Jan van der Graaf over de vitaliteit van de gereformeerde ortho­doxie

Ingenieur Van der Graaf. Met respect werd zijn naam bij ons thuis uitgesproken. Dat ingenieur trok de aandacht. Temidden der dominees. Zijn optreden in het EO-programma Deze Week deed mijn moeder vaak goedkeurend verzuchten: "Je kunt toch horen dat die man afkomstig is uit bevindelijke kringen". Ons viel op dat hij de dingen graag wilde "toespitsen". En de naam Van Ruler nogal eens liet vallen.

Deze glans bezit Van der Graaf niet meer in die mate. Hetzelfde geldt voor bijvoor­beeld iemand als professor Velema - ook zo'n naam die je met ontzag vervulde. Niet dat hun meningen er niet meer toe doen. Maar er zijn meer meningen bijgeko­men. Ook in het gereformeerde leven heerst diversiteit.

Van der Graaf is zelf de eerste om toe te geven dat het leider­schap in de gerefor­meerde gezindte gedemocratiseerd is. Net zoals in de politiek de Rommes, de Dreesen en de Tilanussen niet meer bestaan, net zo min bestaan in de kerken nog de G. Boeren, de Tukkers, de Van der Schuiten en de Van der Poelen. In een genera­tie tijds is de wereld die zij belichaamden verdwenen. Van der Graaf heeft er zelf nog een staartje van meegemaakt. Als jongeling van krap dertig jaren oud vertrouwde Gereformeerde Bonds voorzit­ter ds. G. Boer hem de eindredactie van de Waarheids­vriend toe. Als voorzitter van de Bond wees Boer ds. W.L. Tukker aan. Beide functies waren tot op dat moment verenigd. Heden ten dage zou een dergelijke handelwijze rond een opvolging niet meer geaccep­teerd worden. Voor de aanstaande opvolging van Van der Graaf heeft het hoofdsbestuur van de Gerefor­meerde Bond dan ook de orden­telijke weg van de advertentie gekozen.

Wapenveld sprak met Van der Graaf in het kader van het aanstaande RRQR-congres over de vitaliteit van de gereformeerde orthodoxie. De beide sprekers op dit congres, prof.dr. A. van de Beek en dr. A.J. Plaisier zijn immers gevraagd hun verhaal expliciet te richten aan het adres van de Gereformeerde Bond. En ds. J. Maas­land, degene die 's middags een reactie zal geven op de verstrekte adviezen, is oud hoofdbestuurslid van de Gereformeerde Bond. Op een heerlijke zomeravond in augustus zaten wij in de tuin van het hoofdkwartier van de Bond, een in het bos gelegen villa in Huizen. Aan een doodlopende weg. Over symboliek viel dus niet te klagen.

G. Boer

"Na mijn studie in Delft - ik studeerde af in 1961 - ben ik leraar natuurkunde in het voortge­zet onderwijs geworden. Eerst op een HBS in Rotterdam, later in Bussum op het Willem de Zwijger Lyceum. Een tijdje zat ik toen ook in de redactie van Wapen­veld. Met mannen van het eerste uur als Leen van der Waal en Gerard van Leyen­horst. Dat was een mooie tijd. We vergaderden vaak bij de in Gouda wonende van Leyenhorst. Die kreeg eens een goed idee voor een titel voor een thema-nummer toen hij de trap afliep. Toen hij dat zei, antwoordde Leen van der Waal droogjes: "Moet je meer de trap aflopen".

Toen ik die baan in Bussum aanvaardde gingen we in Huizen wonen. G. Boer was toen predikant in Huizen. We waren net verhuisd, de dozen waren grotendeel nog onuitgepakt, komt Boer ons om 11 des avonds welkom heten. We hebben trouwens maar kort van zijn predi­king kunnen genieten. Na een jaar vertrok hij naar Zoeter­meer.

Boer heeft mij ook het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond binnengehaald. Hij was toen net prof.dr. J. Severijn - die van 1940 tot 1966 voorzitter was geweest - opgevolgd. Severijn heb ik dus net niet meer meegemaakt. Wel ben ik nog samen met het gehele hoofdbestuur aan zijn sterfbed geweest. Dat was indruk­wekkend.

Boer had voor mij iets profetisch. In Rotterdam had ik hem tijdens een doorde­weekse dienst voor het eerst gehoord. Tijdens mijn C.S.F.R.-tijd sprak hij veel op conferenties. Onder zijn prediking heb ik mijn geestelij­ke doorbraak doorgemaakt. Ik voelde me bijzonder aange­sproken door de stukken die hij schreef.

Het leiderschap van Boer concentreerde zich in de korte periode dat hij voorzitter was van de Gereformeerde Bond, van 1966 tot 1969. Het was toen nog meer de tijd van het charismatisch leider­schap. Ook een man als ds. W.L. Tukker had charisma. Maar Tukker en Boer waren twee heel verschil­lende figuren. In hun geestelijke attitude waren ze een, maar in hun prediking leken ze niet op elkaar. Hun charisma werd geaccepteerd. Nu zouden ze waarschijn­lijk door de polarisatie uit elkaar gedreven zijn. Tukker was bijvoorbeeld een statig heer. Hij schreed over de aarde. Zelf zei Tukker dat de mens is zoals hij loopt. Marinus Groenenberg - de visitator-gene­raal van de Hervormde kerk - kon zich Tukker niet voorstel­len in een Lelijk Eendje. Ook niet in zijn overhemd trouwens. Ik heb dat slechts eenmaal mogen aanschou­wen. Dat was in het Dra­kens­gebergte in Zuid-Afrika. Tukker was de waardig­heid zelve. Tukker had altijd tijd, straalde rust uit. Een negen­tiende eeuwer voor mijn gevoel. Net als tegenwoordig iemand als dr. A. van Brummelen. In de tijd van Boer noemde predikanten elkaar niet bij de voor­naam. Het was altijd collega. Tukker had het ook altijd over mijnheer Van der Graaf. Boer en ik tutoyeer­den elkaar wel. Maar weer niet bij de voornaam.

In tegenstelling tot Tukker was Boer een uiterst modern mens. Boer ging op zater­dagmiddag in zijn witte korte broek fietsen met zijn catechisan­ten. Boer zag dat niet als polarisatie en Tukker zou het niet in zijn hoofd halen er wat van te zeggen. Boer had iets krachtigs in zijn woordgebruik. Was een opgejaagd mens".

Van der Graaf heeft van de Waarheidsvriend een alleszins leesbaar blad gemaakt. Wie De Waarheidsvriend legt naast "concurrenten" als De Wekker, De Saambinder en de Reformatie moet toegeven dat de Waarheidsvriend het meest gevarieerd en toegan­kelijk oogt. Dat is grotendeels de verdienste van Van der Graaf die de bedenker is van vele series en zijn uitgebreide netwerk van contacten per telefoon en email aanspoort tot copy. Zelf schrijft hij als sinds vele jaren elke week. Het vanouds ook onder hervormd-gereformeerden ver­schij­nende Gereformeerd Weekblad heeft de Waarheidsvriend wat betreft abonnees ondertussen ruim achter zich gelaten.[1]

Van der Graaf was ook degene die doorhad dat het aan de man brengen van de GB-brochures beter moest. "Door onhandi­ge marke­ting - zouden we nu zeggen - kwamen die niet zo breed onder de aan­dacht. Meestal had de Bond er een strop aan. Vandaar dat ik - om de boekenmarkt op te kunnen - naar een bekende uitgever wilde. Dat was toen Kok. Maar Kok was in die tijd nog een echte gerefor­meerde uitgever. Voor Kok was het een enorme hobbel om hervormd te gaan uitgeven". Maar na een gesprek in de tuin bij Van der Graaf kwam het er toch van. "De eerste uitgave was een bundel artikelen van ds. I. Kievit over de hoop - waarbij hij zich met name orienteerde op Calvijn - die hij in het Gereformeerd Week­blad had gepubliceerd. Dat liep als een trein. Later is ook de Refor­ma­tiereeks bij Kok uitgeko­men, 50 delen. Geen reeks heeft het zo lang uitgehouden".

Kleine luyden

Van der Graaf kent de geschiedenis der GB als zijn broekzak.[2] "De GB heeft altijd het verwijt gehad kerkje in de kerk te zijn. De GB was een minderheidsbeweging in de kerk, waar de kark hooghartig aan voorbij ging. Ook de confessionelen gingen mank aan dit euvel. Tot de GB behoorden de kleine luyden van de hervormde kerk. Beleidsma­tig werd er geen rekening mee gehouden. Voor de oorlog was het echt een richting, een modali­teit. In die tijd werd de Bond verteerd door innerlijke span­ningen. Gereformeerd Weekblad - Waarheidsvriend, I. Kievit - Woelderink. Een deel wilde midden in de kerk staan, een ander deel dacht meer dolerend.

Dé Bond heeft nooit bestaan. Politiek was de Bond in drieeën gedeeld. Antirevolutio­nair, christelijk-historisch (op de Veluwe) en staatkundig-gereformeerd. Voor de oorlog ging de strijd in gemeenten vaak over de vraag: moeten we nu een AR, een CH- of een SGP-dominee beroepen. Waar een SGP-dominee stond, kwam nooit een AR-dominee op de kansel. Andersom gebeurde hetzelfde.

Het HB was grosso modo anti-revoluitonair. De Waarheidsvriend maakte propagan­da voor de AR. Severijn zat in het Centraal Comité van de AR (en even in de Eerste Kamer). De Vroegindeweys, Boer, ze kwamen allemaal uit de AR. Voor de oorlog werd de Waarheidsvriend door de Saambinder en de Banier beschimpt omdat het antirevolutio­nair was. Colijn kwam op de jaarvergadering van de GB en werd daar toegejuicht, totdat ds. Zandt zei: "Daar moet ik ook wezen". Met Tukker kwam er in 1940 voor het eerst een SGP-er in het hoofdbestuur.

De AR belegde vergaderingen voor GB-dominees. Daar kwamen er dan 150 of daaromtrent. Toen dat later minder werd, het zakte af tot 25, zijn ze er mee gestopt. Politiek was de GB dus een driestro­menland. Geestelijk een twee­stromenland, cirkelend om de polen verbond en verkiezing.

Mede door het optreden van mensen als Boer werd de Bond gaandeweg meer serieus genomen. Toen de Bond groeide en groeide kreeg je geluiden dat er met de breedte van de kerk rekening moest worden gehouden. Boer nam deel aan de commissie over de verzoening naar aanleiding van de affaire Smits in 1959. Smits die in verband met de verzoening zei: "Geef mijn portie maar aan fikkie". Boer zat in die cie. als een eenling en schreef een minderheids­rapport. Op een vergadering van het HB vertelde hij echter hoe Van Ruler in de synode gespro­ken had en hoe onder de indruk hij daarvan was. Die man mag mijn opvolger worden, zie hij impulsief. Als hij anderen in wat hij als het hart van het Evange­lie ervoer, herkende, dan vielen modalitei­ten weg".

Berkhof

Wat aan het zelfrespect van de Bond ook heeft bijgedragen is de betrokkenheid die prof.dr. H. Berkhof toonde. Bij Berkhof geen hooghartigheid, maar de bereidheid in gesprek te gaan. Berkhof was het gezicht van de kerk, actief in de Wereldraad en vooraanstaand theoloog. Beroemd is de discussie tussen Boer en Berkhof uit 1956.[3] Berkhof - als vertegenwoordiger van de middenor­thodoxie - vond dat de vraag hoe een genadig God te krijgen vandaag "ingehaald" was door de vraag naar het bestaan van God. Wij zijn door Nietzsche en Freud heengegaan zei hij. Wij ademen het existentialisme. Boer ging hier scherp tegenin. Naar zijn oordeel diende de vraag naar een rechtvaardig God altijd centraal te staan.[4]

Van der Graaf volgde deze discussie met rode oortjes. "Boer nam Berkhof serieus, en Berkhof Boer. Ze discus­sieer­den hartstoch­telijk, maar schreven elkaar niet af. Berkhof had een bepaalde liefde voor de GB. En Tukker zei: "Ik houd van Berkhof". Ik heb zelf ook nauwe contacten gehad met Berkhof. Hij reageer­de op artikelen in de Waarheids­vriend, ook toen hij al ernstig ziek was.

Tegenwoordig kun je een dergelijke betrokkenheid van de flanken in de kerk op elkaar niet meer voorstellen. Kuitert schrijft zijn boeken. Hoek schrijft er tegen in. Maar Kuitert en ook Den Heyer nemen het niet serieus. Het bepaalt niet meer mede de theologische discussie. De spanning is eruit. Over Smits maakten ook Buskes en Van Ruler zich kwaad. Dat geldt bij Kuitert en Den Heyer eigenlijk niet meer. Berkhof hield van de kerk. Kuitert heeft er niet zoveel mee. Misschien zit het daarin.

Er wordt soweiso niet meer zoveel over inhoudelijke zaken gespro­ken in de kerk. De organisatorische SOW-besognes slokken alle ernergie op. Dat was in de jaren vijftig, zestig en zeventig anders. Je had toen de discussies over kerkorde, verzoening, vrouw in de ambten, het gezag van de Schrift. De kerk kwam met herdelij­ke geschriften onder titles als Revolutie en gerechtig­heid en Fundamenten en Per­spectie­ven. De agenda van de kerk bepaalde ook de discus­sie-thema's van de GB.

Al jaren komen er echter geen inhoudelijke stukken meer uit de kerk. Een aantal jaren heb ik gezegd dat het SOW-proces vol­strekt geestloos is. Ik heb 12 jaar in de Raad van deputaten voor SOW gezeten, voordat de grote beslissingen vielen. Dat waren toch vooral organisa­torische discussies. Dat zijn het nog. Kerkorde-artikelen etc. Bij een kerk hoort dat wel, maar als je ziet wat voor ongehoord dikke rapporten er geschreven worden en je vergelijkt dat met 1951, dan schrik je. Ik ben door mijn kerkelijke zekerheden heengezakt. Val me niet lastig met een SOW-proces waar ik zoveel jaren aan leid. Ook de GB is verarmd door het SOW-proces. Het zuigt je leeg. Rationeel tegenover rationeel. Vraag me niet hoe de kerk van de toekomst eruit ziet. Dat weet ik niet".

Schuld

Boer heeft niet laatste woord voor Van der Graaf. "Misschien heeft Berkhof wel openingen naar de moderne mens gezien, die Boer toen niet zag. Boer las Dosto­jevski niet, las Sartre niet. Ik lees ook anders dan Boer. De Sitz im Leben is anders geworden. Daar kun je niet omheen. Maasland zegt weleens dat hij in Barneveld een goudkust heeft, waar men helemaal modern is met alle mogelijke apparatuur en luxe en zich des zondags even een uur terugtrekt in een andere wereld. Dat moet een keer gaan wringen.

Volgens Berkhof zaten zijn kerkgangers niet meer met de vraag naar een genadig God, maar met de vraag of God bestaat. Boer vond dat die eerste vraag dan maar wakker geroepen moest worden. Dat vind ik ook. Maar ik zie wel dat de vraagstel­ling van Berkhof ook overslaat op onze eigen kringen. Of hij wordt verdrongen. Er is een crisis in de Godsbeleving. Ik denk dat predikanten dat ook zelf ervaren. Ik hoor van predikanten hoe hun boodschap vroeger overkwam en nu. Of hoe anders jongeren bepaalde prediking ervaren dan ouderen".

Door moderne mondigheid ontberen wij schuldbesef, aldus Van der Graaf. "Hebben predikers nog de ambtelijke volmacht om mensen tot in het diepst van hun hart aan te spreken op het feit dat ze goddelozen zijn voor God en dus van verzoening moeten leven. Zoals Boer over de verzoening kon spreken, zo heb ik er nooit meer over gehoord. Hij trok mensen - zoals Calvijn dat zegt - voor de rech­terstoel van Christus. Een man als ds. Jac. Van Dijk met zijn grappen had in zijn prediking altijd het ultieme moment van de rechtvaardiging van de goddeloze en van de persoon­lijke bekeering en wedergeboorte. Als dat weg­raakt, wat de Geest doet in je persoon­lijk leven, dan verarmt de preek. Dan wordt het al snel beschouwelijk. De grondno­ties van schuld en boete mogen we niet kwijtraken. De schuld­vraag is gegeven met de vervreemding van God en van elkaar en van de natuur. De schuldvraag heeft echter niet alleen te maken met je persoonlijke verhouding tot God - al is die wel centraal - maar ook met de vervreemding van de schepping en van het totale leven. Die dimensies zijn er bijgekomen.

Op dit punt heb ik wel wat van Ter Schegget geleerd. De strijd om zijn benoeming - begin jaren zeventig - werd voor een groot deel bepaald door de waan van de dag. Het dedain van zijn kring richting de Gereformeerde Bond speelde natuur­lijk ook mee. Zij stonden op barricaden, wij ook. Tegenover elkaar. Dat is geweest". De roep om gerechtigheid van Ter Schegget raakt Van der Graaf nu veel meer dan toen. "Als het erop aankomt ben ik socialist en geen liberaal. Ze haalden noties naar boven, die wij nodig hadden.

Ook iemand als Hoedemaker had oog voor de bredere dimensies van de schuld. Wanneer vinden we elkaar in de gemeen­schappelijke schuld, was zijn klacht. Ook ten aanzien van het brede volks­gebeuren. Wanneer Gods gerichten op de aarde zijn, leert het volk gerechtig­heid. De aardbe­ving in Turkeije raakt mij. De wereld is zo klein. Dat had Berkhof ook in de gaten. Dat schuld veel verder gaat dan het persoonlijke leven. Waarom worden er in Afrika kinderen geboren om direct weer te sterven?

De moderne cultuur verdringt veel schuldvragen. In tal van thera­pie-kamers speelt de schuldvraag echter wel degelijk een belang­rijke rol, al wordt er veel in termen van schaamte over gesproken. Maar veel therapeuten zeggen toch ook weer dat we het met de schaamte alleen niet redden".

Zuil

Als we Van der Graaf de vraag voorleggen hoe het voelt om zowel het vernieuwde elan in de jaren zeventig - mede gevoed door het gevoel samen front te moeten maken tegenover allelei niet gewenste ontwikkelingen - te hebben meegemaakt - en daaraan zelf ook een bijdrage te hebben geleverd - en nu de desintegratie van diezelf­de kring te moeten meemaken, reageert hij opvallend mild. Geen spoor van gelatenheid. "We hebben een katharsis, een loutering nodig. Met elkaar beleven hoe diep het gaat, over de grenzen van de kerken heen. We hebben soms hele ferme woorden gesproken naar andere delen van de kerk. Heb ik zelf ook gedaan. Overal wordt geklaagd over polarisatie en geeste­loos­heid. Dat was begin jaren zeventig anders. Ik had een goed contact met ds. A. Vergunst, een vooraanstaande predikant in de Gereformeerde Gemeenten. Het was een tijd van inten­sieve bezin­ning. De oudgere­formeerde ds. J. van der Poel schreef in de Waahreids­vriend. De sociale academie startte bij mij in de tuin. Een comité werd gevormd. We gingen uit spreken in de ger.gez. Je stond op kansels van de Gereformeer­de Gemeenten. Je bracht veel geld mee naar huis. Dat was een bloei­tijd en die is weg. De mensen zijn gebleven, maar het is wel weg. Ontzag voor namen is weg. Mede door allerlei maatschappelij­ke ontwikkelingen als emancipatie en individualise­ring is het elan weggeebt.

Het gereformeerde leven is nu opgedeeld in allerlei appartementen. Gelukkig zijn er nog persoonlijke dwarsverbindingen. Ieder pro­beert zijn hachje te redden. Hangt ook samen met de diepe secula­risatie waar we mee te maken hebben. Laten we houen wat we hebben wordt er dan gedacht".

Loopt de ger.gez. niet gewoon een generatie achter op ontwikkelin­gen die de rest van de kerk (en de samenleving) al eerder troffen? "Het lijkt er wel op. We maken een diepe crisis door. Wat we moeten kwijtraken is veel gereformeerde verstandelijk­heid. De discus­sies over verbond en verkiezing zijn vol­strekt rationeel gewor­den. Preek liever de verkiezende God dan de verkie­zing. Met de verkiezende God onze vaderen de 80jarige oorlog gewonnen, niet met de verkiezing. Preken is geen dogmatiek. In de preek mag het schilderij weleens scheef hangen. Wil het woord landen, dan moet de prediker de mens kennen in zijn legering. Dat is een andere legering dan die van het voorgeslacht dat 's avonds op het bankje voor het huis keuvelde met de buurman.

Ook de ger.gez. is in modern vaarwater geraakt. Restauratie kan volgens mij niet de oplossing zijn. Ik ben door en door gerefor­meerd gebleven. Om mij heen heb ik wel mensen zien afhaken. Dat gaat me zwaar aan het hart. Ik heb zelf nooit enige aanvech­ting om in een andere hoek van de kerk terecht te komen. Wel heb ik een grote hartstocht om met iedereen in de kerk te communiceren. Ik weiger om me in eigen kring te laten opsluiten, al ben ik er wel helemaal van. Laatst hield Ter Schegget - om hem maar weer eens te noemen - een verhaal in de synode in verband met de herstruc­turering van het theologisch onderwijs. Dat was indrukwek­kend. Ik was de eerste die hem dat ging vertellen.

Het zuiltje staat op springen, maar het zuiltje is de kerk niet. Het refo-zuiltje is een verarming. Er is veel georganiseerd, daar heb ik zelf ook aan meegedaan en ik voel me er mee verbonden. Maar het is een verarming, het is een isolement geworden. In de refo-zuil zit geen enkele cohesie meer. Iedereen profilieert zich ten opzichte van elkaar. Allemaal begrijpelijk, maar het zal het niet houden.

De refo-zuil is een laatste rest van de grote zuil uit de voorige eeuw een laatste rest. Die heeft het ook niet gehouden. Neem nou de NRCV. Vandaag zag ik een pagina-grote advertentie van ze. Geen woord over de bijbel, alleen een program­ma over bijbel­se dieren. "NCRV-programma's stellen mens centraal". Dat is vloeken vanuit de zuil. Burgermans­fantsoen. Dat is er dus over van de grote zuil. Als de verzoening niet meer de kern van de predi­king, verwordt prediking tot mora­lisme".

Hebt u nog weleens inspirerende ontmoetingen?

"Zondagavond nog met Aalders, dat was de hemel op aarde. In het joden­dom heb je de rechtvaardigen, de tsaddikim, die existentieel de nood van land en volk meedra­gen. Die rechtvaardigen zijn er nog. Gelukkig ontmoet ik ze zo nu en dan. Laatst heeft een avondmaalsviering hier in Huizen waarbij gepreekt werd over de instel­lingswoor­den "Dit is mijn lichaam", mij diep getroffen. Nooit heb ik de kerk zo lief gehad als toen. Juist ook in haar ongestalte, in haar zonde.

Daarom sta ik voor de kerk, niet voor een beweging. Ik hoop en geloof dat het gereformeerde tot een hertaling, een herij­king komt, door een katharsis heen, een innerlijke loutering heen. In de weg van het Woord. Ik zie het ook gebeuren. Dit jaar deden in onze gemeente tien mensen belijde­nis die op volwassen leeftijd zijn gedoopt.

Ik ben diep overtuigd van het Sola Scriptura. De Geest werkt niet als het Woord niet aan het woord komt. Maar het gaat wel om de mens en de kontekst waar hij in leeft. Minder dan anderen ben ik onder de indruk van de tijdgeest. De Geest komt elke tijdgeest te boven. Er gebeurt nog wel degelijk iets. Ik zie ook dat veel predikanten echt worstelen om dicht bij de mensen te komen.

Er zijn natuurlijk ook predikan­ten die zich in goeie zin niet zo drukmaken om deze tijd. Die een beetje lijken op de vrouwen van Bavink. Bavink zei eens jaloers te zijn op vrouwen bij de wastobbe die zich niet aftobden met zijn problemen. Maar er zijn ook dominees die aan front staan, in stadsgemeenten waar de gemeente een restgemeente wordt. Daar zie je een herorien­tatie. Dat vind ik prima. Als de gere­formeerde oerno­ties maar behouden blijven. Zonde en genade, schuld en verzoening zijn de polen waar het ten diepste in het hele leven om draait. Gerefor­meerd is chris­telijk op zijn best.

Het gereformeerde heeft het in zich om ook in deze tijd vernieu­wing te geven. We moeten dan wel alle sjablonen loslaten. Geijkte termen, dierbare gedachtengangen, ze zullen verdampen. Als het morgen uit een andere hoek komt moeten we het wel opmer­ken. Antoine Bodar heeft een goede neus voor wat er in de Reforma­tie gebeurde. Zijn boekje Drinken van de Beker heb ik op een aantal zondagmorgens met veel genoegen gelezen. Over Eindelijk thuis van Henri Nouwen ben ik minder enthousiast".

Diversiteit

Van der Graaf oordeelt genuanceerd over de jeugdcultuur in eigen kring waar de Flevofestivals het winnen van de toogdagen. Hij ziet er een worsteling achter om een persoonlijke bood­schap, een stijd om de machten zelfs. "Laat Soest het niet horen, maar het raakt me als de Amsterdams politie van het EO-jongerendagpubliek zegt dat het heel anders zich gedraagt dan 50.000 bezoekers van een popcon­cert. Ik heb niets met die moderne muziek - op zo'n Jongerendag zou ik dan ook gillend weglopen - maar jongeren schijnen feilloos aan te voelen of iets deugt of niet. Ik schort mijn oordeel dus op.Ik leef uit de hoop dat onder het heidense kabaal op de EO-jone­ren­dag het evangelie toch zijn kracht zal doen. Ook de geloofsbeleving van deze jongeren gaat door hoogten en diepten. Het heeft wel leiding nodig. De jeugdcultuur moet natuur­lijk niet de norm worden. Er moet wel groei zijn. Waar we voor moeten waken is de verwereldlijking. Buskes - die heeft nog altijd een warm plekje in mijn hart - zei eens, toen een catechisant vroeg of hij mocht dansen: "Ja, maar je moet de beste dansleraar zoeken die er is, want je danst langs de rand van de afgrond".

Ik heb Billy Graham nog meegemaakt in het Feijenoord-stadion. Daar zaten toen ook bonds-dominees. L. Vroe­gindewij schreef daar toen sympatieke artikelen over. Hij hoopte dat er iets goeds uit zou voortkomen. Een paar jaar geleden ging ik in Londen naar het stadion om Luis Palau te horen. Bij de poort heb ik toen spontaan een aantal mensen geinterviewd. Van de 20 zeiden er ongeveer 10 dat ze door de campagnes van Billy Graham tot bekering waren gekomen en dat ze daarom nu naar Luis Palau kwamen luisteren.

Of ik een woord heb voor de kleine kerken? Ik was diep teleurge­steld door het besluit van de christelijke gereformeerde kerken om het gesprek met de GB te kappen. Zelf kunnen ze de vleugels niet bij elkaar houden. Wat daarover naar buiten kwam, was slecht voor de kerken. De Gereformeerde Gemeenten hebben al lang afgehaakt. Terwijl er ook daar dominees zijn die er aan lijden. De Gerefor­meerde Gemeenten hebben hetzelfde jonge­renprobleem als de andere kerken. En een boekje als van Blaauwen­draad heeft daar toch ook veel losge­maakt. In vrijgemaakte kring gaan de ontwikkelingen nu hard. Daar wordt nu de ervaring omarmd. Toch is ook het boek van Trimp over de ervaring iets anders dan wat wij bevinding noemen.

Juist omdat wij midden in de kerk staan, kunnen we ons laten cor­ri­geren. Dat corrigerend vermogen is er veel minder in de kleine kerken.

We moeten oog krijgen voor diversiteit. In GB is wel veel aan de hand, maar toch ook sprake van brede acceptatie als het gaat om theologische bezinning. Ook al zit men in verschillende hoeken van de GB en is er sprake van ongelijktijdigheid, toch is er sprake van wederzijds respect. De avant-garde van Kontekstueel loopt wat vooruit, dat is duidelijk, maar toch is daar wel waardering voor. Laatst stond er in de Waarheidsvriend een dubbelinterview met de predikanten Dekker en Harteman uit Wezep. De verschillen waren zonneklaar maar ze spraken met groot respect over elkaar. Ik geloof dat we dat nodig hebben. We hebben theologen nodig die hun nek ver uitsteken. De een kan op een plek staan waar een ander niet kan staan. Ik ben blij dat Bert de Leede rector is van het seminarie, maar zet daar niet.....vullen jullie zelf maar in. Ook in Kontekstueel kom je nog steeds een bevindelijke attitude tegen. Als het bevindelij­ke element wegvalt, dan gaat niet goed. Het moet het ferment zijn".

  1. Het Gereformeerd Weekblad werd in 1896 opgericht door dr. H. Visscher en dr. J.d. de Lind van Wijngaarden. In 1909 komt de Waarheidsvriend als het orgaan van de Gereformeerde Bond, min of meer als tegenhanger van het Gereformeerd Weekblad. Visscher werd door vele hervormd-gereformeerden teveel gezien als een hervormde kuyperiaan. Kuyper had hem in 1903 benoemd tot hoogleraar in Utrecht. Vgl. Dr. B.J. Wiegeraad, Hugo Visscher - Een calvinist op eigen houtje, Groen, Leiden, 1991.
  2. In de bundel Beproefde Trouw - uitgegeven bij het 75-jarig bestaan van de Bond in 1981 - bij Kok, natuurlijk - heeft prof.dr. C. Graafland uitgebreid de achtergronden van het onstaan van de Gereformeerde Bond uit de doeken gedaan, Beproefde Trouw. p. 13 - 95. Van der Graaf documenteerde de geschiedenis van de GB in Delen of helen? Kerkelijk leven in en met de Gereformeerde Bond 1906 - 1951, Kok, Kampen, 1978.
  3. Gedachten-wisseling over positie en problemen van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk tussen Dr. H. Berkhof en ds. G. Boer, Boekencentrum, Den Haag, 1956, 72 pag.
  4. Boer aan het adres van Berkhof: "Waar u eindigt, begint het pas. Immers dieper dan de aangevretenheid van de moderne mens in deze cultuurfase, gaat de ontdekking van de Heilige Geest, wanneer wij worden gesteld in de ontmoeting met de levende God, die ons verbrandt in onze problemen en aanvechtingen, en de grondvraag aan de orde stelt, nl. onze schuld, Gedachtenwisseling p. 30.