Gereformeerd: grandeur en misère

Nu de eeuw op een goede maand na ten einde loopt, lijkt de drang tot bezinning op ons geestelijk erfgoed opgestuwd te worden . We hebben het gevoel in de nieuwe eeuw, zelfs millennium, niet zomaar onze zaakjes te kunnen voortzetten. We gaan een eeuw uit. We hebben het gevoel ook steeds verder een culturele constellatie uit te gaan, of uitgeschoven te zijn. Het is een breed gedeeld gevoel, dat de geestelijke dampkring waarbinnen we ademen aan grote veranderingen onderhevig is. Dat is overigens niets nieuws. Ik lees in een brochure van een zekere dr. Ph. van Ronkel, geschreven in 1888: 'De mens is anders dan toen (toen wil zeggen 1618, ajp). Uitgenomen de diepe insnijding tussen dood en leven, zonde en zoen, is alles in en aan hem anders geworden. Hij voelt anders, minder diep; hij denkt anders, minder scherp, maar zijn levenskring is driemaal ruimer dan voorheen. Andere tonen doen de snaren van zijn hart trillen. Een man der zestiende eeuw zou in onze dagen van hartzeer sterven. En zo ook, één onzer, in die eeuw terug geschoven, zou als een vreemde buiten haar levensstroom staan. Wat toen het uitnemendste was is thans onbruikbaar' .

Wat hier nog op een wat gemoedelijke manier is gezegd, zal aan het einde van de 20e eeuw allemaal nog veel scherper en radicaler worden gezegd. Zo is de afstand tussen 1906 en 1999 groter dan ooit de afstand tussen het begin en het einde van een eeuw is geweest.

Met andere woorden: het gevoel dat er cesuren liggen in het geestelijk leven, is een kenmerk van onze Europese geschiedenis, waarvan we ons in de bezinning op ons onderwerp niet los kunnen maken. De kerk en dus ook de gereformeerde traditie doet iets anders dan fondsen uit het verleden beheren. God stelt ons, als kerk, voor grote uitdagingen. Als God de wissels in het leven omzet, kan de kerk zich alleen door traagheid of onwil van de domme houden.

Ik noem deze dingen niet om de bezinning op de gereformeerde traditie in een soort dreigende apocalyptische tang te nemen. De kerk behoort niet in een eeuwige ademnood achter de voortsnellende trein van de tijd aan te rennen, in een voortdurend pogen in rapport met de tijd te komen. In de kerk leven we in eschatologisch perspectief. De tijdsmaat die daardoor ontstaat, verlost ons van het al te hectische dat uitkomt in titels als 'Hoe lang nog Gereformeerd?', laat staan in titels als 'Waarom ik nog christen ben?'. Daarom pleit ik ervoor, ook de vraag naar de gereformeerde traditie niet onder een verkeerd soort hoogspanning te zetten, die uiteindelijk meer cultureel dan kerkelijk of christelijk bepaald is. Ik ervaar zelf dat er zo'n verkeerd soort onrust in de bezinning op de christelijke, en in dit geval gereformeerde traditie kan insluipen, die de diepgang van de bezinning niet ten goede komt. Wanneer ons bijvoorbeeld de pas naar het verleden wordt afgesneden door messcherpe postmoderne scheidslijnen, vrees ik dat er weinig van wandelen in de toekomst terecht zal komen. Wanneer we te lang in de angstige, roodomrande ogen van de cultuur-filosofie kijken, zal het ons vervolgens niet meevallen nog diep in die van de christelijke traditie te kijken.

Ik wil met deze opmerkingen dus twee dingen zeggen. Allereerst dat we in onze zielszorg, in onze prediking, in onze kerkvorm, in ons apostolaat er diep van doordrongen dienen te zijn dat God ons andere lessen opgeeft dan zeg aan het begin van de eeuw. Lessen die we niet kunnen verkruimelen tot wat hapklare vragen inzake de toepassing, maar die ons opnieuw voor de vraag naar de waarheid van het evangelie zetten.

En ten tweede: dat de kerk zich kenmerkt, niet door een culturele, maar door een eschatologische onrust: juist deze eschatologische onrust, die tegelijkertijd een rust is, maakt het ons mogelijk om van de kramp die menig discussie over de toekomst van de kerk kenmerkt, verlost te worden. Van veel hedendaagse publicaties zou ik willen zeggen: gebrek aan adem, aan ruimte, ja, ik waag het te zeggen, aan eeuwigheid.

De Gereformeerde Bond

Na deze inleiding, die de koers tussen Scylla en Charibdis moet bepalen, wil ik me nu expliciet tot de vraagstelling wenden. Die van de gereformeerde traditie. Ik ben gevraagd mij te wenden tot de Gereformeerde Bond (GB). Ik wil dat niet in directe zin doen, door ongevraagde adviezen te geven. Punt een is het te kort door de bocht om de toekomst van de gereformeerde traditie te vertalen in adviezen. Punt twee is het gereformeerde, en ook de gereformeerde traditie, een te machtig ding, om zo regelrecht betrokken te worden op de GB. Het zal toch ook niet het standpunt van de GB zelf zijn, dat haar het erfgoed is toebetrouwd van de gereformeerde traditie. Dat zou dan ongeveer het toppunt zijn van ongereformeerd denken. Ik zal overigens, wanneer ik de drie aan mij voorgelegde thema's ter sprake breng, trachten met het oog op de bestaande praktijk van het gereformeerde leven te spreken, ook en met name die van de GB.

De vitaliteit

Ik begin met de vitaliteit van de gereformeerde traditie. Om te beginnen zeg ik maar gelijk dat ik geloof in het levenskrachtige van deze traditie, of liever, van het gereformeerde. Van een diep ingrijpend kerkelijke gebeuren als dat van de Reformatie kun je niet op een bepaald moment zeggen: dat heeft zijn werking gedaan. Evenmin kun je trouwens zeggen dat de perspectieven van de Oude kerk, zoals ze in de catholica gestalte hebben gekregen, hun tijd hebben gehad. Of dat, om nog een stap verder terug te gaan, het Paulinische christendom aan het einde van haar ontwikkelingsmogelijkheden is gekomen. Het vandaag de dag populaire spraakgebruik over paradigma-wisseling vind ik, zeker gezien het gemak waarmee het wordt gehanteerd, bedenkelijk en veel te opzettelijk cultureel. Het is waar dat de Kerk voor grote, en diep ingrijpende nieuwe beslissingen staat. Dat kan wat mij betreft echter niet bestaan uit het inwisselen van het 'gereformeerde' voor iets anders. Tenzij we van mening zijn dat de Reformatie en de daarin gewonnen inzichten slechts bestonden uit een bij de tijd brengen van de leer en de praktijk van de kerk bij de ontwakende moderne geest van Europa. Ik veronderstel dat deze mening hier niet ruim vertegenwoordigd is. Deze opvatting, die de hele dynamiek van het christelijk geloof legt in de context waarin dat geloof gestalte krijgt, is zeer eenzijdig. De Geest is meer dan een aanpasser aan tijd en omstandigheden. Hij leidt ook actief in de waarheid en schept zo iets, waar we niet zomaar achter terug kunnen. In dat perspectief moeten we het ontstaan van de Reformatie zien.

Waarin bestaat nu het levenskrachtige van het gereformeerde? En hoe herkennen we dat in de praktijk van onze kerkelijke leer en ons kerkelijk leven? Ik denk dan niet in de eerste plaats aan een nieuw ontdekt succes-element in de gereformeerde formule, waarin onverwachte groeipotentie zit. Het gaat in kerk en theologie om de waarheid. Die waarheid hoor ik, wat betreft het gereformeerde, in wat ik haar 'absolute muziek' zou willen noemen. De absolute muziek klinkt bijvoorbeeld in antwoord 60 van de Heidelberger Catechismus, waarin in antwoord op de vraag: 'Hoe kan het dat gij rechtvaardig zijt voor God?' klinkt (en let op de absolute taal): 'Alleen door een echt geloof in Jezus Christus. Al klaagt mijn geweten mij aan, dat ik tegen alle geboden Gods zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, God schenkt mij, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. Hij rekent mij die toe alsof ik nooit zonde gehad of bedreven had, ja alsof ik zelf al de gehoorzaamheid had volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft. En alleen door deze weldaad aan te nemen, ben ik rechtvaardig voor God.'

Het is het verstaan van het evangelie als een kracht van een dergelijk doorslaand gewicht, dat een mens hier in de stand van een volkomen rechtvaardige wordt gezet. Hier worden geen halfheden meer genoemd, hier kan ook geen ja-maar meer klinken, hier past slechts een 'amen zegt mijn ziel daarop'.

In zulke tonen klinkt de waarheid van het gereformeerde. Werkende waarheid, waar een wil achter zit, een verkiezende wil, die deze waarheid waar maakt. Waarheid, die haar eigen lyriek schept in een vervoerende taal die geen compromissen kent, die een volstrekt vertrouwen, een volstrekte zekerheid uitspreekt, waarin de toewending van God zo onvoorwaardelijk wordt beleden, waarin zijn ja-woord in Christus zozeer alle negativiteit van de mens omvat en opheft, dat hier de lucht volkomen zuiver wordt. In deze heldere sfeer is geen plaats meer voor tussengestalten, voor bemiddelingen, voor verfraaiingen, voor oudheidkundige vondsten, voor methodisme, en noem maar op. De beeldenstorm die hier door kerk en ziel vaart is geweldig. Onwillekeurig komen de witte muren in de lege kerkruimte op de schilderijen van Pieter Saenredam op: een ruimte, die niet woest en ledig is, maar waarin het Woord klinkt van het vrije welbehagen van God.

Het pastorale

Overigens: dit kan bijna onbarmhartig klinken: steil, stoer, als een abstract theologisch beginsel. De andere zijde van het gereformeerde is dan ook net zo relevant en dat is haar pastorale kant. Het een sluit het ander niet uit. De taal van de volstrekte sola's is tegelijkertijd pastorale taal. De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn pastorale geschriften. Het zijn soort preken. Ze vragen dan weer om een verlengd pastoraat. De waarheid wordt niet doorgedrukt, maar wordt verkondigd. Er ontvouwt zich een heilsleer. De nood van de enkele mens en die van de tijd wordt serieus genomen. Het gereformeerde spreekt niet een machtswoord uit, om zich dan van de zaak af te wenden. Het zoekt tijd en gelegenheid. Dat moet het ook doen. Maar dan wel op zodanige wijze, dat wat ik het absolute moment noem, dat alleen als bevrijding recht wordt gehoord, niet ondergaat in een walmende rook van bijstellingen, die de zuivere lucht verstikt.

Je kunt je afvragen: welk 'pastoraal' dient vandaag aangeslagen te worden? Hoe kan vandaag het bevrijdende van de reformatorische ontdekking klinken? Dat is een terechte vraag, en hier nader ik de sfeer van de adviezen. Dit pastorale mag niet klinken in de taal van gisteren. Veel van het pastorale in de gereformeerde traditie lijdt aan bloedarmoede. Over de kaalgeslepen ziel wordt weer dezelfde steen gehaald, die er al ontelbare malen overheen is gehaald. Ik hoor dit schurend geluid uit de meeste meditaties in De Waarheidsvriend opklinken. Maar wat dan wel, zo zult u vragen? Dan zal in ieder geval de echte nood van de ziel moeten worden gepeild. Ook als de ziel zielloos is geworden. Is die nood dan niet altijd hetzelfde? Ik ben geneigd te zeggen: nee. Nood is nood en uiteindelijk betekent het dat de mens er zelf niet uitkomt; maar deze nood mag en kan niet in de vorm van een sjabloon worden verondersteld. Gaat het dan niet altijd om de nood van de zondaar, die rechtvaardiging behoeft? Ook in dit opzicht zou ik willen zeggen dat wij niet op de stoel van God gaan zitten om onze eigen absoluutheden te stellen. De menselijke condition komt te voorschijn waar God zich openbaart als de Enige, de Ware, de Eerste en de Laatste. Er komt een moment, waarop de zondaar geen weet meer heeft van bepaalde categorieën die ons voorgeslacht wel kende. Ze klinken dan als luxe-aangelegenheden voor een nog voldoende gestoffeerde ziel. Maar ze werken sterk vervreemdend op al diegenen, die daar niet meer bij kunnen komen of daar nooit van gehoord hebben.

Zo is er ongemerkt een gemeente van een bepaald soort ontstaan, die het geklank nog kent. Men kan proberen hier wat meer ruimte aan te brengen, door zo af en toe een voorbeeld uit het moderne leven in te brengen, maar dat zijn lap-middelen. De stof krimpt intussen ineen. Dit probleem is dacht ik wel gevoeld en is ook in discussie. Er wordt gezien, dat de psychische onbekeerlijkheid een harde noot is om te kraken. Het onderwerpelijke wordt dan wel voorwerpelijk ontspannen, niet altijd met succes overigens. Het ping-pongspel tussen onderwerpelijk en voorwerpelijk heeft iets onbevredigends. De druk wordt wat van de ziel afgehaald. De bakens worden wat verzet. Het kan ook niet anders, maar daar komt dan, niet zonder recht en reden, weer de kritiek op, dat de diepte eruit gaat, dat er een vervlakkende werking optreedt in de prediking. Zowel in het onderwerpelijke als in het voorwerpelijke wordt er met statische stukken geschoven. Wat het onderwerpelijke betreft, dat heb ik niet aangeroerd. Wat het voorwerpelijke betreft, ook hier zien we een statische benadering. Het objectieve, van het verbond, of van de verzoening op Golgotha, wordt dan bij wijze van ontspanning als een min of meer gereedliggend stuk naar voren geschoven.

Van belang is, dat een kerkdienst een gebeuren is. We komen niet naar de kerk voor een aantal liturgische aardigheden, of omdat we nu eenmaal zo graag bij een club willen horen evenmin om de traditie in stand te houden. Er kan alleen sprake zijn van een gebeuren, wanneer er een 'handel' tussen God en mens geschiedt. Hier ligt zeker de vitaliteit van de gereformeerde traditie. Het is deze ernst, deze vreugdevolle ernst, die haar kenmerkt. Je zou dit ook een dramatisch gebeuren kunnen noemen, waar een dramatische mens en een dramatische God mee correspondeert; en dit geeft aan de eredienst haar 'dramatische' karakter.

De verhouding tot de wereld

Een kernmoment van het gereformeerde is, dat de mensen, individueel en als gemeenschap, in een rechtstreekse relatie met God worden gezet. Het is Woord en Geest, die beiden op de persoon betrokken zijn, waar het om gaat. Dit heeft tot een bepaald type leven geleid. Een type leven, dat zijn eigen schoonheid heeft gekend, gekenmerkt door soberheid, ernst, zonder overigens het vreugdeloze van een verkilde zondag. Een zielenadel, die niet het benauwde heeft die het later wel heeft gekregen, maar bijvoorbeeld ook naar buiten toe cultuurscheppend is geweest.

De ernst en waardigheid van het gereformeerde is een belangrijke kant. Het leven komt voor God te staan. Er moet dan ook niet teveel hardheid in het leven sluipen, die deze ernst kan opheffen en vervangen door een ander soort ernst. Een niet-ernstige ernst. Hier ligt een enorme uitdaging. Temeer, omdat de ziel niet alleen open komt te liggen naar God, maar ook naar de wereld. Weliswaar niet, om maar roekeloos de invloeden van de wereld te ondergaan, maar omgekeerd, om door een roepingsbesef op de wereld in te werken. Maar intussen... Want de hele middensfeer, waardoor de kerk een uitbreiding in het leven heeft gekregen, is ingekrompen. Het wordt een gevecht, met die wereld. Die wereld, die er op uit is, die stand voor God ongedaan te maken.

Vandaag de dag is de cultuur meer dan ooit erop uit deze ernst van het voor God staan en met alle vezels van het bestaan op hem aangewezen te zijn, ongedaan te maken. Hoe meer de mens zich horizontaal beweegt over de aarde met auto en vliegtuig, hoe meer de ernst van het leven wegslijt. Hier is horizontale bedrijvigheid rechtstreeks een gevaar voor verticale beseffen. Het is een heel ander soort mobiliteit dan die van de gereformeerde in de verstrooiing of die van de Pilgrim Father die de drang naar het Westen gevoelde. Het is automobiliteit. De dood waart rond in diverse gestalten, van de harde greep van efficiëntie en manische productiviteit tot een buitenproportionele frivoliteit. Van de dodelijke ernst van de economie tot de pseudo-emotionaliteit die ons op de buis wordt vertoond.

Ja, wat vermag de gereformeerde levenshouding hiertegen? De vraag is, of er bemiddelende vormen zijn, die bescherming geven, die een eigen levensstijl mogelijk maken. Hier meldt het probleem van de zuilvorming zich. Overleeft vandaag het gereformeerde in een refo-zuil? Ik zie hier wel degelijk een nood, een nood die met de gereformeerde traditie is gegeven. Moet je mensen niet beschermen? Zie je niet, dat wanneer er geen zuilvorming plaatsvindt, de slag verloren is?

Voor zover ik dit kan beoordelen, is dit echter geen optie. Het gereformeerde schept dan een sub-subcultuur. Missionair zit daar niets in. Bovendien zie je intern een dwangmatigheid ontstaan, die de zaak ook niet ten goede komt. Zonder een vorm van 'dwang' (u mag ook 'gezag' zeggen) is er denk ik geen kwalitatief leven mogelijk, maar wanneer de kring zich nauw sluit rond eigen instituten en instellingen, dan zullen bepaalde tirannieke trekken die van de oude Adam afkomstig zijn, een negatieve invloed uit gaan oefenen.

Zonder hier een ontwerp voor een alternatief achter de hand te hebben, zal in ieder geval duidelijk zijn, dat we hier zoeken naar een levensstijl die in plaats van dit defensieve, geslotene, zoekt naar een missionaire houding. Tegen de werkheiligheid zal dan het besef dat we gerechtvaardigd worden zonder de werken der wet ontspanning geven. Tegen de frivoliteit van een lege vermaaksindustrie zal er de verdediging zijn van de echte, menselijke vreugden. Tegen de vercommercialisering van de emoties op de buis zal er de opdracht zijn een plek te geven aan echte emoties: emoties van verdriet en vreugde, van goede tijden en kwade tijden. Tegen de oprukkende overbelasting van het informatie-net zal er gezocht worden naar wijsheid. Tegen de toenemende priet-praatcultuur zal gezocht moeten worden naar een bescherming van de taal, een zorg om de taal, een bewaren van de taal. Het zal om een levensstijl gaan die naast terughouding en ascese een herkenbare gestalte aan levensheiliging oproept, die zich ook naar buiten als relevant kan presenteren. Het gereformeerde zal, met andere woorden, een levensstijl moeten zoeken, waarin het 'humanum' een plek, een bescherming en een mogelijkheid tot ontwikkeling gegeven wordt. En waarom niet? Het wordt tijd deze waarden, die mede reformatorische wortels hebben en die in de van deze wortels vervreemde cultuur ontheemd zijn geworden, weer een plaats te geven. Het gereformeerde als de echte verdediger van het humanum! Dat dit een strijd zal zijn op leven en dood, dat moge duidelijk zijn. Maar het gaat dan ergens om!

De katholiciteit

Grandeur en misère van het gereformeerde liggen meestal in elkaars verlengde. De grootste misère ligt erin dat het gereformeerde gedreven is op een dermate smal spoor, dat ontwrichting wel het gevolg moet zijn. Ik wil dit aanwijzen op een tweetal vlakken. In de eerste plaats ontwaar ik een gebrek aan katholiciteit. Ik hoef niet in belerende zin te wijzen op de katholiciteit van een man als Calvijn. We weten dat hij het was. Het gaat mij om het belang van wat ik de grote kerkelijke traditie noem. Wanneer ik me richt op de GB dan heb ik het idee dat deze wereld in het verleden althans te klein is geweest. Dat er te weinig een gesprek heeft plaatsgevonden met deze grote traditie. Theologisch heeft dit tot onvruchtbaarheid geleid. Men duikt alleen in de eigen traditie. Een blad als Theologia Reformata heeft hier ook last van.

Ik moet zeggen, dat het me anderzijds ook wat kortademig overkomt, wanneer een aantal mensen de eigen traditie bij de tijd wil brengen. Hier wreekt zich, dat de achtergrond waaruit men komt nogal smal is. Ik heb er mijn twijfels over, of hier veel goeds van zal komen. We hebben er weinig aan, wanneer we de emancipatie van de Gereformeerde Kerk van de jaren 70 over gaan doen.

Er is in ieder geval sprake van een achterstand. Het zou een goede ontwikkeling zijn, wanneer het gereformeerde, ook zoals het functioneert in de GB, aansluiting krijgt bij de grote traditie. We kunnen niet zonder de theologische inspanning van kerkvaders en scholasten en reformatoren. We kunnen evenmin zonder de grote mystici. We kunnen niet zonder de scheppingen van de christelijke literatuur. En, in het verlengde daarvan, kunnen we ook niet zonder het gesprek met de tijdgenoten. Ik verkondig hier niet een soort Bildungsideal, maar wel de mening dat de gereformeerde traditie een plaats heeft in deze grote ruimte van de kerk. In de afgelopen tijd heeft de GB zich nog min of meer kunnen koesteren in eigen kring. De minderheidspositie in de kerk, een zekere welbehagelijkheid in eigen kring, gaven ook weinig impulsen tot theologiseren. Men had ook niet het gevoel dat men serieus genomen werd door andere delen van de kerk. Wat men om zich heen aan theologie-vorming aantrof, werd met de nodige reserve bekeken. De enige theologie waar men zo tot de jaren 50 gematigd positief tegenover stond, was die van de Gereformeerde Kerk. Daarna was er naar van Ruler toe enige openheid en herkenning, maar toch ook hier vanuit een defensief. De ontwikkeling van de Gereformeerde theologie, die er zeker is geweest, ook in onze eeuw, ging grotendeels langs de GB heen. Er was toch in den brede het gevoel dat het gereformeerde min of meer in afgesloten vorm aanwezig was: het ging verder om de toepassing en de toepasselijkheid.

Nu de GB in de Hervormde Kerk groter is geworden, kan dit niet langer. Ook de welbehagelijkheid in eigen kring wordt steeds verder afgeknaagd. Dan kan het twee kanten uit: of je gaat je met hand en tand verdedigen, of de theologische rekenschap begint op gang te komen. Dat laatste zou toe te juichen zijn. Zeker ook, omdat er van een theologisch vacuüm sprake is en ik niet goed zie, waar momenteel in Nederland een levenskrachtige theologie bloeit. Misschien is dat ook wel teveel gevraagd. Ik denk overigens dat er een goede mogelijkheid ligt, om het Anliegen van bijvoorbeeld de ethische theologie van de 19e eeuw, die zijn laatste opbloei heeft gekend in het werk van Noordmans, zich aan te trekken. Ik denk met name aan de verbondenheid, ook hier, met Calvijn en de gereformeerde traditie. Ik denk aan het accent op de geloofsbeleving, de bevinding, het existentiële. Ik denk aan de missionaire drang de eigen cultuur serieus te nemen. Ik zou het toejuichen, wanneer een aantal theologische stokpaardjes niet langer bereden zouden worden. De innerlijke drang- en stuwkracht van het gereformeerde moet niet te lang in een stuwmeer worden opgevangen.

Ditzelfde mag dan ook doorwerken in de manier waarop het gereformeerde kerkelijk werkt. Ik ben hier overigens niet erg hoopvol in gestemd. We leven in een tijd van kerkelijke en groepelijke verbrokkeling, ook al zie je dat op ander vlak weer een nieuw soort oecumene ontstaat. Ik kan het echter niet nalaten hier uit te spreken dat de gereformeerde traditie kerkelijk althans is verworden tot een spelletje zandhappertje. Hoe lang houden we dit nog vol? Welke absurditeiten hebben zich afgespeeld, die wel zo regelrecht tegen het kwalitatieve werk van een Calvijn zijn ingegaan, dat je de tranen in de ogen kunnen springen. Waar dit aan te wijten is? Ik vrees dat de schroeilucht van bepaalde voorgangers en voormannen hier op valt te snuiven. Een gebrek aan orde, aan grote orde. Een gebrek aan discipline. Soms een gebrek aan beschaving zelfs, al klinkt dit misschien elitair. Er zijn vormen, waarin men zich heeft vastgeleefd. Er zit een groot stuk sectarisme in deze hele ontwikkeling. Wat je met name ziet, is, dat in de eigen kring voorgangers en gemeenteleden elkaar in een soort gijzeling houden. De vrijmoedigheid is een schaars goed.

Over de GB zou ik dit willen zeggen: ik hoop dat bepaalde ontwikkelingen in de richting van een echte bijdrage aan de kerk zullen doorgaan. De GB zal in de Hervormde Kerk, en mogelijk straks in de SOW-kerk, alleen maar toenemen. Hooguit is dat niet een gevolg van een verdere afkalving van de rest van de kerk, waardoor men automatisch percentueel zal groeien. Nu is het nog zo, dat de GB een kerk in de kerk vormt, afgeschermd van de 'rest'. Ik moet zeggen dat allerlei bijstellingen die nu bedacht worden in het kader van de SOW-kerk mij overkomen als een vergroten van een eigen reservaat: wat er dan moet komen van het uitdragen van de gereformeerde theologie is mij een vraag. Per saldo geldt dit ook voor de andere kerken, in zoverre ze de gelederen aan het sluiten zijn.

Hoe dan ook, het is niet te hopen dat men Gods water maar over Gods akker laat lopen. We zitten toch met een aantal donkere wolken boven ons hoofd. Ik denk wat betreft de SOW-kerken aan het toenemende functionarissendom. Ik denk aan de ontwikkelingen op liturgisch gebied, waarin ieder doet wat goed is in zijn ogen - iets waar het nieuwe dienstboek nu niet bepaald een heilzaam tegenwicht tegen zal bieden: integendeel. We komen in de richting van een kerk, waarin als God het niet verhoedt alleen nog organisatorische samenhang is, maar waaruit de geest is verdwenen. Hier is werk aan de winkel en ik zie dat de GB en aanverwanten hier een belangrijke rol kunnen spelen.

Ik wil het hierbij laten. Men kan, aan het einde komend, zeggen: waarom houden we ons met het gereformeerde bezig. Het gaat toch om het christelijke? En zijn er wat dat betreft geen mooie ontwikkelingen gaande? Dat is waar. Maar laten we, zonder dat te vergeten, ook niet nalaten onze eigen tuin aan te harken.

  1. Tekst van de tweede lezing op het RRQR-congres op 27 november j.l.
  2. Grondwetsherziening ook voor de kerk, p. 29v.