? Wat moet er in deze subcultuur veranderen op het gebied van leiderschap, overlegcultuur, theologische attitude enzovoort?
Juist om allerlei abstracte en niet geadresseerde gemeenplaatsen te voorkomen is beide sprekers gevraagd hun verhaal te adresseren aan de Gereformeerde Bond. Verondersteld wordt dat andere kerkverbanden voldoende in staat zijn om dit door te vertalen naar hun eigen situatie.
Tijdens de middagbijeenkomst zal ds. J. Maasland, hoofdbestuurslid van de Gereformeerde Bond en auteur in De Waarheidsvriend, reageren op beide verhalen.
Congresbezoekers krijgen tijdens de middagbijeenkomst in workshops over liturgie, prediking, gemeenteopbouw, pastoraat enzovoort gelegenheid om de adviezen van beide sprekers aan te vullen met hun eigen ideeën. Wij beleven immers mondige tijden.