De nooduitgang
Richteren 16 is een ruig hoofdstuk. Het zet ons midden in het leven, vol drama en tragiek, liefde en geweld. Zelfs Simson, de richter van Israël is hier vol van. Zijn gebed is vol wraak (vs. 28) en zijn laatste woord is vol vergelding: 'dat ik met de Filistijnen sterve' (vs. 30). Je kunt je afvragen wat dit slothoofdstuk nu toevoegt aan de eerdere daden van Simson. Hoofdstuk 16 eindigt op dezelfde wijze als hoofdstuk 15 met het bericht dat Simson Israël twintig jaren richtte (vgl. 15:20 en 16:31). Blijkbaar voegt hoofdstuk 16 geen dag toe aan het voorafgaande. En toch is Richteren 16 vol van het komen van, van de advent van God via Simson. Richteren 16 wijst ons in een drama met drie bedrijven op de advent van God, die nooduitgang moet forceren. In dit drama staat niets minder dan het heil voor Israël, dat ten dode wankelt, op het spel. Het is een schreeuw om licht in een diep donkere nacht.
Het eerste bedrijf tekent Simson in Gaza (vs. 1-3). Gaza, de belangrijkste stad van de Filistijnen. In deze stad zien de ogen van Simson - zij spelen een grote rol in dit hoofdstuk - een vrouw-zonder-naam-met-een publiek-beroep. Als dat maar goed gaat. Als dit maar niet de ondergang van Simson en daarmee van Israël wordt. Terwijl Simson de nacht doorbrengt bij een vrouw van lichte zeden leggen de Filistijnen een hinderlaag bij de stadspoort. Vroeg in de morgen zullen zij hun slag slaan. Maar tegen middernacht, als de duisternis het diepst is, staat Simson op, laat de vrouw de vrouw, neemt de stadspoorten op z'n rug en legt ze op een berg bij de stad Hebron. Wat een ongelooflijk bericht. Wat zullen de kinderen van Israël geglimlacht hebben, toen ze dit voor het eerst hoorden. Gaza, de grootste stad van de Filistijnen, zonder stadspoorten. - Poorten van een stad waren van groot belang in de oudheid. Zonder poorten was een stad weerloos. - Simson rukt deze beschermers van de stad uit hun voegen en legt ze vlak bij Hebron neer. Hebron was de plaats in Israël waar vader Abraham begraven lag en waar later koning David tot koning gezalfd zal worden. De koning die de Filistijnen voorgoed zal verslaan. De contouren van de nooduitgang tekenen zich al af in dit bericht. Midden in de nacht, waarin de tragiek over Israël dreigt te spoelen opent Simson de poorten van Gaza en legt hij deze machtige deuren aan de voeten van de koning van Israël. Het is advent: God komt, een nieuwe tijd kondigt zich aan.
Het tweede bedrijf (vs. 4-22) is nog dramatischer en donkerder dan het eerste. Twee figuren die elkaar uitsluiten, liggen naast elkaar. Delila, als vrouw van de nacht, haar naam betekent zoiets als nacht, en Simson, zijn naam betekent zoiets als zon. Hoewel de nacht en de zon elkaar uit sluiten, zijn ze hier door liefde verbonden. Delila is de enige vrouw van wie Simson echt houdt (vs. 4). Als enige krijgt zij dan ook een naam in de verhalen van Simson. Tegen de macht van de nacht, de tragiek van dodelijke liefde is Simson niet bestand. Ook al denkt hij de Filistijnen de baas te blijven. Bij het vierde verraad - vier, het getal van de mens - zijn de Filistijnen hem werkelijk de baas. Zijn geheim, haren en ogen, kracht en nazireeërschap, zijn toewijding aan God is hij kwijt. Het wordt Simson zwart voor de ogen. Zonder nog te kunnen zien (is dit mede een oordeel van God?) moet hij dolend z'n weg gaan in 'het huis van de binding' (vs. 21), de gevangenis. Wat een drama, zonder spoortje licht. Is dit het einde voor deze richter van Israël? Is de duisternis en de dood dan toch sterker dan het licht en het leven? Zwijgt het evangelie dan hier voor goed? Zijn de Filistijnen, die machten en krachten die het leven met geweld, tragiek, zonde en dood stuk maken en breken dan toch sterker dan God? Trekt God zich dan voorgoed terug van zijn volk en uit zijn wereld? Juist wie deze aangrijpende aanvechting herkent moet op een klein detail letten. De haren van Simson beginnen weer te groeien (vs. 22). Zou er dan toch nog hoop zijn, niet vanwege dat haar, maar vanwege God die Simsons haar laat groeien? Zou er dan toch nog een nooduitgang zijn uit de duisternis van de nacht en de dood? Komt God alsnog? Een hoopvolle adventsvraag als een 'haartje' licht in een aarde donkere nacht.
In het laatste bedrijf (vs. 23-31) worden de contrasten nog scherper. Als een nar moet Simson het volk vermaken in de tempel van Dagon, de Filistijnse god van de vruchtbaarheid. De stadsvorsten en het volk zingen hun hymnen ter ere van Dagon (vs. 23 en 24). Dagon heeft Simson in hun macht gegeven. Door hem groeit en bloeit hun leven. Als dit het einde van het hoofdstuk moet worden, dan valt de nacht over Israël. Hun richter is vermaak geworden voor de Filistijnen en de Here God is ingewisseld voor Dagon. Maar hoor, in het diepste donker van de nacht klinkt een schreeuw 'uit de diepte tot God'. Simson bidt. In alle verhalen over hem doet hij dit slechts twee maal. Als hij dreigt te sterven van dorst (15:18) en hier (16:28). Simson bidt om een nooduitgang en zijn gebed wordt verhoord. Nog eenmaal wordt hij sterk. Met de Filistijnen sterft hij, maar zijn dood is geen onder- of afgang, maar leven. Zijn dood betekent de genadeslag voor de Filistijnen. Dagon valt van z'n voetstuk en de vorsten van de Filistijnen vinden samen met het volk de dood. De nooduitgang is geforceerd. Israël kan weer adem halen. Als richter van Israël krijgt Simson een eervolle begrafenis. Zijn broers en familieleden begraven hem in het graf van zijn vader Manoah. Manoah betekent rust. Zo vindt Simson door zijn sterven rust, voor zichzelf en voor zijn volk.
Richteren 16 is vol van de advent van God. God komt. Midden in het donker en de tragiek van het leven wordt de nooduitgang zichtbaar. Niet vanwege de kracht en het geloof van Simson, maar door de trouw van God. Hij verhoorde Simsons gebed en schonk hem de kracht van zijn Geest, zodat de toekomst voor Israël opnieuw open ging. Het is advent. Een nieuwe tijd is aanstaande. De richters van Israël, Simson en ... Jezus, laten ons dit zien. Hun sterven opent Gods nooduitgang en geeft rust. Rust in een nieuwe tijd.